Fanfare

Vandaag was in het nieuws dat het levenslied zich in een groeiende belangstelling mag verheugen. Er wordt steeds meer naar geluisterd. ‘De schaamte is eraf’ kopt de NOS op haar nieuwssite. En in het bericht: Dat het levenslied aan een opmars bezig is, komt mede door de populariteit van Nederlandstalige muziek in het algemeen. Persoonlijk hecht ik aan de definitie: Sentimenteel lied over tragische dingen in het leven. Eventueel sentimenteel zangstuk, smartlap of tranentrekker. Al voor de Tweede Wereldoorlog wist het genre gevoelige snaren te raken. Een beetje scharrelen op internet levert al snel parel na parel op. Mij kon je zestig jaar geleden wakker maken voor Aan De Muur Van Het Oude Kerkhof. Vooral als het uit de keel van De Zangeres Zonder Naam kwam. Voor een eerste indruk: Bij de muur van ’t oude kerkhof, / Wacht een kleuter droef en teer,/ Vraagt ons lieve Heertje boven: / Wanneer komt mijn moesje weer? / Vader zegt, dat moesje slaapt hier, / U kan alles, is dat waar? / Roep mijn moedertje dan wakker, / Want ik kan heus niet buiten haar. Dat is op zich al treurig maar in het levenslied pur sang kan het altijd nog erger: met de kleuter zelf loopt het niet goed af. Maar sorry hoor, hoe treurig ook, ik vond het tegelijkertijd onmogelijk niet ook een ironische ondertoon te horen. Toch, smartlap, tranentrekker, het zijn jassen die dit uit het rauwe leven gegrepen lied perfect passen. En het is waarschijnlijk ook met die bedoeling, voor een publiek dat daarvoor openstaat, geschreven. Een lied van Lieven Tavernier dat, lijkt mij, niet met die bedoeling geschreven is, zeker ironisch is, wél grote weemoedigheid oproept, meer een knipoog is naar mensen die vrijgevochten langzaam ten prooi vallen aan de tucht van het geregelde leven: De Fanfare Van Honger En Dorst. Ook treurig maar je kunt het overleven. Dan ga je gewoon weer verder, alleen een beetje anders. Kijk, zo: Ach wie van hen had  / Toch ooit durven denken / Dat ieder van hen / Voorgoed weg zou gaan / Ze hebben toen zelf / De fanfare ontbonden / Ze hebben als iedereen / De prijs zwaar betaald / De prijs van de vrijheid / In ruil voor wat centen / Een baan bij de bank / Of een auto, een kind / Maar ergens in de stad / Speelt de nieuwe fanfare / Nieuwe fanfare van honger en dorst / Een nieuwe fanfare van honger en dorst.

Boon

Zo, ik ga mij de komende maanden weer eens goed verdiepen in Boontje, Louis Paul Boon dus. Deze Vlaamse schrijver kwam op mijn pad, ergens in de tweede helft van de jaren zestig, vorige eeuw. Ik las zijn roman De Voorstad Groeit en ik was verkocht. Het boek opende mijn ogen voor sociaal onrecht. Ik was een wat traag ontwakende, aankomende adolescent. Ik werd met zeventien jaar, bijna achttien, op de teller, gymnasium achter de rug, geacht klaar te zijn voor de grote wereld. Was ik niet. Toch, op mijn tweeëntwintigste stond ik voor de klas als leraar Nederlands, twee en drie HAVO. Oeps! Giebelende meisjes, héél veel. Op vrijdag en op zaterdag. Niet echt een idee van hoe daar mee om te gaan. In de klas jongere zusjes van mijn vriendin, Lastig. Het was niet anders, buiten mij gingen de ontwikkelingen sneller dan van binnen, tussen mijn oren.. Maar dat terzijde. Boon had mij hevig te grazen genomen met zijn romans over het rauwe leven van systematisch vergeten en verwaarloosde mensen, sappelend, met veel luctor* en weinig emergo*. Ik was er van de weeromstuit een overtuigd sociaaldemocraat van geworden. Communist, nee, dat ging wel erg ver. Dat Boon hard binnenkwam, dat was ook omdat hij een Vlaming was. Er was in de slipstream van een vakantieverliefdheid een voorzichtige liefde voor Vlaanderen ontwaakt. En voor de strijd die daar geleverd werd voor een positie, gelijkwaardig aan de Waalse. Ik ben in die tijd niet dieper in Boons werelden en verhalen gedoken – ik las ze, ik nam er kennis van en dat was het – omdat ik afstudeerde in taalkunde, niet in letterkunde. Maar Boon heeft wel mee de toon gezet voor wie ik ben en voor hoe ik naar de wereld kijk. Maar eens kijken of hij nu nog steeds iets in mij wakker maakt.

