Hup!

We aten met goede vrienden. Zij zijn ouders en wij ook. We delen meer met elkaar, maar enkel dat ouderschap schept al een band. Het verschil zit in de leeftijd, dat zij maar iets ouder zijn dan onze kinderen en schoonkinderen. Die van hun zijn net het huis uit of gaan binnenkort Wij zijn oude mensen, zij zijn jong als onze kinderen. Die van ons wonen al zo’n vijfentwintig jaar buiten de deur. We hadden het over hoe het voelt los te kunnen gaan. Hoe hun kinderen daarmee bezig zijn. Met uit te breken uit het gezin, ook al is dat een warm nest. Je te storten in het proces van ontdekken en verkennen, van onzekerheid, verrassing en je weg vinden, de onwennigheid van je bewegen in de wereld van de grote mensen. Maastricht is vol jonge mensen. Je ziet het niet aan ze maar je weet bij benadering hoe ze zich moeten voelen. Onzeker maar vol verwachting. Tegelijkertijd spat er de energie van af. Ik kan daar ontzettend van genieten en me tegelijkertijd bewust zijn van hoe ik me zelf voelde toen ik, net achttien, door Nijmegen fietste, op weg naar college, geen idee van wie daar tegen te komen, hoe dat er aan toe zou gaan, of ik zou kunnen begrijpen wat daar verteld zou worden, of ik mijn tentamens zou halen. Of ik vrienden en vriendinnen zou kunnen maken, hoe de feestjes zouden zijn, hoe ik een dag door zou komen, of ik voldoende geld zou hebben. Achteraf: er was meer aarzeling dan hup, erop af! Maar wel een en al nieuwsgierigheid. Het duurde zeker een jaar voordat ik grip kreeg op de vrijheid, de afwezigheid van controle en de motivatie vond écht te studeren, een sociaal leven naar mijn eigen aard te hebben en ook maatschappelijk betrokken te zijn. Ik vond het vooral een spannende maar ook inspirerende tijd. Het zal nu niet anders zijn. Vooral iets om naar uit te kijken, voor pubers.

Stekker

Het was zonnig en de temperatuur was aangenaam maar op de kop van de Wilhelminabrug stond een wat schraal windje. Het terras zag er verleidelijk uit, toch besloten we maar binnen te gaan zitten. En niet alleen vanwege die schrale wind. Boven het terras draaide op een meter of vier hoog een halve compagnie duiven zijn rondjes. We vonden dat je wel erg van duiven moest houden om onder zo’n meute je lunch te gebruiken. Hoewel, poepen duiven tijdens het vliegen of alleen als ze zitten? We wisten het niet.* We streken neer aan een tafeltje bij het raam, met een fraai uitzicht op de brug. Vanuit Wyck kwam het toeristentreintje op zonne-energie aanrijden. Dat had ook de tram kunnen zijn, dacht ik. De tram, dat is de tram die van het station in Maastricht naar Hasselt in België had moeten rijden. En weer terug. Dagelijks een keer of wat. Het kwam er nooit van. Eerst was er een ambitieus plan, later een dossier waaraan van alles mankeerde. Was die verbinding wel nodig, rendabel, te duur en wie ging wat betalen? Toch, er werd opgeknapt aan het tracé, aan de spoorbrug over de Maas. En toen bleek de Wilhelminabrug te zwak om de tram te dragen en werd het eindpunt niet langer bij het station in stadsdeel Wyck maar bij de kop van de Wilhelminabrug in Maastricht gepland. Dat maakte het idee van een tram al meteen een heel stuk minder interessant. IJzerenheinig werd er wel nog een tijdje heen en weer gepalaverd tussen de Vlaamse en Nederlandse overheden, totdat iemand ontdekte dat het plan behalve veel voors en tegens ook nog een stekker had. Wie nu met het openbaar vervoer van het station in Maastricht naar Hasselt wil, moet de bus nemen.

