We rijden niet veel met de auto, deze dagen, in Frankrijk. Wat wel opvalt is dat we vlinders tegen de voorruit krijgen of gewoon onder de auto. Elke keer doet het pijn. Terwijl ik het schrijf – en ook voordat ik het begon te schrijven- denk ik: Krokodillentranen. Want dat weet je toch, dat autorijden – schaarse – insectenlevens kost. Als we in de zeventiger jaren met onze auto drie weken door Frankrijk hadden gereden moesten we bij thuiskomst meteen aan het poetsen om het front van de auto van alle ingedroogde insectenresten te ontdoen. Voordat ze ook de lak nog beschadigden. Vooral bij een Volkswagen T2 was dat nogal een klus. Maar niemand die zich druk maakte om al dat verlies van schijnbaar nietige leventjes. In de loop van de decennia werd dat gepoets steeds minder noodzakelijk. Er vlogen zich steeds minder insecten stuk op onze reislust. We zagen onderweg ook nauwelijks nog vlinders. Over de mogelijke oorzaken valt voor een leek veel waardenvrij te bespiegelen. Dat ga ik niet doen, dus. Feit is dat we vandaag vriend Gee en zijn Wee ontmoetten in Livernon, op de camping La Devèze – prachtige plek! – waar we ons in een waar vlinderparadijs waanden. Er was geen moment zonder dat we er een in het vizier hadden of konden hebben. Het was onverwacht en wonderlijk. En het had ook iets geruststellends, al ben ik altijd huiverig voor wat geruststelt. Wat verontrust is daarmee nog niet weg.
Vallei 4
Vervolg van Vallei 3, geplaatst op 8 juni 2025
Herman liep om de bus heen, naar de achterklep en trok die open. Hij zag met genoegen hoe daar alles ordelijk was opgeborgen en voor het grijpen lag. Het tafeltje, de twee stoeltjes, het kistje met de borden, bekers … Hij had het tafeltje al vast. Tiets stond inmiddels naast hem. Nadat ze was uitgestapt was ze even naar de weg blijven kijken en pas daarna was ze naast hem opgedoken. Kan ik ook iets pakken, die stoeltjes? Hij vroeg zich af of Tiets ook de motorrijder had gezien en wat zij erbij gedacht had. Zelf probeerde hij er niets bij te denken. Prima, zei hij. Hij liep met het tafeltje naar de zijkant van de bus waar hij de luifel uitdraaide. Tiets volgde met de stoeltjes. Even later zaten ze aan de koffie, aten ze stokbrood met kaas en worst en lagen de twee appels van Tiets op het tafeltje. Herman had er alvast een fruitmesje bij gelegd. We lijken zo wel een stelletje, hè? Hij had het even gedacht, en was daarvan geschrokken, Tiets zei het gewoon. Tiets zei eigenlijk alles wel, dacht Herman. Ze had ook alles van een flapuit, van een open boek en ze wilde ook nog gelezen worden. Maar, Herman was meer van tussen de regels. Terughoudend, behoedzaam, soms achterdochtig. En nu zat hij hier met een fraaie blonde tweeëntwintigjarige in de berm van een Franse weg nadat hij tegen zijn gewoonte in impulsief was gevallen voor de eerste indruk die ze op hem had gemaakt. Het moment kwam even terug: Leuke meid, had hij gedacht. Hij was gestopt, ze was ingestapt en daarna waren er zijn vragen en haar antwoorden geweest. Ze had geen relatie meer, wel gehad, vriendje nog van school maar na vijf jaar waren ze toch uit elkaar gegroeid, zij studerend, hij in de horeca. Zij wilde nog promoveren. Tiets kon het weten wat het was, dacht Herman, een stelletje. Ze leken er nu op, volgens Tiets. Tiets kon zelfs weten hoe het voelt, deel te zijn van een stelletje. Herman voelde zich nu vooral een individu dat zichzelf had opgezadeld met het gezelschap van een ander individu. Nog steeds gonsde hoe-nu-verder in zijn hoofd. Eigenlijk heb ik geen idee van wat het is om met iemand op te trekken, realiseerde hij zich. Maar, en hij verbaasde zich over zijn gedachte, ik moet toegeven, tot nu toe valt het niet tegen. (Wordt vervolgd)
Trappen
We lopen langzaam de Escaliers du Calvaires af, onze rug naar het grote kruis aan de top ervan. Wie naar boven loopt heeft er voortdurend zicht op. En treedt als het ware in de voetsporen van de aan het kruis gestorven Heiland. De Escaliers du Calvaires is een steile klim die wij graag vermijden. Dat kan als je vanaf de Place Carnot via de Place Champollion de Rue de Colomb neemt en dan na een meter of zeventig links de Rue de Malleville ingaat. Dan klim je geleidelijk aan naar de voet van het kruis. Wij verblijven tijdelijk onder zijn vleugels. Maar nu even niet; we dalen af naar de weekmarkt in Figeac. Er was een tijd dat we op zo’n markt onze ogen uitkeken vanwege de diversiteit van het aanbod – van hoeden, tassen, zwemkleding, huishoudelijke hulpmiddelen en slaapkamerameublementen tot geitenkaasjes – maar ook vanwege de sfeer, de kleuren, de geuren, de geluiden, de mensen. Zeker meer in het zuiden. Deze markt heeft dat allemaal maar onze verwondering van ooit is er niet meer. Dat is jammer en voelt als gemis. Wat ook veranderd lijkt, is dat de mensen van de markt niet meer zo het contact met hun klanten zoeken. Willen ze nog wel verkopen of zijn ze een decor voor nostalgische gevoelens? Van vooral ook toeristen? Ze staan met bekenden te praten of kijken gebiologeerd naar de schermpjes van hun telefoons. Zij ook al. Een grote groep mensen trekt met spandoeken over de markt. Ze roepen Liberté pour Palestine. Ook hier boze mensen. Het geweld in Gaza raakt mensen diep. En, de wereld draait overal gewoon door. Het klinkt misschien raar maar drie weken in Figeac voelen als hier wonen. Maar dan wel zonder agenda. En met een poging tot leeg hoofd. Met afstand van die wereld. En dat maakt het anders. Het is een vakantie waarvan we zeggen: Er hoeft helemaal niks en er mag van alles en als van alles niks is, is het ook goed. Toch, er woont een zus van El in Tel Aviv.
