We deden vandaag niets bijzonders. En we deden vandaag ook nog eens zo’n beetje niets. We hadden gisteren eigenlijk alles wel al in huis, dus boodschappen, nee, niet echt. Er kwam en komt niemand langs, we gingen en gaan nergens naartoe. De aanloop naar het nieuwe jaar maakt hier in huis zo goed als niks los. Vooral ongemakkelijke lethargie en een lichte vertwijfeling bij onze poging tot antwoord op de vraag wat het volgende jaar de wereld en ook ons gaat brengen. We komen nauwelijks verder dan een glas dat al bij voorbaat half leeg is. Nog geen slok van gedronken en dan nu al. Je wilt deze dag echt niet met ons doorbrengen. We houden ook niet van champagne of ander gebubbeld in flessen opgeborgen drankjes die met een knal geopend worden. We kijken enigszins blasé naar de eindejaarsconferencier van dienst omdat veel grappen al eens verteld zijn. En niet zelden beter. En dan dat extatische gedoe rond de Top 2000, óók al zoiets. Enfin, je begrijpt het, hier moet je vandaag, vanavond niet zijn. Rond twaalf uur vallen El en ik elkaar in de armen. Alweer een jaar voorbij, op naar het volgende. Dat is het moment dat we het glas weer meer dan halfvol beginnen te denken. We wensen elkaar toe dat we blijven ademhalen, liefst in elkaars nabijheid. De wereld kan ons dan even geen donder schelen. Dat komt morgen wel weer. Dan zeggen we dat we iedereen een gelukkig, vooral gezond en ook nog maar een heel zonnig 2025 wensen. En als het even kan zonder geweld.
Bussen
We reden naar Boxmeer en terwijl we Vierlingsbeek uitreden dacht ik: Ik had moeten tanken. Niet dat we droog zouden vallen maar de onrust in de mens roept voortdurend, vaak heel zacht, meestal onhoorbaar zacht maar heel soms schreeuwend hard: Weest, oh wee, oh wee, oh wee voorbereid! Altijd! En! Op! Alles! Dat was dus iets voor de terugweg. Dan zouden we eerst langs de bussenfabriek rijden en dan pas de inrit naar de pomp nemen. Nu waren we dus vergeten de pomp aan te doen en reden we vlak daarna langs de fabriek van de bussen. Kijk, zei ik, als ooit docent altijd op informeren en interesseren ingesteld, daar links maken ze bussen. Máken ze bussen, klonk vragend vanaf de achterbank. Het klonk alsof de zevenjarige zich niet kon voorstellen dat bussen niet aan bomen groeien of uit baarmoeders ploppen. Er niet gewoon opeens zijn. Uit de lucht komen vallen. Vingerknip! Ja, zei El, met buizen en platen ijzer. En de stoelen dan? Nou, zei El, die maken ze in een andere fabriek en dan monteren ze die er daarna in. Het bleef nu stil. Het voelde alsof achterin de auto het woord maken opnieuw werd uitgevonden, meer betekenis kreeg. Gekoppeld werd aan zaken waarmee het tevoren nooit in verband was gebracht. Tot dan toe werden bussen geboren. Ik ga nu niet zeuren over dat kinderen niks meer weten. Ik kan mezelf absoluut niet herinneren of ik als zevenjarige wist dat bussen iets waren van buizen, platen, schroeven, moeren enzovoort. Wel dat er niemand was die Kijk daar maken ze bussen zei. Ondertussen vraag jij je af waarom wij op weg waren naar Boxmeer. Toch? Nou, daar staan in de Sint Petrus Basiliek dik 600 kerststallen te kijk. En de zevenjarige en elfjarige dametjes achterin de auto waren op onze uitnodiging daar eens een blik op te werpen ingegaan. Het werd een trektocht van bijna een uur langs stalletjes van over de hele wereld. Opvallend? Geen enkele vraag over het maken van het kindje Jezus. En dat is toch wel écht een bijzonder verhaal. Echt de moeite van het weten waard. Iets met onbevlekt ontvangen, toch? Leg dat maar eens uit.