* Net even opgezocht op de interwebs: Duiven kunnen tijdens het vliegen niet poepen. Je kunt dus rustig onder zo’n kudde vliegende ratten gaan zitten eten.

Karel

Op 3 april 2002 waren we in de buurt van Sevilla, in een resort. Met onze jongens. We zouden een weekje golflessen krijgen. Enfin. Denk er van wat je wilt. Ik schreef daar toen een stukje over in mijn reisdagboek. Daaruit een fragment. Karel Droog heet anders, in de werkelijkheid.

Gisteren voor het eerst golfles. Van ene Karel Droog. Niet goed genoeg voor het profcircuit, wel voor een professoraat in de golfsport. We krijgen namelijk onderricht via de Dutch Golf Academy. Hij verlangt erg naar ene Saskia uit Duitsland die hij onlangs onderricht heeft gegeven. In elk geval in de golfkunst want zij staat in full swing op zijn video. Verder vertelt de video niets. Evenmin Karel. Wel laat hij zich ontvallen dat het wel niets zal worden want zij woont samen. Verder zit zij volop in zijn hoofd want Karel vergeet veel, heeft de organisatie van zijn lessen nauwelijks op orde. Verder geeft hij prima les. Gisteren onder een stevig zonnetje. Vandaag ook, maar wel even onderbroken door een flinke bui en terwijl het nog harder waait dan gisteren. Onze swing verbetert zienderogen, onze grip is perfect, ons bunkerspel begint al vorm te krijgen. Nu nog leren golfen. Maar dat kan niet in in negen uur bezweert Karel ons. Die overigens Saskia zou hebben geheten als hij een meisje was geweest. Wat is de wereld toch klein. En het toeval groot. Hoewel, bestaat toeval wel? Is die match niet een teken van voorbestemming? We zullen het nooit weten, denk ik. Over zes dagen is Karel weer uit ons leven.

Gewoon

In Meerssen, toen we daar nog woonden, was ik lid van een werkgroep van burgers die ervoor zorgde dat er in de gemeente Stolpersteine – struikelsteentjes – werden gelegd. Voor de lokale omroep Meer Vandaag schreef ik daar een column over. Op vier november 2020 gepubliceerd op haar website.

Het is zondagmorgen, er schijnt een gammel zonnetje en er doemt bewolking op. Het zal gaan regenen. Het is Allerheiligen en morgen is het Allerzielen. Dan staan we stil bij de mensen die we in de loop van de jaren verloren. Het kan bijna geen toeval zijn dat dit kerkelijke moment in de herfst valt. Als de natuur uit zijn krachten is gegroeid en in winterslaap gaat. Nog nooit heb ik meegemaakt dat dan over de graven geen afgevallen, dode, droge bladeren dwarrelen. Of verkleefd van het water aan de grafstenen plakken. Wat wel toeval was; vrijdag stapten we in de auto om naar Roermond te rijden. Het voelde bijzonder. Op vijf november zou Gunter Demnig naar de gemeente Meerssen zijn gekomen om er zestien Stolpersteine te leggen. Maar, La Corona heeft het niet zo laten zijn. We zullen ze zelf moeten leggen. De steentjes waren per koerier naar Roermond gestuurd.

Het voelde bijzonder, dus. Al duurde het even voor ik er achter was waarom. Toen we terugreden realiseerde ik me dat de mensen van wie de namen op die steentjes staan en die we nu van noord naar zuid brachten tijdens de Tweede Wereldoorlog van zuid naar noord waren gereisd. En niet omdat ze daar zin in hadden. Ze waren door de nazi’s weggevoerd naar kamp Vught, naar kamp Amersfoort, naar kamp Westerbork. En vandaar verder naar werk- en vernietigingskampen in Neuengamme, Sobibor, Auschwitz. Ze reden nu achter in de auto met ons terug naar huis. Denkbeeldig, maar toch. In het voorjaar van 2021 zal de werkgroep Stolpersteine gemeente Meerssen hun steentjes leggen voor huizen in Geulle, Weert en Meerssen. 