Zwaluwen
We smaken op dit moment het grote genoegen van zitten op een terras met uitzicht over Figeac in Frankrijk. De zon schijnt, het is warm. Vandaag zijn we bovendien gehuld in warme windvlagen. We zien onder andere een huis waarlangs een fraaie blauwe regen groeit en vooral: bloeit. De gevel van het huis is een meter of tien breed, de blauwe regen bestrijkt dezelfde lengte. Ik moet denken aan ons huis in Vught. We woonden er van 1952 tot 1961. Ook daar tegen de voorgevel een blauwe regen. Zo’n blauwe regen moet goed geworteld zijn voordat hij echt uitbundig gaat bloeien. In Meerssen was hij er nog niet aan toe toen we er vertrokken. Te laat hadden we bedacht hoezeer we ervan zouden genieten. Het is overigens één van de planten uit mijn jeugd. Net als de sering, de jasmijn en de liguster. Daar houd ik het voor het gemak maar even bij. Nu is het de tijd van de dag dat de zwaluwen zich langzaam beginnen te verzamelen voor hun dagelijkse uurtjes luchtacrobatiek. Ik weet niet of ik het me maar inbeeld maar in die kluwen racen ook zwaluwen in groepjes rond. Soms met vier, soms met zeven, acht. Zijn dat gezinnetjes? Een papa en een mama die de jonkies leren meedoen met de meute? Kijk, voor dat soort dingen hebben we nu tijd. En voor gewoon maar wat kijken. En daar dan nog iets mee doen, zoals gisteravond.
messcherp ligt het dal
in avondzon bezongen *
vrolijk vogelkoor
Pedicure
En dan nu weer eens even heel wat anders.
Goedemorgen meneer Frederiksen, ik ben zuster Braaksen en ik kom uw voeten doen. Dus uw voeten verzorgen, u kent het wel. Nagels knippen, eelt wegsnijden en schuren, beetje – kan pijnlijk zijn – in alle spleetjes en richeltjes rond de nagels peuteren en dan nog een lekker verzorgend zalfje in masseren om de huid een beetje rust en weer even wat natuurlijke soepelheid te geven. Dus gaat u maar lekker zitten, benen omhoog, voeten op het bankje en genieten maar. Bent u er klaar voor, dan gaan we beginnen en u mag vloeken en schreeuwen als het onverhoopt toch nog wat pijn doet. U vindt dat vervelend, ik denk dan: Wie gezond en mooi wil zijn, moet pijn lijden. En, u mag trots zijn want voor een tachtigjarige heeft u nog prachtige voeten met, ik zeg maar zoals het is, van die lieve gave teentjes en fraai gevormde nagels die nog lang meekunnen. Mits goed verzorgd. En wees maar blij want soms, echt heel soms maar toch, zijn we gedwongen niet langer de nagels maar meteen maar de teentjes af te knippen omdat de nagels veel te veel onderhoud vragen. Dan wegen de kosten en de tijd van het onderhoud van de voeten niet op tegen wat wij als medisch pedicuren met al onze toewijding en ons specialistische werk nog aan waarde aan uw lopende leven kunnen toevoegen. Maar kom, genoeg gezellig zitten praten, dat kost allemaal maar tijd en geld, aan de slag nu.
