Diorama

Ik houd niet van spoor Z. Doe mij maar 1 of N. Dus Z niet en Half Nul trouwens ook niet. Het kwam uit de mond van een grote bleke man met een flinke buik. Daar liepen er hier wel meer van rond. Mannen die er uitzien alsof ze weinig buiten komen en veel tijd in stoelen zitten. En veel pizza eten omdat ze zich moeilijk los kunnen maken van hun hobby. Hij was in gesprek met een andere man, haar in een staart, leren jasje, camera op de buik. Hoezo niet, vroeg die. Nou, omdat Z slecht gedetailleerd is en Half Nul iets lomps heeft. Dan is N subtiel en mooi gedetailleerd en 1 dat is echt volume, dan heb je echt trein zoals trein moet zijn. Modeltrein dus, dacht ik. Niet trein. Maar dat zijn wijsneuzerige gedachten die je beter niet kunt uitspreken. Dat vraagt om commentaar. Ik hield mijn mond dicht. We stonden met een stuk of zeven mannen te kijken naar treintjes in een vroeg twintigste-eeuws landschap. We keken vanuit het westen naar Nijmegen. We zagen links de Waal met wat bootjes, in de verte de spoorbrug en nog iets verder de torens van de Stevenskerk en de Belvédère. Op de voorgrond de halte van een stoomtram, een statig herenhuis en een watertje met eenden. Boven het tafereel stond in grote letters: Rijk van Nijmegen. Wel heel erg mooi, zei de grote bleke man, dat hier de verschillende spoormaten het perspectief versterken. Je kunt er dus wel niet van houden, van Z en Half Nul, je kunt er wel iets mee. Samen met N. Mooi plaatje, hoor, dit. Daar kon ik het wel mee eens zijn.

Naschrift: Kijk even op YouTube, steekwoorden Gangelter Modellbautage 2024 – Happy traveller movies. De film begint met het diorama in de column hierboven.



Onrust

Onderstaande tekst schreef ik voor de site van de lokale omroep van de gemeente Meerssen. Ze verscheen op 2 december 2020.

Het was afgelopen weekend gezellig maar ook wat je noemt onrustig. We hadden kleinkinderen over de vloer. Ze zijn nog klein. Ze jatten, snaaien, stelen, roven voortdurend je aandacht terwijl je de krant leest, een klusje doet, kookt of even wegsuft boven een boek. Een van de twee houdt geen moment zijn mond. Het kind praat, zingt of maakt motorgeluiden. Het andere zit in een IK-ben-om-van-ALLES-EN-NOG-WAT-en-vooral-om-HELEMAAL-NIKS-heel-snel-BOOS-fase. Beiden zijn zeer welbespraakt en accepteren een gemeend en hartgrondig Weet ik niet onder geen enkele voorwaarde. Voor een Zoek het maar op internet op zijn ze helaas nog niet voldoende geëquipeerd. Omdat La Corona ons leven regeert, kunnen we nauwelijks ergens met het tierige spul naartoe. Ja, naar het bos maar ook daar organiseren ze een spoor van onrust. Zelfs de denkbeeldige wolven en beren trekken het nauwelijks met die twee. Onderaan de streep blijven we na een paar dagen nogal uitgewoond maar ook innig tevreden achter. Want wat vinden we ze lief.

En we begrijpen dat die kinderen onrustig zijn. Denk alleen al aan schoen zetten. Zit er wat in? Met die gedachte gaan slapen, in slaap blijven en weer wakker worden. Herken je het? Die kinderen krijgen in deze tijd van het jaar nauwelijks een eerlijke kans om zichzelf te zijn. En dan is er ook nog dagelijks dat Sinterklaasjournaal dat bol staat van de misverstanden. Het is er een en al onhandigheid. En stress. Sinterklaas even ongemerkt naar toilet, paniek, tekeningen vergeten of kwijt, paniek, pakjes zoek of kwijt, paniek, pakpapier verdwenen, paniek, een boef zoeken, vinden en weer kwijt raken, paniek, de schoenen van Sinterklaas meenemen – en kwijt maken – terwijl de man onder de douche staat. Dat kenden wij vroeger niet. Een douche niet en dat Sinterklaas daar onder zou staan al helemaal niet. Dat kwam écht bij helemaal niemand op. Zelfs niet bij Annie M.G. Schmidt en die had toch best een reputatie als het om rare bedenksels ging. 

