Opstel

Opstel

In een grijs verleden was ik leraar Nederlands. Een mooi vak maar ook een uiterst vermoeiend beroep. Ik zal daar verder niet over uitweiden. Ik volsta met het noemen van correctiewerk en dan weet iedereen eigenlijk al genoeg. Ik voeg nog toe: opstellen, samenvattingen, tekstverklaringen. En: zes tot zeven klassen, dertig leerlingen. Ik ben er in 1990 mee gestopt: geheel uitgewoond en rijp voor de sloop.

Niet dat het niet óók inspirerend en leuk was. Er waren schatten van leerlingen en voor en na ook draken. Stof genoeg, ook voor het cabaret dat we met wat leraren in de marge van onze kostbare tijd op de been hielden. Een leerling van HAVO4 leverde ooit een opstel in dat aanleiding was voor de volgende tekst.

Zondag

velen praten erover tegenwoordig. sommigen zeggen nee, anderen ja er tegen. Zondag, een begrip! Iedereen weet wat het is. zelf begin ik met het uitslapen van de kater. Die komt nog van de dorst op zaterdag. Daarna eet ik langs mijn broer aan tafel met een hoofdpijn! Dat smaakt na zo’n kater! Ik denk daarna. Wat zal ik doen? Naar de meid dan maar! Als die de kater maar uit heeft! Bij de meid blijkt alweer wat gaan we doen? Dan maar kaarten met haar vader en haar moeder. Ze vragen blijf je eten maar mijn moeder heeft het al op tafel. dus niet. Dan achterop mijn broer zijn brommer naar de vriend. Mijn vader en moeder gaan naar het lof. Dat moet van de religie. Bij mijn vriend is sport slaat de klok. Daarvoor ga ik breed onderuit. Het mijn favoriet voor televisie te kijken. Daarna babbel ik met de vriend en dan weer naar de meid. Is er iets volgens televisier of zo? Ha, een film is er. Dat is dan fijn bij de meid op de bank. Zeker! Zeker want het geld voor een nieuwe kater er niet aan zit. Ik kan goed bij haar billen. Dat mag niet van haar vader maar die kaart met haar moeder en haar zus en haar vriend. Als het twaalf uur tikt is de film ook voorbij. Ik laat haar billen gaan. Morgen weer naar school. Sommigen zijn het eens anderen tegen. Iedereen moet het zelf maar weten. Zondag is mijn persoonlijke mening.

Ik wens jullie allemaal een voorspoedig en vooral gezond 2019. Met veel mooie zondagen ook.

Schoorsteenveger

Eergisteren kwam de schoorsteenveger. Hij komt altijd rond deze tijd van het jaar en hij komt altijd met zijn tweeën. Dit jaar waren het een lange magere en een korte dikke. Dat is de korte versie. De lange: de een was een lange, sportieve en atletisch gebouwde man met een nogal veertiger jaren retro kapsel die zijn zwarte maar tamelijk chique werkmansoutfit met overal zakjes, riempjes en biesjes met enige zwier droeg, de ander kwam tot ongeveer halverwege de borstkas van zijn kameraad. Hij was gezet, noem het dikkig, noem het behoorlijk zwaar en volumineus en hij bewoog zijn bovenlichaam bij het lopen enigszins van links naar rechts.

Die korte was een ondanks alles energieke man die onmiddellijk het voortouw nam, qua logistiek. Om welk rookkanaal het ging, waar hij dat kon vinden en hoe hij daar kon komen. Of er wellicht nog andere rookkanalen waren die dringend een veegbeurt nodig hadden? Nee, die waren er niet. Nadat het rookkanaal was gelokaliseerd repte hij zich naar het zwarte autootje dat voor het huis geparkeerd stond om even later met een ladder weer achter het huis te verschijnen, op weg naar de schoorsteen en het dak waaruit die tevoorschijn kwam. Nu is die schoorsteen zo geplaatst dat het nauwelijks enige moeite is er van bovenuit een borstel op flexibele steel in te steken. Wat me desondanks verbaasde was dat het uitgerekend de korte dikke was die dus de klussen op ladder en dak moest klaren. Ik zag hem al door daken zakken, er bol en wel vanaf rollen, kortom ik begreep niet zo goed waarom hij en niet de atleet de rol van dakhaas speelde.