*Luctor et emergo: Ik worstel en kom boven, wapenspreuk van de provincie Zeeland. Refereert aan de strijd tegen de zee.

Gakje

Er klonk een gak. En daarna was het stil. Toch, die ene gak, hoe zwak ook, misschien juist daarom, verleidde tot een blik naar boven, naar de grijze lucht, de laag hangende wolken. Één gak, dat bestaat eigenlijk niet. Een gans die alleen vliegt. Het zijn er altijd meer. En zeker in deze tijd van het jaar. Met de grote trek. Dan is het gakken niet van de lucht. Ik had het al lang niet meer gezien, een gans alleen die één gakje slaakt. Aa evenmin. Ik zei: Een achterblijver. En Aa: Of de weg kwijtOf allebei, dacht ik, dat kon ook nog. We zwegen en we keken de gans na. Die vloog geluidloos verder en verdween achter de kalende bomen. Ik moest onwillekeurig aan Anton Koolhaas* denken. Die zou zich waarschijnlijk hebben afgevraagd wat er nu in die gans omging. De gans zou een verleden hebben én een toekomst en daar tussenin zou de gans zijn achtergebleven of de weg zijn kwijt geraakt, of allebei. Eerst achtergebleven en daarna de weg kwijt. En er zou duidelijk zijn waarom slechts dat éne zwakke gakje. Ganzen communiceren via gakken maar voor deze gans viel er niets te communiceren. Er was verder geen gans te zien, althans niet voor Aa en mij. Koolhaas zou met al deze raadselen wel weg weten. Voor hem zaten in dieren muizenissen en (on)geluksmomenten die mensen ook kennen. Rond geboorte, leven, dood. Ze kunnen verliefd worden, vreugde voelen, verlegen zijn, eenzaam. Hun noodlot voorvoelen ook en daar onrustig, opstandig, boos van worden. Ondertussen blijven ze ook de dingen van dieren doen, hun instinct volgend. Prooien doden, elkaar het hol uitvechten, in het nest en vlak ernaast schijten. En nu vraag ik me af wat er van die gans geworden is. Dat gakje klonk wel erg zwak, is hij – was het een hij? – ziek en zwak, doodmoe van het vliegen neergestreken in een weiland – nauwelijks nog in staat voedsel op te nemen – om daar in rust en gelaten zijn – of is het haar? – laatste adem uit te blazen? Waar is Koolhaas als je hem nodig hebt?

*Anton Koolhaas (1912-1992) was een Nederlands schrijver. Bekende boeken zijn De Geluiden Van De Eerste Dag, Vanwege Een Tere Huid en De Laatste Goedroen.

Cessenon

Vroeger, toen alles anders was maar niet per se ook beter, begon de winter rond 21 december, op basis van de stand van de sterren, astronomisch bepaald, dus. Maar, meteorologen en klimatologen drukken liever op 1 december op de startknop van de winter. Omdat het ze de mogelijkheid biedt om de seizoenen onderling beter te kunnen vergelijken, lees ik op de website van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut. U en ik zijn vanochtend dus wakker geworden in de klimatologische winter. Of het ook echt koud is, ik zou het niet weten want u hoort mij wel nu, op 1 december, maar de tekst heb ik geschreven en ingesproken in de eerste helft van november. Ik kijk al schrijvend naar buiten en het is grijs weer. Dat was wel anders in de zomer van 2001. 