Ondertussen ben ik er wel achter gekomen dat we van veel mensen die we in de loop van de tijd verliezen, eigenlijk zo weinig weten. Ook in onze eigen families. Op zoek naar de levens van de mensen van wie de namen op ‘onze’ Stolpersteine staan, kwam er eigenlijk nooit iets nieuws boven water. Elk jaar werden hun namen genoemd tijdens de Dodenherdenking op vier mei maar dat was toch niet voldoende aanleiding hun geschiedenissen te schrijven. Toch hebben ook in die levens grote vragen om een antwoord gevraagd. Laat ik me dopen of toch maar niet? Gaat me dat redden of niet? Stap ik op de trein naar Vught of duik ik onder? Ga ik werken in Duitsland of ga ik in het verzet? Houd ik me gedeisd of pleeg ik aanslagen? Leven mijn kinderen nog? Had ik ze kunnen redden?

We zijn te druk met onze eigen levens en leggen daar al zo weinig van vast. Wie houdt er nog een dagboek bij? Wie legt de jaren vast in foto’s? Laat staan dat iemand de levens van andere gewone mensen in kaart brengt. Alleen, hoe gewoon waren die mensen die gewild of ongewild in het oog van de storm die Tweede Wereldoorlog heet verzeild raakten?

Klok

Er zijn geluiden die moeilijk in woorden te vatten zijn. Wat dat betreft zijn geluiden net gevoelens. Er stond een joch van een jaar of negen met een hamer op een ijzeren wiel te slaan. Er zijn, denk ik, niet veel plekken waar dat kan. Nou, het kan in het Spoorwegmuseum in Utrecht. Elke klap was hard en op de een of andere manier overtuigend. Ik bedoel, als je met een ijzeren hamer op een ijzeren wiel slaat dan moet dat klinken zoals dat joch het liet klinken. Hoor mij, hoor mij! Er zat een diepe overtuiging achter. Zo moest vroeger de ijzer-op-ijzerslag van de dorpssmid geklonken hebben. Het joch leek een geest uit het verleden. Hij was, hier in het Spoorwegmuseum, de reïncarnatie van de wagenmeester die vroeg in de morgen de wielen van zijn ijzeren paard test. Zijn ze nog oké? Zitten er geen barstjes of scheuren in? Net als bij klokken moet de klank van de klap met de hamer zuiver zijn, je mag geen dofheid horen, er mag geen rem zijn op zuiverheid en helderheid. Hier in het museum van de Nederlandse trein: de klappen van de jongen met de ijzeren hamer op het ijzeren wiel klonken ook als het luiden van een klok, en even dacht ik: Een noodklok! Maar er was verder niemand die er aandacht aan besteedde. De jongen sloeg en sloeg en sloeg en sloeg en het was alsof hij van niemand was.