Zelf konden we op het weeklijstje van onrust natuurlijk naast de nog steeds doorrazende Trump, die van geen wijken lijkt te weten, Thierry bijschrijven. Ook een soort Sinterklaas met knechten die onhandig opereren maar dan wel een die nogal worstelt met zijn geloofwaardigheid. Stapte van zijn troon en er weer op of toch niet, of toch wel? Terwijl met donderend geraas zijn tempel van de democratie instortte. Gelukkig maar, Joost Eerdmans bood zich aan om de boedel te redden. Bij de zoveelste partij. Lachen. En Henk startte de Lijst Henk Krol. Hij doet zichzelf dit keer in de aanbieding als vooruitstrevend conservatief. En dan was er nog Diego die dood ging. De laatste adem van de voetballer kwam en ging toch nog vrij plotseling en Argentinië was in een mum totaal van slag. En met dat land ook nog eens alle liefhebbers van voetbal over de hele wereld. Ach Pluisje toch.

Naschrift: Gelukkig is deze week mijn zangles weer begonnen. Helpt tegen het hyperventileren. 

Sammy

Het is bijna vijftien jaar geleden dat Ramses Shaffy overleed. Ergens in de tweede helft van de zestiger jaren was ik bij mijn opa en oma in Valkenswaard, lieve oude mensen, jonger toen dan ik nu ben. Dat voelt vreemd. Ik was toen een jaar of twintig en zij rond de zeventig. We zaten aan de tafel. We dronken koffie. De radio stond aan. Bij opa en oma stond de radio bijna altijd aan. Aan de muur een console met een heilighartbeeld, boven de kamerdeur een houten kruis met een corpus christi, op de schouw de wild vormgegeven bronzen klok met de bronzen beelden van dansende faunen aan weerszijden en ergens een schildje met de tekst: Elk huisje heeft zijn kruisje. We hadden het over ditjes en datjes, over studeren, het werk in de bostuin, wandelen in het bos, daar dennenappels rapen om het fornuis in de keuken op gang te stoken, de geur van de verse soep op het fornuis. Arbeidsvitaminen kabbelden door de kamer. Opeens stond mijn oma op. Ze liep naar de radio draaide aan de volumeknop en daar was Sammy, kijk omhoog Sammy, want daar is de blauwe lucht. We zwegen, we luisterden. Er is er een die van je houdt. Het volume ging weer naar zacht. Mooi hè, zei oma. En ze keek naar opa. En naar mij. Ik was met mijn hoofd doorgaans vooral bij de Beatles, Rolling Stones, Beach Boys, ook nog wel bij Jacques Brel én bij Nederlands cabaret. De student Nederlands in mij kon de tekst waarderen. En de jongere in mij de energie waarmee Shaffy Sammy toesprak. Wat ik mezelf achteraf kwalijk neem is dat ik oma niet gevraagd heb waarom. Maar toen ze Mooi hè zei keek ze niet alsof ze dat nog verder wilde toelichten. En ook niet alsof ze echt een antwoord verwachtte. Het was gewoon zo. Als ik moet gokken: In de dertiger, veertiger, vijftiger jaren waren er veel mensen die zich een Sammy waren gaan voelen.

Naschrift: in de eerste helft van 1970 gaf ik Nederlands aan het Jeanne d’Arc Lyceum in Maastricht. Op een zaterdagmorgen ging ik al vroeg met de trein terug naar Nijmegen. Het was rustig in de trein. Dat bleef het ook nadat een kreukelige man met wild haar en een nogal opvallende jas zich in een coupé schuin tegenover die van mij nestelde. Hij ging zitten, zakte onderuit en viel in slaap. Het was Ramses Shaffy. Ik stelde me voor dat hij rechtstreeks uit het Tribunal kwam en terugging naar Amsterdam.