We waren al even onderweg, vanaf het huisje waar we twee weken zouden verblijven, over het langweggetje dat ten noorden van de bocht in de rivier naar het oosten liep. Rechts van ons hadden we zo nu en dan zicht op de rivier, soms liepen we er vlak langs, soms liep het pad even omhoog en weer omlaag tegen de flauwe helling links van ons en zagen we slechts bomen en struiken. Als we op de vlakte bovenaan de helling tussen de korenvelden, weiden en bosschages al eens een huis zagen dan oogde dat verlaten. We moesten nog wel wat kilometers lopen voordat we bij Réals de rivier zouden kunnen oversteken. De rivier, dat was de Orb. Het was lekker wandelweer, ondanks de felle zomerzon. Er stond een zachte, koele wind uit het westen en zo nu en dan nam een wolk ook even wat van de ergste hitte weg. We waren in twee dagen, dus op ons gemak, met de auto naar Cessenon-sur-Orb gereden, voor het eerst Zuid-West Frankrijk in, richting Occitanië en Pyreneeën, naar de regio Languedoc-Rousillon. We hadden sinds onze aankomst, vijf dagen geleden, elke dag flink gewandeld. We hadden weliswaar hard gewerkt maar toch te veel zitvlees gekweekt. Nu liepen we weg van Cessenon om er met een boog weer naar terug te lopen. Daar wachtte onder een dak van platanen een dorps terras met koel bier. We zouden samen met de oude mannen en vrouwen van het dorp zien hoe de schoolbus in beeld kwam, de kinderen zouden uitwaaieren, de nauwe straten in, naar huis. En tegen etenstijd zouden we de rivier wéér oversteken om vanaf het terras bij ons huisje het schilderachtige plaatsje tegen het decor van zomergroene bomen op de helling te zien oplichten in de namiddagzon.

Maar zover was het nog niet. Nu moesten we het nog doen met zo nu en dan een slok uit de flessen in de rugzak, water. En met onze gedachten. Hoe komt zo’n rivier aan zijn naam, vraag ik me af, zei El, terwijl we dicht langs de oever van steen naar steen stapten. Orb, het doet me denken aan de paus en het Urbi et Orbi. Aan het Latijnse woord voor wereld, aarde, cirkel, bol. Maar wat heeft deze rivier dat je er bij aan de wereld denkt? Ik bedoel, je woont aan een rivier, je kijkt er dagelijks naar en op een gegeven moment denk je: Rivier, ik noem jou Orb? Tja, mij leek het niet waarschijnlijk dat het zo gegaan was, maar hoe dan wel? Dat was iets voor thuis, voor grasduinen op het internet. Maar, je weet hoe dat gaat, dat kwam er niet van.

En toen was er opeens de hond. Hij moest ergens bij ons aangesloten zijn. Het was een lichtbruine, met een gladde huid en hij bewoog zich soepel maar ook nerveus. Hij had vooral belangstelling voor wat zich op de grond aan luchtjes aan hem presenteerde. Ik zeg nu hem, maar misschien was het wel een zij. Ik kan me dat niet herinneren. Hij had niet echt belangstelling voor ons maar zoveel was duidelijk: hij liep met ons mee. In het begin vonden we dat nog wel leuk maar we hadden ook het idee dat er een moment zou komen dat wij niet wisten of de hond de weg naar huis – waar dat ook mocht zijn – nog zou vinden. Langzaam maar zeker raakte onze aandacht op de hond gericht. En we begonnen hem adviezen als reste ici en va t’en te geven. Het eerste vertaal je met Blijf hier maar wij bedoelden Je kunt beter hier blijven want als je met ons meeloopt kom je nooit meer thuis en wij weten echt niet wat we met jou in ons leven moeten. Het tweede met Ga weg! Maar niets hielp. De hond bleef doof voor elk advies, keek ons zo nu en dan aan alsof we hartstikke gek waren en bleef weliswaar op gepaste afstand maar toch ook ongegeneerd met ons meelopen. Het voelde echt heel hinderlijk, alsof we slachtoffers van een stalker waren. El en ik hebben sowieso niks met honden, laat staan met honden die zich in de loop van een relaxte vakantiedag uit het niets aan je opdringen. Als we dadelijk de rivier weer oversteken, dan zal hij wel uit zichzelf het pad terug nemen, zei El. Dat was lief. Er sprak hoop en bemoediging uit maar in haar stem hoorde ik vooral ook lichte vertwijfeling.