Kerk

We wilden wel weer eens horen hoe dat klinkt, muziek en zang in de Grote Kerk in Venray. Ik heb altijd gevonden dat er te veel galm is, maar wie weet was het inmiddels beter. Niet dat ik er veel kwam of kom, dus hoe belangrijk, maar toch. Zo’n kerk heeft een bepaalde plek in je leven. Van waar we nu wonen zie ik de toren van de kerk als ik op de bank zit en ik kijk naar buiten. En meer dan ooit bepaalt die toren mee het ritme van de dag. Als ik wil weten hoe laat het is, ik kijk op de klok van de kerktoren. En op gezette tijden luiden de zware, bronzen klokken. Toen we vanmiddag de kerk binnenstapten waren ons al velen voorgegaan. Als er wat te doen is, in een kerk, ook deze kerk, is dat meestal wel anders. Het afscheid van een dierbare wil nog weleens flink wat mensen trekken. En heel speciale diensten als met Kerstmis maar daarna houdt het wel zo’n beetje op met vollopen. We schoven aan in een van de achterste banken. Blij nog te kunnen zitten. Al weet je tevoren: dit zijn kerkbanken en dan is zitten een vorm van lijden. Mild lijden, héél erg mild lijden, het kan zo ontzettend veel erger in het leven, maar desondanks is het lijden. We kwamen voor een concert dat tevens herdenkingsdienst zou zijn. Of omgekeerd want we zouden als gasten van de Grote Kerk stilstaan bij het overlijden van Harrie Smeets, tot eind vorig jaar bisschop van Roermond en daarvoor vijftien jaar deken – zoek dat maar op op de interwebs – in Venray. Smeets was een lieve, aardige man met een groot Katholiek hart, vriend van iedereen en daarom zat de Grote Kerk vol. Hoe je het ook draait of keert, de fysieke, stenen Katholieke kerk loopt keihard leeg maar de Katholieke ambiance van liefde, ziel en zaligheid leeft nog steeds. Ik vroeg mijn buurvrouw, niet El, wat ze dacht, of de mensen vooral voor Harrie Smeets of de muziek en zang waren gekomen. Voor Harrie Smeets, zei ze. Ik vond dat bijzonder want El en ik kwamen op de eerste plaats voor muziek en zang en hoe dat zou klinken. In mijn bubbel spelen andere zaken. Afrondend, ook als de Grote Kerk vol zit met mensen en winterjassen blijft de galm, zij het minder overweldigend. Het was een mooie middag met De Zangers Van Sint Frans, Harmonie Euterpe, Canto Rinato en Venrays Mannenkoor. Dank.

Fles

Terwijl we door de Passage liepen zagen we dat er in de Schoolstraat iets aan de hand moest zijn. Voetgangers hielden in, keken allemaal dezelfde kant op en er sprak zelfs iets van opwinding uit de manier waarop sommige stilstonden. We gingen de hoek om en zagen dertig meter verderop vlammen. Tegen een van de bloembakken van cortenstaal en – zoiets weet je dan: daarin uitgesneden Venray bloeit – waren ze het felst. Het branden klonk nijdig. In 1961 waren we in Maastricht gaan wonen, in een maisonnette met een souterrain. Daar hadden mijn ouders een industriebrander gekocht en daarop kookte mijn moeder elke maandag in dat souterrain water voor de was. Dat nijdige branden was het. Het geluid van gas dat zich door nauwe openingen naar buiten perst en vervolgens vlam vat, ontbrandt. Maar dat drong op dat moment nog niet tot me door. Dat kwam pas later. We liepen verder de Schoolstraat in, rond de brandhaarden was het leeg, mensen bleven op afstand. Voor de Schouwburg sloegen we rechtsaf. Daar stond Em. Op het terras van Er ging zo’n terraskachel branden op plekken waar dat niet de bedoeling is, zei ze. Ze hebben de gasfles er nog uit kunnen trekken, hebben nog geprobeerd het vuur met poeder te blussen, maar dat lukte niet. Ik heb 112 gebeld en nu wachten we op de brandweer. We hoorden een sirene, in de verte nog. Daar zul je ze hebben, zei El. Even later begonnen twee agenten op hun gemak de omgeving met rood-wit lint af te zetten. Nu was er écht iets aan de hand. Was de affakkelende gasfles en veiligheid net nog gewoon iets van zorgzame burgers onder elkaar – Stop, niet doorfietsen, gevaarlijk daar; gevaarlijk daar, gasfles, beter even omlopen – nu namen de autoriteiten het over en was het nijdige brandje officieel een incident. Weer klonk het geluid van een sirene die snel dichterbij kwam. Het gas in de fles was inmiddels op. Het werd stil. De brandweerwagen reed het plein op en uit vier verschillende deuren doken zes mannen in vol ornaat op. Drie van hen naderden behoedzaam de gasfles, ongetwijfeld nog heet maar intussen wel gekalmeerd. De diagnose was snel gesteld, het nablussen kon een aanvang nemen. Er vloeide rijkelijk water. We schoten nog een paar foto’s en een filmpje voor in de gezinsapp. De agenten begonnen het lint binnen te halen, de jongens van de brandweer dromden samen rond de lege gasfles, de bezorgden en nieuwsgierigen gingen huns weegs en Em, El en ik schakelden over op huis-tuin-en-keukendingetjes. Misschien kun je er een stukje over schrijven, zei Em.