Wandelen
De jongste, zoon Dee, heeft met zijn Ee een huis gebouwd. Nou ja, laten bouwen. Het was een lastige klus, met haken en ogen. En nu was als voorlopig laatste grote werk de binnenkant helemaal afgewerkt. Er was geschilderd en gekit. Het had bijna vier weken geduurd en wij hadden het nog niet gezien. Tot vandaag. Maar eerst gingen we wandelen. Het was licht mistig. Het miezerde. Het was koud. Waterkoud. De wind was matig maar guur. We zijn weinig meer gewend wat kou, dat moet gezegd, maar toch. We wandelden met de jongste en zijn Ee en drie kinderen in een gebied dat Paardekop heet. In dat gebied ligt de Duitse Oorlogsbegraafplaats, de enige in Nederland. Op de website: De overgrote meerderheid van de oorlogsdoden zijn Duitse soldaten die tijdens de oorlog hun dienstplicht vervulden. Maar ook SS-leden en oorlogsmisdadigers, Nederlandse collaborateurs, vrijwilligers van de Wehrmacht uit andere landen en enkele burgers, waaronder vrouwen en kinderen. Dwalend door de Paardekop kwamen we uit bij de achteringang van het kerkhof. Het is een enorm terrein en het zien van zoveel kruisen is overweldigend. 32.000, het is nauwelijks te bevatten. We waren er niet voor de eerste keer maar het blijft naar de keel grijpen. Zeker nu er een sluier van miezerende regen tussen de bomen hing. De kleintjes vroegen niet veel en wat ze vroegen was te behappen. Over het verschil tussen dood en niet dood. Dat soort vragen. Terug in de bossen van de Paardekop ging de aandacht weer uit naar hollen, klimmen, vallen en door modder en plassen lopen. Thuis bij Dee dronken we koffie en loofden we het fraaie schilderwerk.
Kerktoren
Normaal kan ik vanuit ons appartement als het donker is de tijd aflezen op de verlichte wijzerplaat van de klok op de kerktoren. Vanavond niet want het is erg mistig. Ik vraag me af of de tijd dat de klok op de kerktoren nog wat toevoegt aan onze informatiebehoefte niet al ver achter ons ligt. Dat was ooit zeker anders. Toen nog niet iedereen overal de juiste tijd beschikbaar had op horloge, mobiele telefoon of laptop enzovoort. En toen de kerktoren hoog boven de lage bebouwing van dorpen en steden uitstak, het land daarbuiten nog open was. Toen die nog een baken was. Daar moest je zijn voor devotie, veiligheid, nachtrust, handel en vertier. Want de toren hoorde bij een kerk, in de kerk kon je biechten, de mis bijwonen, je kind laten dopen en rond die kerk lag het kerkhof, werd gepatrouilleerd, waren herbergen, markten, voedsel en drank. Rond de toren pakte de gemeenschap zich samen. Ooit hadden we ongemakkelijk veel trek in eten. We waren vertrokken uit een hotel zonder ontbijtservice en waren in de auto gestapt met het idee dat overal wel wat voedsel te vinden zou zijn. Dat viel tegen. Dit was Australië, het was 1998 én het was zondagmorgen. Maar, dachten we, als we goed rondkeken, als we een kerktoren zouden zien, dan was daar ook iets met ontbijt te vinden. Kon niet missen. Na een half uur vruchteloos rondrijden dook opeens boven de huizen een grote, gestileerde gele M op. Hij stond weliswaar hoog maar dat hoog kon niet tippen aan hoe hoog kerktorens in Europa reiken. Op dat moment realiseerden we ons dat Australië écht een andere geschiedenis heeft. Kerktorens zijn daarin bepaald niet prominent aanwezig. Wel grote malls met food courts. Maar die waren nog dicht. En er is MacDonalds. Die van overal én eeuwig. Die zondagmorgen aten we pancakes. Later op de dag vonden we in de Hunter Valley een restaurantje waar het voedsel iets meer bij te zetten had.
Links
Gisteren schreef ik over een auto die links van de weg parkeerde. Ik moest op hetzelfde moment denken aan Bellingen, 2008. Ergens tussen 25 en 31 augustus reden we er met de auto Churchstreet in. Het was een brede weg, licht naar rechts en weer links buigend, goed onderhouden. Aan deze weg moest onze Bed & Breakfast voor de komende nacht liggen. Aan de linkerkant. We reden links van de weg maar om de een of andere reden nodigde de rechter meer uit tot het parkeren van de auto. We stapten uit en begonnen aan de oversteek van de weg. Eerst kijken naar rechts, dan naar links en dan nog eens rechts, er kwam niets aan, oversteken, halverwege nog eens naar links en verder naar de overkant. Alles net andersom dan in Nederland. Terwijl we aan de overkant de stoep opstapten kwam vanachter een keurig geschoren haag een keurige mevrouw aanrennen. Niet daar, niet daar, niet zo parkeren. Dat is niet toegestaan, meneer. U staat aan de verkeerde kant, in de verkeerde richting. Zet u hem alstublieft aan deze kant. In de rijrichting. Er is hier nog plaats genoeg. U riskeert een forse boete. En dat allemaal in de keurige variant van het Australisch. Achter haar, aan haar voeten, blafte een kleine hond ge-enerveerd mee. Je moet weten, in Australië luistert alles nogal nauw. Duizendendendenden aanwijzings-, waarschuwings-, uitleg-, advies-, gebods- en verbodsborden illustreren dat. Met alles waarmee we in Nederland – of Frankrijk, of België – een loopje nemen, gaan Australiërs heel zorgvuldig om. Als na een zomerse dag hier een stadspark een grote baggerbende is, in elk park in Australië staan door de gemeente geplaatste barbecuetafels met banken die intensief gebruikt worden en dan brandschoon worden achtergelaten. In de parken geen snipper papier, geen blikje of fles. Toen de auto naar de smaak van de keurige mevrouw en geheel overeenkomstig het landelijke verkeersreglement correct geparkeerd stond, konden we nader met Henriëtte en haar B&B kennismaken. Het beviel zeer. Van Bellingen valt verder nog te melden dat we er ‘s avonds heel erg lekker gegeten hebben in Number 2, Oak Street.