Aan de andere kant van de Orb, we waren de brug bij Réalsovergestoken, deed de hond nog steeds alsof hij niets met ons van doen had. Maar, hij bleef tegelijkertijd om ons heen cirkelen. Verder dan tien, vijftien meter was hij nooit weg. Het was voor onszelf maar zeker ook voor buitenstaanders onmogelijk de hond, El en mij als los van elkaar te zien. Hadden we tot aan de brug op een van God en mens verlaten pad gelopen, voor de brug voegde zich dat bij de doorgaande weg tussen Réals en Cessenon-sur-Orb. Op die weg het nodige autoverkeer. De hond werd en niet warm of koud van. Hij ging gewoon verder met waar hij al steeds mee bezig was geweest maar nu op en rond een strook asfalt. Wist hij veel. Hij volgde weer alle mogelijke interessante geursporen, dook de berm in, bewoog zich lenig en nerveus door struweel, dook weer op uit de berm, stak de weg over, plaste maar weer eens tegen een boom, stak de weg weer over, ………… Automobilisten gingen in de rem, toeterden, draaiden raampjes open, wezen naar de hond, wezen naar ons, staken woedend vuisten naar ons op en riepen zinnen als Garde ce chien avec toiidiotwat Houd die hond bij je, idioot betekent. Ondertussen bedachten wij gebaren met hoofd, handen en romp voor Hij is niet van ons, Wij weten ook niet hoe dit moet stoppen, kortom voor grote radeloosheid. Het was allemaal waar, er was geen gebaar gelogen bij, maar het hielp niet echt.

Inmiddels hadden we er ons bij neergelegd dat de hond tot in Cessenon-sur-Orb en eventueel nog verder, nog tot thuis, met ons verkleefd zouden blijven. Thuis zouden we de deur achter ons in het slot kunnen gooien en de hond buiten kunnen sluiten. Maar, zover zou het niet komen. Als in een klassiek drama was er opeens – net zo opeens als die hond er anderhalf uur eerder was geweest – een deus ex machina. Een gebeurtenis waarop niemand had kunnen rekenen, iets wat zomaar uit de lucht komt vallen en een complex probleem in een vloek en een zucht tot een goed einde brengt. Er stopte een auto, er stapte een jongen uit. Ce chien, je le connais. Die hond, die ken ik,begrepen wij. Lang verhaal kort: Na enig gedoe had hij de hond te pakken, zette hij hem in de kofferbak van zijn auto en namen wij afscheid van de al te trouwe viervoeter. Later die middag zagen we de kinderen uit de schoolbus stappen en dronken we een koel glas bier op de goede afloop.

Naschrift: Deze column las ik vanochtend voor op Omroep Venray in de rubriek Even Stilstaan.

Diorama

Ik houd niet van spoor Z. Doe mij maar 1 of N. Dus Z niet en Half Nul trouwens ook niet. Het kwam uit de mond van een grote bleke man met een flinke buik. Daar liepen er hier wel meer van rond. Mannen die er uitzien alsof ze weinig buiten komen en veel tijd in stoelen zitten. En veel pizza eten omdat ze zich moeilijk los kunnen maken van hun hobby. Hij was in gesprek met een andere man, haar in een staart, leren jasje, camera op de buik. Hoezo niet, vroeg die. Nou, omdat Z slecht gedetailleerd is en Half Nul iets lomps heeft. Dan is N subtiel en mooi gedetailleerd en 1 dat is echt volume, dan heb je echt trein zoals trein moet zijn. Modeltrein dus, dacht ik. Niet trein. Maar dat zijn wijsneuzerige gedachten die je beter niet kunt uitspreken. Dat vraagt om commentaar. Ik hield mijn mond dicht. We stonden met een stuk of zeven mannen te kijken naar treintjes in een vroeg twintigste-eeuws landschap. We keken vanuit het westen naar Nijmegen. We zagen links de Waal met wat bootjes, in de verte de spoorbrug en nog iets verder de torens van de Stevenskerk en de Belvédère. Op de voorgrond de halte van een stoomtram, een statig herenhuis en een watertje met eenden. Boven het tafereel stond in grote letters: Rijk van Nijmegen. Wel heel erg mooi, zei de grote bleke man, dat hier de verschillende spoormaten het perspectief versterken. Je kunt er dus wel niet van houden, van Z en Half Nul, je kunt er wel iets mee. Samen met N. Mooi plaatje, hoor, dit. Daar kon ik het wel mee eens zijn.