Onderwijl was de atleet in huis verdwenen om bij de kachel te waken totdat de pijp zijn veeg zou krijgen. Hij hield een zwarte doek rond de pijp die zich als een soort klamboe rond de kachel plooide. Daar zou geen roet doorheen komen. Na de veeg – ‘Komt ie!’ ‘Oké!’ – vouwde hij de lap zorgvuldig op en begon hij met een stofzuiger het in de kachel gevallen roet op te zuigen en de pijpmond bovenin de kachel zorgvuldig te bewerken. Hij scheen er zelfs nog met een krachtige lamp in. Ondertussen overwoog ik te vragen hoe de twee tot hun rolverdeling waren gekomen maar ik vond dat wat ver gaan. Ik moest dan botweg eigenschappen koppelen aan hun werkzaamheden en ik schuwde het affront dat daar mogelijk mee gepaard zou gaan. Belangrijker was dat het rookkanaal weer een lekkere opfrisbeurt had gehad en dus weer voor een jaar gecertificeerd was.

Toen we met ons drieën achter het huis stonden, schoot me te binnen: ik zou ze vragen of ze ook de goten even wilden schoonmaken. De atleet was bereid even te kijken naar hoe ze dat dan zouden gaan doen. Hij keek naar het dak. ‘Ik zie dat we niet over de nok heen kunnen, zoals vorig jaar. Er liggen nu zonnepanelen. En op het platte dak ligt ijs, daar is het lastig een ladder neerzetten. Dan gaan we onderuit. En dat doe je liefst maar één keer in je leven. Daarna blijf je wel beneden.’ Hij was er snel mee klaar.

Ik dacht: ‘Jij spreekt uit ervaring.’ Vandaar …..

Verteller

Kijk, zo’n Pieter Waterdrinker, bijvoorbeeld, is een begenadigd verteller. Hij heeft het geluk veel te hebben meegemaakt, in het echt, dus daar kan hij iets mee. Lastiger is het als je eigenlijk nooit echt iets meemaakt en dan achter je bureautje alles maar een beetje moet gaan zitten verzinnen. Iets over een vrouw op een tweeënveertigvoetsjacht in een ziedende storm, vijf maanden zwanger van een zoon, ga daar maar eens aan staan. Dat je moet beschrijven hoe de golven over het scheepje slaan terwijl je als schrijver zelf nog nooit op zee gezeild hebt, laat staan in een tropische storm die zijn weerga niet kent en wereldwijd het nieuws zal halen. En dat je dan moet bedenken dat die vrouw zeg maar als het ware doodgemoedereerd in de kleine kombuis een brief zit te schrijven naar haar geliefde, dat zij hem zo mist en nu graag met hem op de brits in het krappe vooronder zou liggen. En dat je dan als schrijver moet bedenken wat dat voor ervaring zou zijn voor dat koppel als gevolg van de stampende golven onder de kiel van het water makende schuitje en het heftige kreunen van het mast-, touw- en zeilwerk. Maar dat ze dat allemaal niet goed op papier krijgt omdat haar pen steeds weer van het papier schiet. En dan vergaat dat bootje natuurlijk. Het wordt nooit teruggevonden en de man voor wie de brief bedoeld was, maakt een einde aan zijn leven. En dan houdt het nog niet op met de ellende want: begrafenis, huilende mensen, een kuil die te klein is, schep zand op de kist, worstenbroodjes bij de koffietafel die niet warm genoeg zijn. Gelukkig heeft de schrijver dat allemaal wel al meegemaakt. Maar dat is dan weer niet echt de moeite van het vertellen waard, vindt hij.

De zin

Ja, zei ze, de zin van het leven is de laatste tijd nogal een dingetje.

Ze nam een voorzichtige slok uit het wijnglas dat ze bij de steel als een potlood tussen de duim, wijs- en middelvinger van haar rechterhand hield. Rode wijn. Hij smaakte haar. Even sloot ze haar ogen, terwijl ze het glas op het tafeltje naast de stoel zette. Een vanzelfsprekende beweging. Het was haar stoel, haar plek in de kamer met de ramen die uitkeken op de weiden achter het huis. Achter de weiden het bos. Op het tafeltje nu het glas en de vaas met de bloemen. Vooral rode.

Wat mij niet helemaal duidelijk is, waar hebben we het dan over. Over het leven of het bestaan? Maar goed, de zin van het leven. Het leven is volgens mij vooral iets grenzeloos en ongebreidelds dat gewoon almaar doorgaat. Het is een woekering die zich in elke omstandigheid thuis voelt. Hier gaat er wat van af en daar komt er weer wat bij. Het duikt onder en komt weer boven. Het is het meest adaptieve fenomeen dat er is. Het kruipt waar het niet gaan kan. We kunnen als mensen ons best doen er een einde aan te maken maar dat gaat ons niet lukken. Ook al gaan we dood. Het was er al ruim voordat wij er waren, wij eindelijk zover ontwikkeld waren ons af te vragen wat er de zin van is. En als wij er niet meer zijn, kúnnen we ons niet eens meer afvragen wat er de zin van is. Het leven is de karavaan die verder trekt, de show die altijd moet doorgaan, de zon die elke dag weer opkomt.