Alarmlichten
Op de doodlopende straat stopte een auto. Aan de linkerkant van de weg. Er stapte wat gehaast een man van een jaar op 45 uit. Blond krullend haar, energiek. Het is wat je aan iemand ziet terwijl je als terloops naar buiten kijkt en iets wat beweegt je blik vangt. Ik bleef kijken. Let op, dat is bijzonder, want als ik elke keer als hier een auto stopt bleef kijken dan had ik dagwerk. De man liep naar een portiek dat ik niet kon zien – en nóóit kan zien want het is altijd buiten beeld – en belde aan – leek me logisch, of hij moest een sleutel hebben gehad of om een of andere reden nog altijd hebben – #ingewikkeld. #hoewel #ookweerniet Terwijl de man naar het portiek liep, kwam de auto in beweging. Hij reed verder de doodlopende straat in. Ik dacht: Passagier afgezet en op naar huis. Of wat dan ook. Aan het einde van de straat is rekening gehouden met auto’s die weer terug moeten. Er is volop ruimte voor een draai in één keer. De auto kwam terugrijden. En stopte waar hij net zijn passagier had afgezet. De alarmlichten gingen aan. Nou werd ik echt nieuwsgierig. Was er iemand in nood? Of ging de energieke, blonde man opa halen voor een fijne tweede kerstdag met al zijn kinderen bij jongste dochter Thera? Als hij binnenkwam zouden ze Lang zal hij leven zingen, want opa Harrie is jarig op 26 december. De alarmlichten knipperden nerveus door. Er parkeerde een auto in langs de doodlopende straat, er reed er een weg, daarna was het de beurt aan weer een inparkeerder. Het kon natuurlijk ook een tante of oom zijn, eenzaam met Kerstmis. Of een buurvrouw van vroeger met niemand die nog een hand naar haar uitsteekt. Nou ja, vandaag dus Thera en haar broers en zus. Bij de Turkse kapper ging iemand met een fikse baard naar binnen. Buiten stond een van de kappers een sigaretje te roken. Er staat daar trouwens altijd wel iemand te roken. Of gewoon voor een praatje. Het kon ook oma zijn, dacht ik. De oranje alarmlichten knipperden nog. Het mocht even duren. Nou ja, jas aan, das om, handschoenen aan, tas in het mandje van de rollator. Het trage leven. Het werden vier, vijf zes, zeven minuten. En toen kwam de man weer in beeld. Alleen. Om de een of andere reden viel mij dat tegen. Hij stapte in de auto, de knipperlichten gingen uit, de auto reed weg. Niets aan de hand.
Ster IV
Vrouwen fluisteren rond het bed.
Mannen drinken rond het vuur.
Revolvers rusten in de holsters.
Zwaarden rusten in de schedes.
Onwetend ademen de dieren.
Onwetend slapen de kinderen.
Na aardedonker
turen nauwelijks geopend
de toegekepen oogjes.
Sla zacht de trom.
Blaas zacht de hoorn.
Roep zacht het licht.
Het feest van sterren
kan beginnen.
Bovenstaande eindejaarstekst schreef ik in 2003 in opdracht.
Ster III
Vannacht zag ik
een ster zo helder
als je sterren
zelden ziet.
Ik zag in licht
geluk en wenste
dat er velen
met mij zagen
wat ik zag.
Bovenstaande eindejaarstekst schreef ik in 2004 in opdracht.
Ster II
Heldere nacht.
Bijtende vrieskou.
Onder sterren
krakend water.
Adem wolkend.
Nacht voor warme
armen om elkaar.
Bovenstaande eindejaarstekst schreef ik in 2003 in opdracht.
Ster
Wat ons verbindt
lijkt soms ver weg.
Maar ook ver weg
is het een lichtend
baken – ster –
waarop wij varen,
blindelings
elkaar ontmoeten
Bovenstaande eindejaarstekst schreef ik in 2002 in opdracht.