Paraplu

De kleine van drie was er weer. Hij kwam rond acht uur het appartement binnenhollen en meteen was de ruimte weer vol peuterpraat. Vanochtend had hij ook zijn paraplu bij zich. Want het regent, zei hij. Het formaat past bij hem, het is een echte peuterplu. Geel,, neongeel. Het ding heeft uitgeklapt bovendien twee oren, maar ook met de paraplu open heeft de kleine een probleempje met luisteren. Hij keek wat Paw Patrol, we keken samen wat foto’s uit de familiegeschiedenis in het grote fotoboek – daar is ie gek op – hij dronk een pakje Fristi leeg, at nog een broodje met chocopasta en praatte zich ondertussen slagvaardig de vroege ochtend door. Rond half elf vertrokken we voor een rondje dorp. Het miezerde wat. De paraplu ging open. We moesten oversteken en hij nam me bij de hand. Er komt niets aan, zei hij. We staken over. En nu op de stoep blijven, zei ik. Vanonder de paraplu klonk een puberaal jaha, wat staat voor Doe ik maar hou op met je gezeur, weten we uit ervaring. We kwamen bij de glasbak. Ik wil de flessen erin gooien, zei hij, en begon zijn paraplu dicht te vouwen. Hou jij die even vast? Ik nam het gele geval aan en hield de tas open. De groene fles verdween in het groengerande, het heldere in het witgerande ronde gat. Het was ondertussen echt gaan regenen en nu de flessen in de glasbak lagen, ging zijn aandacht weer uit naar de paraplu. Hij nam hem weer van me over en vouwde hem open. Zo, zei hij en: Heb jij een muts? Jazeker, zei ik, alleen is het een capuchon, die zit vast aan mijn jas. Hij liep om mij heen en monsterde mijn rug. Ik zie het. En: Zet je die niet op? En jij dan, jij hebt ook een capuchon, zet jij die dan wel op? Nee, natuurlijk niet, zei hij, ik heb een paraplu. Dat was waar en bovendien ook effectief tegen de regen. We liepen verder. Er moest nog ergens een envelop in een brievenbus. Het hield op met regenen. Hij vouwde de paraplu weer dicht. Toen we thuis waren speelde hij met de duplo. Met de gevangenisauto, de politieman en de boef. En met de brandweerman en zijn ladderwagen. Ondertussen vertelde hij wat hij speelde. Toen de boef zich definitief gewonnen had gegeven, moest oma een spelletje met hem spelen. Koalacart, zei hij. Nee, zei oma, géén koalacart, je weet dat ik daar een hekel aan heb. Oké, zei hij, ik snap het.

Krippenmarkt

Kunnen we niet nog even naar Kevelaer, morgen, vroeg El. Dat kon, vond ik. Sterker, ik had er wel weer eens zin in. Kevelaer is anders. En anders is een prettige prikkel. Even lekker uit de bubbel zonder dat je hele wereldbeeld op z’n kop gaat. Niet dat Kevelaer voor mij gelijk is aan vreugde. Voor veel medemensen is het dat wel omdat er de devotie voor Maria in steen, ambachtelijke kunst en biddende vrouwen en mannen hevig gematerialiseerd is en dat maakt Kevelaer bijzonder. Verder hult Kevelaer zich in een mantel van somberte. Althans in mijn perceptie. En zeker in dit jaargetijde. We schrijven november. Vandaag scheen er vanochtend een fragiel zonnetje maar later op de dag dreigden aan de horizon wolken van een grijs dat weliswaar regen bracht maar oogde als de broedstoof van natte sneeuw. Steden als Aken, Berlijn, Essen, Leipzig, ze zijn fascinerend maar tegelijkertijd lang niet gewassen, vaal en grauw. Sorry Duitse steden, het kan mijn manier van kijken zijn, Er staan immers ook foto’s op internet van stadsgezichtjes met veel groen, geraniums, kleurige geveltjes en lachende mensen. Ik heb ze vanmiddag in Kevelaer niet gezien. Maar, het stadje maakt zich ook op voor de Kevelaerer Krippenmarkt. Van 29 november tot 22 december is er Der gemütliche Markt am Niederrhein. Met veel Lebendiges, Muzikalisches, Traditionelles, Weihnachtliches en Zauberhaftes. Dan gooit Kevelaer die mantel van somberte weer even af en kun je er terecht voor een explosie van kleur en licht. Op de foto een voorproefje.