Puth

Het was nog behoorlijk mistig terwijl ik rond tien uur over de Middenpeelweg reed. De zon deed wel pogingen er door de dampen heen te breken maar dat ging moeizaam. Er waren veel tractoren op de weg. De combinatie van mist en trage trekkers hield nogal op. Inhalen was riskant en dus reden we in processie naar het zuiden. Pas op de kruising met de A67 kon ik weer gas geven. Op de Napoleonsweg liep de zaak weer vast. Daar ook nog eens veel vrachtwagens, net als ik als gevolg van werk aan de weg verjaagd van de gebruikelijke routes. Het was er hoppen van stoplicht naar stoplicht. Ik reed een tijdje achter een Fiat Panda met ZKV in het nummerbord. Ik moest denken aan A.L. Snijders, de schrijver van Zeer Korte Verhalen. Maar, hier stond ZKV vast en zeker voor Zeer Klein Voertuig. Tja, dat krijg je als je onderweg te veel tijd hebt om zinloos bezig te zijn. De radio kon niet boeien. Na één uur en veertig minuten bereikte ik eindelijk Puth. Daarna deed ik nog Meerssen en Maastricht even aan. Leuke gesprekken, daar, met goede vrienden en vriendinnen.

Bergeijk

De laatste keer dat ik in Bergeijk was, was tot vandaag ook de enige. Dat moet geweest zijn in het najaar van 1965. Het was na een tocht die voor mij begon in Maastricht, voor vriend Gee met een reis van Vught naar Maastricht, de dag voordat we daar de lijnbus namen naar Opglabbeek, in België. Daar woonden vier leuke meiden die we in de zomer ontmoet hadden in Diest, ook België, op de gemeentelijke camping. We waren een dag of veertien samen opgetrokken en er hing verliefdheid in de lucht. Die dag in het najaar zouden we ze terugzien. Spannend was het. Van de vier waren er drie uit één gezin. Het werd een mooie dag in een fraai huis, met een prieel in de tuin dat de vader van de drie, naar eigen zeggen en hij knipoogde daarbij, had laten neerzetten voor het geval zijn dochters verliefd zouden zijn. Dan konden ze, enfin ….. En, de vader – hij vond ons aardig – zou ons na het avondeten naar – daar komt het – Bergeijk brengen. Vandaar reed een lijnbus naar Valkenswaard en verder naar Eindhoven. Daar wachtte vervolgens de trein naar Vught. Om alle aansluitingen te halen moesten we in Bergeijk de bus van halftien hebben. Dat was ook de laatste bus die die dag in het najaar van 1965 uit Bergeijk zou vertrekken. Ik had de eer naast de vader voorin op de stoel naast hem te zitten, vriend Gee het grote genoegen van een wat krappe zitplaats tussen de drie dochters op de achterbank. Ik had een riant uitzicht op de wegen die de vader met de banden van zijn snelle wagen teisterde. Belgische wegen met slecht wegdek, zonder heldere belijning en verlichting. Onderwijl kreeg vriend Gee op de achterbank van heel andere indrukken hartkloppingen dan ik voorin. De vader slaagde er in ons op tijd in Bergeijk af te zetten. Tot ziens, jongens, zei hij. Vandaag ontmoette ik na lange tijd weer eens vriend Gee en zijn vrouw Wee, in Bergeijk, samen met mijn El. We hebben genoten van elkaars gezelschap. We hebben het overigens niet gehad over die dag in het najaar van 1965. Misschien de volgende keer.