Naschrift: Kijk even op YouTube, steekwoorden Gangelter Modellbautage 2024 – Happy traveller movies. De film begint met het diorama in de column hierboven.



Onrust

Onderstaande tekst schreef ik voor de site van de lokale omroep van de gemeente Meerssen. Ze verscheen op 2 december 2020.

Het was afgelopen weekend gezellig maar ook wat je noemt onrustig. We hadden kleinkinderen over de vloer. Ze zijn nog klein. Ze jatten, snaaien, stelen, roven voortdurend je aandacht terwijl je de krant leest, een klusje doet, kookt of even wegsuft boven een boek. Een van de twee houdt geen moment zijn mond. Het kind praat, zingt of maakt motorgeluiden. Het andere zit in een IK-ben-om-van-ALLES-EN-NOG-WAT-en-vooral-om-HELEMAAL-NIKS-heel-snel-BOOS-fase. Beiden zijn zeer welbespraakt en accepteren een gemeend en hartgrondig Weet ik niet onder geen enkele voorwaarde. Voor een Zoek het maar op internet op zijn ze helaas nog niet voldoende geëquipeerd. Omdat La Corona ons leven regeert, kunnen we nauwelijks ergens met het tierige spul naartoe. Ja, naar het bos maar ook daar organiseren ze een spoor van onrust. Zelfs de denkbeeldige wolven en beren trekken het nauwelijks met die twee. Onderaan de streep blijven we na een paar dagen nogal uitgewoond maar ook innig tevreden achter. Want wat vinden we ze lief.

En we begrijpen dat die kinderen onrustig zijn. Denk alleen al aan schoen zetten. Zit er wat in? Met die gedachte gaan slapen, in slaap blijven en weer wakker worden. Herken je het? Die kinderen krijgen in deze tijd van het jaar nauwelijks een eerlijke kans om zichzelf te zijn. En dan is er ook nog dagelijks dat Sinterklaasjournaal dat bol staat van de misverstanden. Het is er een en al onhandigheid. En stress. Sinterklaas even ongemerkt naar toilet, paniek, tekeningen vergeten of kwijt, paniek, pakjes zoek of kwijt, paniek, pakpapier verdwenen, paniek, een boef zoeken, vinden en weer kwijt raken, paniek, de schoenen van Sinterklaas meenemen – en kwijt maken – terwijl de man onder de douche staat. Dat kenden wij vroeger niet. Een douche niet en dat Sinterklaas daar onder zou staan al helemaal niet. Dat kwam écht bij helemaal niemand op. Zelfs niet bij Annie M.G. Schmidt en die had toch best een reputatie als het om rare bedenksels ging. 

Zelf konden we op het weeklijstje van onrust natuurlijk naast de nog steeds doorrazende Trump, die van geen wijken lijkt te weten, Thierry bijschrijven. Ook een soort Sinterklaas met knechten die onhandig opereren maar dan wel een die nogal worstelt met zijn geloofwaardigheid. Stapte van zijn troon en er weer op of toch niet, of toch wel? Terwijl met donderend geraas zijn tempel van de democratie instortte. Gelukkig maar, Joost Eerdmans bood zich aan om de boedel te redden. Bij de zoveelste partij. Lachen. En Henk startte de Lijst Henk Krol. Hij doet zichzelf dit keer in de aanbieding als vooruitstrevend conservatief. En dan was er nog Diego die dood ging. De laatste adem van de voetballer kwam en ging toch nog vrij plotseling en Argentinië was in een mum totaal van slag. En met dat land ook nog eens alle liefhebbers van voetbal over de hele wereld. Ach Pluisje toch.