Ze reikte naar het glas, zette haar vingers weer rond de steel, bracht het naar haar mond en nam nog een slok. Een bescheiden slok. Ze ging even verzitten. En terwijl ze het glas weer terugzette ging ze verder. Weer even haar ogen gesloten.

Wellicht is de zin van het leven juist dat het ons de kans geeft ons af te vragen wat er de zin van is. Of de onzin, de zinloosheid. Er zijn hele volksstammen die zich die vraag trouwens helemaal nooit stellen. Die nemen het leven zoals het is, zoals het komt. Die ondergaan de woekering. Het is zoals het is. Wie zich daar niet bij neer wil leggen laat zich eventueel door de vraag naar de zin van het leven van de straat houden. Ik vraag me trouwens af waarom sommige mensen altijd zo fanatiek op zoek zijn naar antwoorden die een oplossing bieden. Ik denk: Antwoorden stellen pas iets voor als ze nieuwe vragen opwerpen. De zin van het leven zou dus best eens kunnen zijn dat het eindeloos vragen blijft oproepen. Het leven heeft zin zolang er geen definitieve antwoorden zijn. Zo lang er vragen zijn, is er leven. Mijn advies: Vind nooit het definitieve antwoord.

Ze keek me vorsend aan: En wat denk jij?

Meningen

Toen ik jong was had ik echt overal een mening over. Er was altijd wel een mening van dienst, met een knip van de vingers oproepbaar. Over de oorlog in Vietnam (kei gemakkelijk: tegen), over Lyndon Johnson (moordenaar) over The Doors (al een stuk lastiger maar uiteindelijk helemaal te gek, joh), over delen door nul (godsonmogelijk maar toch: gewoon over meelullen), over sex (gewoon doen) en over het eten van chocola (lekker totdat je er buikpijn van krijgt), over Vondel (onleesbare ouwe meuk), kortom, de wereld had iets aan je en zou nog van je horen.

Maar ook toen al en steeds vaker dacht ik met enige regelmaat: Maar daar weet ik te weinig van, daar heb ik niet over nagedacht, ik heb er helemaal geen mening over. Zelfs: Het ware beter geweest als ik mijn kop had gehouden. Echter, jeugd en context maakten het opportuun in alle gevallen bij te dragen aan het debat. Wat precies, waar het vandaan kwam of waar het toe kon leiden was minder van belang. Zoals er jongeren zijn die gaan roken om erbij te horen, het kwam voor dat ik dan maar een mening bedacht.

Belangrijk in dit verband is ook dat ik geen systematisch, of moet ik zeggen: systemisch, denker ben, leerde ik in de loop van de tijd. In mijn hoofd geen algoritmes – althans niet waarvan ik me bewust ben – die via als-dan of dan niet uiteindelijk tot een logische conclusie leiden. Intuïtie en gevoel bleken leidend. Gedegen argumenten niet altijd ruim voorhanden. Mijn hoofd is dan wel mijn eigen, private black box die dus helemaal alleen van mij is en van niemand anders maar het blijft een black box.

Maar hé, denk niet dat het voorgaande wil zeggen dat er nooit iets zinnigs uit dat hoofd van mij komt. Wil vooral met mij delen de kennis dat het mijzelf ook vaak wil verrassen. Opeens is er – best wel vaak nog – iets dat hout snijdt en waar ook de goegemeente zich in herkent. Tegenwoordig verschijnt dat alleen steeds vaker vanzelf, niet omdat ik vind dat het moet. Ik kan er met een gerust hart dagen op zitten wachten. Als er even geen mening opduikt, even goede vrienden.

Delen

Ik ben vorige week op Spotify gegaan. Waarom? Er is zoveel mooie muziek en ik kan niet alles kopen. En wachten totdat iemand op het idee komt om wat ik graag hoor uit te zenden via iets – maar wat en waar en wanneer dan – dat wil ik ook niet meer. En Spotify schijnt daar het volste begrip voor te hebben én tegen geringe kosten iets aan te kunnen en willen doen, zei een bevriende muziekliefhebber. Maar, écht goed voelde het niet.