Details

Bij de achterdeur van ons huis staat al jarenlang een smalle hoge kast. Twee deurtjes, drie laden. Achter de deurtjes zelden gebruikt glaswerk en servies. De laatjes zijn van de afdeling wandelen en fietsen. In het bovenste stappentellers, tekenpennen, (kilo)metertelwieltjes, hansa- en leukoplast en dettol, een blarenprikker. In het middelste de gedetailleerde fiets- en wandelkaarten. In het onderste vooral boekjes met uitgezette wandelroutes: Twentepad, Krijtlandpad, Pieterpad, Grenslandpad. Althans, dat was zo. Glaswerk en servies zijn weg want veel te zelden gebruikt. Ze zijn naar de kringloop. En de laatjes zijn zo goed als leeggeruimd. Bijna alles wat we er op papier in aantroffen zit vandaag de dag in onze smartphone en/of garmin. Nam onze oude wandelwereld tot voor kort die drie laatjes in beslag, de nieuwe past in een grotemensenknuist. Ik heb één boekje bewaard. Het is geschreven door een nog niet zo heel lang geleden overleden collega-neerlandicus. We werkten samen op een middelbare school in V., in een vorig leven. P.P. was een fervent wandelaar en had tijdens zijn tochten oog voor zo’n beetje alles wat groeit, bloeit, nestelt, fluit en vliegt. Vaak trok hij er op zondagmorgen met leerlingen vroeg op uit om in de buurt van V. vogels te spotten. Hij wekte de indruk ze allemaal persoonlijk te kennen.

Het is deels sentiment, deels bewondering die me dwongen Natuurtochten in Nederland, deel 1 Limburg (1997) nog even in huis te houden. Jaren geleden heb ik het opgegeven lange fietstochten te maken. De overstap naar wandelen was vervolgens snel gemaakt. Blijven bewegen, zegt de dokter. Grootste sensatie: wat zag je dan veel onderweg. In het boekje van P.P. is het veel er in de hevig overtreffende trap. Als hij in Bunde uit de trein stapt: Zeker voor wie niet uit de streek komt is het emplacement een plek die tot vertraging leidt. IJzerhard, Vlinderstruik, Langbaardgras, Kleine leeuwebek, Luzerne, Rapunzelklokje, Zeepkruid en Kleine aster behoren tot de gewone zomerbloeiers. En als hij vanuit het station de Spoorstraat inloopt: In het dorp zingen Europese kanaries. Daarna de overweg over en linksaf het Bunderbos in: Bij het beekje langs het spoor Hangende zegge. Deze heel grote Zegge is zeer zeldzaam in Nederland …… Verderop ziet hij nog grote muur, muskuskruid, witte klaverzuring, kleine maagdenpalm, gewone salomonszegel, gele dovenetel, bosaardbei, bosviooltje, bosereprijs, hondstarwegras …………… Wat een toewijding. Ik vraag me af hoe dicht je met je hoofd bij de grond kunt wandelen. Terwijl je ondertussen op het geluid ook nog Boomklever en Appelvink waarneemt.

Het is een kunst de wereld om je heen zo tot in detail te kunnen waarnemen. Het vraagt om heel klein en geconcentreerd kijken. Om al wandelend een grote traagheid te oefenen. Om stil te staan terwijl je notities makend voortgaat. Maar, P.P. was zo bezeten van het detail dat hij vergat dat een boekje met vijfentwintig natuurwandelingen in Limburg best een inhoudsopgave kan gebruiken. Ik kan er goed mee leven.

Verscheen eerder op de website van Meer Vandaag, de lokale omroep van Meerssen, nu onderdeel van Heuvelland Vandaag, op 9 juni 2021.