Naschrift: Gelukkig is deze week mijn zangles weer begonnen. Helpt tegen het hyperventileren. 

Sammy

Het is bijna vijftien jaar geleden dat Ramses Shaffy overleed. Ergens in de tweede helft van de zestiger jaren was ik bij mijn opa en oma in Valkenswaard, lieve oude mensen, jonger toen dan ik nu ben. Dat voelt vreemd. Ik was toen een jaar of twintig en zij rond de zeventig. We zaten aan de tafel. We dronken koffie. De radio stond aan. Bij opa en oma stond de radio bijna altijd aan. Aan de muur een console met een heilighartbeeld, boven de kamerdeur een houten kruis met een corpus christi, op de schouw de wild vormgegeven bronzen klok met de bronzen beelden van dansende faunen aan weerszijden en ergens een schildje met de tekst: Elk huisje heeft zijn kruisje. We hadden het over ditjes en datjes, over studeren, het werk in de bostuin, wandelen in het bos, daar dennenappels rapen om het fornuis in de keuken op gang te stoken, de geur van de verse soep op het fornuis. Arbeidsvitaminen kabbelden door de kamer. Opeens stond mijn oma op. Ze liep naar de radio draaide aan de volumeknop en daar was Sammy, kijk omhoog Sammy, want daar is de blauwe lucht. We zwegen, we luisterden. Er is er een die van je houdt. Het volume ging weer naar zacht. Mooi hè, zei oma. En ze keek naar opa. En naar mij. Ik was met mijn hoofd doorgaans vooral bij de Beatles, Rolling Stones, Beach Boys, ook nog wel bij Jacques Brel én bij Nederlands cabaret. De student Nederlands in mij kon de tekst waarderen. En de jongere in mij de energie waarmee Shaffy Sammy toesprak. Wat ik mezelf achteraf kwalijk neem is dat ik oma niet gevraagd heb waarom. Maar toen ze Mooi hè zei keek ze niet alsof ze dat nog verder wilde toelichten. En ook niet alsof ze echt een antwoord verwachtte. Het was gewoon zo. Als ik moet gokken: In de dertiger, veertiger, vijftiger jaren waren er veel mensen die zich een Sammy waren gaan voelen.

Naschrift: in de eerste helft van 1970 gaf ik Nederlands aan het Jeanne d’Arc Lyceum in Maastricht. Op een zaterdagmorgen ging ik al vroeg met de trein terug naar Nijmegen. Het was rustig in de trein. Dat bleef het ook nadat een kreukelige man met wild haar en een nogal opvallende jas zich in een coupé schuin tegenover die van mij nestelde. Hij ging zitten, zakte onderuit en viel in slaap. Het was Ramses Shaffy. Ik stelde me voor dat hij rechtstreeks uit het Tribunal kwam en terugging naar Amsterdam.