Ik heb zo mijn twijfels bij alles wat platform heet en zeker als dat een relatie met economie aangaat. Die platforms zijn in handen van handige meisjes en jongens die spullen van anderen algoritmisch in de markt zetten. Het begon als het goedbedoeld delen van het gebruik van eigendom en nu is het een soort van slavenmarkt waarop diensten van mensen voor een krats te koop zijn. Natuurlijk, dat delen bracht helemaal niets op voor muzikanten, schrijvers, vastgoed- en autobezitters maar zo lang iets delen heet, heeft het nog iets romantisch.

Delen is een wat vreemd fenomeen. Mijn indruk is dat delen over het algemeen als iets heel positiefs wordt gezien. Maar is het niet erg gemakkelijk om te zeggen dat je delen tof vindt? Vooral ook omdat delen op zich niet bestaat. Het bestaat alleen bij de gratie van een iets. En zo’n iets is altijd wel van een iemand, behalve dan misschien het heelal.

Delen stelt pas iets voor, vind ik, als je een iets van jouzelf zelf in stukken hakt en met die stukken anderen een plezier doet. Of tijdelijk buiten je eigen bereik brengt en er een ander lekker mee in de weer laat. Liefst om niet en al helemaal niet op een platform. In je eigen omgeving, dat werkt vaak het best en dan krijg je tenminste ook feedback; als je daarvoor open staat. Kun je er zelf ook nog een beetje blij van worden.

Trouwens, nog even over delen. Op Spotify kwam ik de Symfonie No. 5 in Bb majeur van Franz Schubert (1797–1828) tegen en die heeft thematisch verdomd veel weg van de Symfonie in G mineur van Antonio Rosetti (1750-1792). Als ik het goed gehoord heb. Dat wilde ik nog even met jullie delen. Helemaal voor nop.

Schoorsteen Piet Sint

Toen ik haar later die middag vroeg of die zwarte mop op die bruine staaf rook moest voorstellen zei ze: Dat is zo’n kapje. Ze is vijf jaar, dus dan ziet zo’n kapje er zo uit. Ik vond het goed. En verder had ze Piet en Sint getekend.

Ze was eerder die dag zo ongeveer midden op het papier begonnen met de pompon op de baret van Piet. Ik vond het een muts, zei ik ergens onderweg tijdens het scheppingsproces tegen haar, maar het was toch echt een baret. Ik begreep dat ik niet moest zeuren over hoe haar wereld eruitzag. Ik schudde mijn hoofd en zij haalde haar schouders op. Plus haar wenkbrauwen. Ik besloot maar niets te zeggen over de regenboog die ik meende te zien. En te vragen of daarvoor bewust gekozen was. Om dan mogelijk in een gesprek over genderneutraliteit verzeild te raken.

Onder de baret tekende ze iets dat even later een hoofd bleek te zijn. Qua gender had ze inzake Piet gelukkig voor een neutrale aanpak gekozen maar ze leek niet op de hoogte van de discussie die in het land woedt omtrent een nog altijd etterend slavernijverleden. Of ze had daar stiekem toch een helder standpunt over en dan was dit hoofd dus een statement. Zonder mond. Ook veelzeggend, indien ze inderdaad een mening over zwart of beter van niet had. Mond dicht, knecht! Daarna begon ze aan de mijter. Toen die af was, besloot ze dat het tijd werd de tekening aan oma te laten zien. Die vond ‘m mooi.

Maar, vroeg oma, waarom heeft Piet een gezicht en Sint niet? Tja, daar stond ze dan met haar mooie tekening.

Daar is geen plaats meer voor, zei ze.

Nou, zei oma, je kunt er toch nog wel twee oogjes onder kwijt, onder die mijter?

Ze dacht even na en je kon zien gebeuren dat ze dacht: Verhip, dat kan, dat doe ik dan maar even.

En ze vertrok weer naar de tafel waar de stiften lagen. Het duurde even voor ze weer terug was bij oma. Ze moest namelijk ook nog nodig die schoorsteen tekenen. Anders was het daar links zo leeg, begreep ik. Ik vertel het nu even heel kort door de bocht. Oma vond de tekening nu nog mooier. Zelf was de vijfjarige ook heel tevreden.

Persoonlijk ben ik erg onder de indruk van de oogjes van Sint. Ze kijken van daar onderuit die tekening met enige verbazing en wellicht ook enige vertwijfeling de wereld van die vijfjarige uit. Ze was even in paniek maar ze heeft er toch een punt aan weten te zuigen.