Overigens, op Spotify tref je bij de podcasts onder Even Stilstaan (rubriek van Omroep Venray) twee columns van mijn hand aan, voorgelezen. De titels: Koffers en Zakkammetje. Aanstaande zondag lees ik even na 9:00 de column Cessenon voor.

December

Een koude gure wind

de eiken zwaar en vol 

nog in hun onverteerbaar blad

kunnen hem maar

nauwelijks weerstaan

erboven dwarrelen kraaien

quasi machteloos maar zij zijn

vandaag de zelfbewuste, zwarte

nazaten van jouw wrede dood

Geschreven op 13 december 2015. Geen idee meer wat de aanleiding was. De gure wind? De kraaien boven het Kalverbos? Een onverwacht en tragisch sterfgeval? De herinnering daaraan in combinatie met het weer van dat moment? Het is allemaal niet echt relevant. Feit: het gedicht is er. Denk en/of voel erbij wat je wilt.

Zorgen

We hebben een paar dagen voor twee kleinkinderen gezorgd. Dat is een verhaal op zich, niks bijzonders, niet sensationeel, je wilt er niets van weten, zo onbelangrijk, maar voor ouders met begindatum jaren zeventig wel weer een ervaring. Net op het moment dat in de Volkskrant een artikel staat dat vertelt dat kinderen van vier die naar school gaan wel in het Engels tot twintig kunnen tellen maar een enorme achterstand in grove motoriek, woordenschat en sociale vaardigheid hebben. De moeder van de twee, creatief therapeut, werkt met kinderen met een beperking, vulde aan: Kinderen van die leeftijd zijn zich zelfs vaak niet bewust van hun lichaam. Ze leven vooral met en in hun hoofd en vooral het contact met hun handen is ontwikkeld. Iets met klikken en scrollen. Die twee kleinkinderen zijn daar overigens ook zeer bedreven in maar ze fietsen en rijden paard als de dolle dus dat komt wel op zijn pootjes, denk ik dan. Maar goed, toen we weer thuis waren en we in de koelkast keken, bleek dat we nog wat boodschappen moesten doen. El ruimde onze logeerspullen op, ik ging naar de supermarkt. En ik ga je nu met iets lastigvallen dat me zo nu en dan overvalt. Heeft óók te maken met tijden die veranderen. In mijn boodschappentas, gekocht op de markt van Carpentras, ergens in de jaren tachtig van de vorige eeuw, had ik, toen ik de supermarkt uitkwam, onder andere een onsje cervelaat speciaal. Ik had er 2,71 euro voor betaald. Dat is in guldens 5,96! Daar kun je je toch niks meer bij voorstellen? Althans niet als oudere; ook niet als je je jongere oudere waant. Wat ik nog kwijt wil: Kaas, dat is ook in euro’s waanzinnig duur geworden. Tegelijkertijd: die twee kleinkinderen, als die zich echt van prijzen bewust worden. De hel, lijkt me dat. Maar, gaat niet gebeuren, denk ik ook. Deze dagen realiseerde ik me eens te meer dat wat voor mij zorgelijke zaken zijn voor mijn kleinkinderen een eerstbeleefd normaal is. Tot ongeveer hun veertigste.

Slaapkamer

Vanochtend, op weg naar de badkamer, liep ik langs de slaapkamers van twee kleinkinderen. De deuren stonden open. Natuurlijk stonden de deuren open. Waarom zou je die deuren sluiten als je van je kamer gaat? Je ouders moet je de kans geven te weten hoe jij met je spullen omgaat. Dat je alles laat vallen waar je staat, dat het goed ligt waar jij het losgelaten hebt, dat je het geen punt vindt door een zee van kleren te waden, gewoon omdat het kan. En, je moet immers je ouders ruimte bieden om je erop aan te spreken, gewoon omdat ze dat verdienen. Het zijn per slot van rekening je ouders, hè? Niet de minsten in je leventje. Want zo is het natuurlijk wel, je doet het voor ze omdat je van ze houdt. Bij wie moeten ze anders hun afkeer van rommel en rotzooi kwijt? Bij wie moeten ze anders terecht met hun boosheid? Op wie kunnen ze anders eens ongeneerd én met reden kwaad worden? Als jij altijd alles netje opruimt zouden je ouders een weinig enerverend leven hebben, toch? Hoe zouden ze met hun saaie, slome, volwassen leven anders nog de kick van adrenaline kunnen opdoen? Nee, het is prima dat jij van je kamer een zwijnenstal maakt. Iedereen gelukkig. Op de terugweg heb ik de deuren maar even gesloten.