Paraplu

De kleine van drie was er weer. Hij kwam rond acht uur het appartement binnenhollen en meteen was de ruimte weer vol peuterpraat. Vanochtend had hij ook zijn paraplu bij zich. Want het regent, zei hij. Het formaat past bij hem, het is een echte peuterplu. Geel,, neongeel. Het ding heeft uitgeklapt bovendien twee oren, maar ook met de paraplu open heeft de kleine een probleempje met luisteren. Hij keek wat Paw Patrol, we keken samen wat foto’s uit de familiegeschiedenis in het grote fotoboek – daar is ie gek op – hij dronk een pakje Fristi leeg, at nog een broodje met chocopasta en praatte zich ondertussen slagvaardig de vroege ochtend door. Rond half elf vertrokken we voor een rondje dorp. Het miezerde wat. De paraplu ging open. We moesten oversteken en hij nam me bij de hand. Er komt niets aan, zei hij. We staken over. En nu op de stoep blijven, zei ik. Vanonder de paraplu klonk een puberaal jaha, wat staat voor Doe ik maar hou op met je gezeur, weten we uit ervaring. We kwamen bij de glasbak. Ik wil de flessen erin gooien, zei hij, en begon zijn paraplu dicht te vouwen. Hou jij die even vast? Ik nam het gele geval aan en hield de tas open. De groene fles verdween in het groengerande, het heldere in het witgerande ronde gat. Het was ondertussen echt gaan regenen en nu de flessen in de glasbak lagen, ging zijn aandacht weer uit naar de paraplu. Hij nam hem weer van me over en vouwde hem open. Zo, zei hij en: Heb jij een muts? Jazeker, zei ik, alleen is het een capuchon, die zit vast aan mijn jas. Hij liep om mij heen en monsterde mijn rug. Ik zie het. En: Zet je die niet op? En jij dan, jij hebt ook een capuchon, zet jij die dan wel op? Nee, natuurlijk niet, zei hij, ik heb een paraplu. Dat was waar en bovendien ook effectief tegen de regen. We liepen verder. Er moest nog ergens een envelop in een brievenbus. Het hield op met regenen. Hij vouwde de paraplu weer dicht. Toen we thuis waren speelde hij met de duplo. Met de gevangenisauto, de politieman en de boef. En met de brandweerman en zijn ladderwagen. Ondertussen vertelde hij wat hij speelde. Toen de boef zich definitief gewonnen had gegeven, moest oma een spelletje met hem spelen. Koalacart, zei hij. Nee, zei oma, géén koalacart, je weet dat ik daar een hekel aan heb. Oké, zei hij, ik snap het.

Krippenmarkt

Kunnen we niet nog even naar Kevelaer, morgen, vroeg El. Dat kon, vond ik. Sterker, ik had er wel weer eens zin in. Kevelaer is anders. En anders is een prettige prikkel. Even lekker uit de bubbel zonder dat je hele wereldbeeld op z’n kop gaat. Niet dat Kevelaer voor mij gelijk is aan vreugde. Voor veel medemensen is het dat wel omdat er de devotie voor Maria in steen, ambachtelijke kunst en biddende vrouwen en mannen hevig gematerialiseerd is en dat maakt Kevelaer bijzonder. Verder hult Kevelaer zich in een mantel van somberte. Althans in mijn perceptie. En zeker in dit jaargetijde. We schrijven november. Vandaag scheen er vanochtend een fragiel zonnetje maar later op de dag dreigden aan de horizon wolken van een grijs dat weliswaar regen bracht maar oogde als de broedstoof van natte sneeuw. Steden als Aken, Berlijn, Essen, Leipzig, ze zijn fascinerend maar tegelijkertijd lang niet gewassen, vaal en grauw. Sorry Duitse steden, het kan mijn manier van kijken zijn, Er staan immers ook foto’s op internet van stadsgezichtjes met veel groen, geraniums, kleurige geveltjes en lachende mensen. Ik heb ze vanmiddag in Kevelaer niet gezien. Maar, het stadje maakt zich ook op voor de Kevelaerer Krippenmarkt. Van 29 november tot 22 december is er Der gemütliche Markt am Niederrhein. Met veel Lebendiges, Muzikalisches, Traditionelles, Weihnachtliches en Zauberhaftes. Dan gooit Kevelaer die mantel van somberte weer even af en kun je er terecht voor een explosie van kleur en licht. Op de foto een voorproefje.

Overigens, op Spotify tref je bij de podcasts onder Even Stilstaan (rubriek van Omroep Venray) twee columns van mijn hand aan, voorgelezen. De titels: Koffers en Zakkammetje. Aanstaande zondag lees ik even na 9:00 de column Cessenon voor.

December

Een koude gure wind

de eiken zwaar en vol 

nog in hun onverteerbaar blad

kunnen hem maar

nauwelijks weerstaan

erboven dwarrelen kraaien

quasi machteloos maar zij zijn

vandaag de zelfbewuste, zwarte

nazaten van jouw wrede dood

Geschreven op 13 december 2015. Geen idee meer wat de aanleiding was. De gure wind? De kraaien boven het Kalverbos? Een onverwacht en tragisch sterfgeval? De herinnering daaraan in combinatie met het weer van dat moment? Het is allemaal niet echt relevant. Feit: het gedicht is er. Denk en/of voel erbij wat je wilt.