Paniek

Weet je, zei ze, ik kan het niet laten. Zodra het er op het eerste gezicht meer zijn dan ik in één oogopslag kan zien, dan begint het. Ze was tot in de puntjes verzorgd en ging in de fauteuil zitten op een manier die daar wel bij paste. Hoezo, wat begint dan? Ze was in het gezelschap van een man in smoking. Hij keek haar vragend aan. Nou, zei ze, de paniek. En hij: De paniek? De lobby van het hotel vulde zich langzaam met koppels en clubjes die uit de grote zaal kwamen. Ja, de paniek. Ze keek om zich heen. Hoeveel mensen denk jij dat hier nu zijn? Hij keek om zich heen, scande de omgeving. Ik denk zo’n veertig, vijftig? En jij, wat denk jij? Wat ik denk? Ik wil niet gokken hoeveel het er zijn, ik wil het weten, ik wil kunnen zeggen dat het er vierenveertig zijn. Ik moet tellen. Maar, vroeg hij, hoe belangrijk is dat? Stel, het zijn er vijfenveertig, wat dan? Nou, ze keek hem indringend aan, dan heb ik een probleem, alleen al het idee, dan raak ik van slag. Hij keek meer en meer als in: Wat heb jij nou? Raar mens. Maar hij zei: Hoe kun je van slag raken? Je weet helemaal niet dat je fout geteld hebt, dat weet je pas als je nog eens telt. En dan nog. Ze haalde diep adem. Precies, en dat is precies wat er dan gebeurt, dan tel ik nog eens en nog eens en nog eens. En zo ben ik de hele dag aan het tellen. Aardbeien in het bakje dat ik koop, hoeveel leden van het koor aanwezig zijn, het aantal lampen aan de trussen in de schouwburg. En dan dus voortdurend hertellen, hè, om zeker te zijn. En hij: Allemachtig, je meent het. Hij keek van haar weg en rolde met zijn ogen. Vervolgens zochten ze een ober. De man in de smoking was duidelijk toe aan een bevrijdende slok. Maar, zij was nog niet klaar met haar verhaal. En dan heb ik het nu nog maar over eenvoudige zaken als hoeveel stoelen staan er in Carré, hoeveel bootjes komen er op een mooie avond in Leiden onder de Jan van Houtbrug door of hoeveel rotganzen drijven er op het Drontermeer. Maar weet je wat écht frustreert: Er komt een goederentrein voorbij, je telt de wagons, de trein is uit het zicht en je denkt: Waren het er écht achtendertig? En die trein is weg. En die komt voor mij echt niet nóg een keer voorbij, hè. Kijk, daar kan ik helemaal kapot aan gaan. Hij stond langzaam op, op weg naar de bar. En weet je, dan doe ik de rest van de dag niet meer mee. Dan wil ik alleen nog maar naar bed. Schaapjes tellen.

Leuven

Vriend Gee kwam op het idee op zoek te gaan naar signalen uit het verleden. En niet alleen het zijne. Het is een verleden dat we delen. Daaruit popte vandaag opeens Cee op, uit Leuven. Vandaar dit gedicht dat ik schreef naar aanleiding van een dag in Leuven. Het was op een zonnige maar ook lome dag in de zomer van 2012. Het gedicht is van 16 november dat jaar.

Te Leuven ligt het laag

vandaag het tempo

van mijn vrije tijd

loom slaat de klok

van het stadhuis er

traag de eerste slagen

van de middag weg

zo langzaam dat ik

rap al afgedwaald

mijn tel voor tel verlies

in weidse zomerogen als

die van een hupse Veerle

of een chique Sidonie