Nederland
En, hoe is het weer in Nederland? Ik verstond de man achter me in de rij bij de bakker in Bagnac-sur-Célé in eerste instantie niet goed. Ik stond op het punt te vragen wat hij bedoelde, maar hij begreep het al: hij herhaalde zijn vraag. Oh, zei ik, ik houd het niet bij. Maar, El wel. Daar is het nu ook beter, zei zij. Ah, hij dacht na, u verwachtte natuurlijk niet dat ik Nederlands spreek? Ik vond het een wat vreemde vraag, ik had inderdaad eerder Frans verwacht, we zijn per slot van rekening in Frankrijk, maar Nederlands kon, net zo goed als Engels of Duits. Of Lets of Fins. Dit is het Europa van de Volkeren, er loopt hier van alles rond én heeft brood nodig. Of gebak of iets kunstigs van chocolade want dat lag ook in de goed gevulde koelingen. Er moesten nog veel klanten komen die iets te vieren hadden voordat de dame achter de toonbank nee zou moeten verkopen. Vooraan in de rij sprokkelde een oude dame uit allerlei beursjes munten voor haar aankopen bij elkaar. De man gaf ondertussen zelf antwoord op zijn vraag. Dat komt, zei hij, ik heb in Nederland gewoond. En, vroeg ik, beviel het? Ik begon de man écht aardig te vinden maar zette me ook schrap voor wat komen kon. Benauwd klotenland, nauwelijks toeschietelijke mensen, veel te veel regeltjes, maar ik had buiten de waard gerekend. Tweeënveertig jaar heb ik er gewoond. Gewerkt op de veiling in Aalsmeer, in de bloemenhandel. Als krullenjongen begonnen maar steeds weer gegroeid totdat het een groot plezier was aan het einde van de dag te kijken wat er nu weer meer in de portemonnee zat. Ik moest heel even denken aan de dame met de beursjes en haar gescharrel. En, zei hij, Nederland is een geweldig land. Ik vertrok in 1972 uit Aurillac met twee koffertjes, er was daar geen droog brood te verdienen, ook niet bij de tuinder bij wie ik werkte. En toen zag ik op de televisie een uitzending over de bloemenveiling in Aalsmeer en ik dacht daar moet ik zijn. En de rest is geschiedenis. Ondertussen was de rij voor ons opgedroogd en waren wij aan de beurt. Leuk om even gepraat te hebben, zei hij en ik hoorde een vaag Amsterdams accent. Ik zag jullie auto en dat jullie hier binnenstapten. Maar, nu ben ik terug in mijn geboortestreek en hier is het leven ook prima. Vissen nu, jagen later dit jaar. We wensten hem en de anderen in de winkel nog een mooie dag, bonne journée.
Echtpaar
Ze praatten heel zacht én ze spraken Frans. Als ze al wat tegen elkaar zeiden. De beschaving zat pontificaal met ze aan tafel en dicteerde het protocol. We hoorden of verstonden niets maar we konden ons niet voorstellen dat er aan het tafeltje naast ons ook maar één onvertogen woord viel. Kortom, we waren de stille getuigen van een geleidelijk versteende harmonie in een relatie van waarschijnlijk reeds een jaar of zestig, mogelijk plus nog wat. Het echtpaar was op weg in de tachtig, keurig gekleed en nog goed geconserveerd. Geen gram te veel ook. Ze waren prototypisch maar ik kon ze niet loslaten, hij boeide me. Nee, geen echt idee waarom. De man zat schuin tegenover me en leek me een autoriteit, niet in de zin van macht maar in de zin van gezag, kennis, begrip en rechtvaardigheid. Een man die gewend was aan beslommeringen in een door het recht schijnbaar uiterst overzichtelijke wereld en die daar als gevolg van een gevoel voor balans en de kerk in het midden grote verdiensten had. Daar ook niet mee te koop liep. Die bij zijn afscheid als referendaris geprezen was om zijn bescheidenheid. Nooit op de voorgrond maar altijd onmisbaar aanwezig. Zijn vrouw kon ik niet zien maar op basis van wat ik meekreeg uit een zo nu en dan steelse, zijdelingse blik, quasi op zoek naar nog ander interessants, en het stralen van een aura – ik moet even lachen, lach ongeneerd mee – dacht ik: bedacht op wat jan en alleman denkt, statusgevoelig, onzeker, angstig, veel te jong gekoppeld en getrouwd. Let op, allemaal door mij gedacht, zegt meer over mij dan over deze madame La Dame. Ze aten zich met smaak door een menuutje. Een grote fles Perrier moest ervoor zorgen dat er niets uit de hand zou lopen. Het gezicht van de man was een geoefend gezicht in de plooi. Ik bedoel: je hebt gezichten en je hebt gezichten die er uitzien als gordijnen die altijd hangen zoals ze bedoeld zijn te hangen. Je zegt: Uitgestreken. Ja, maar bij deze man dus niet. Rond de ogen, in het voorhoofd, bij de mond bewoog zo nu en dan iets dat een binnenpretje deed vermoeden. En ik dacht: best ondeugende man. Ondertussen was er aan het tafeltje nauwelijks geluid of beweging waar te nemen. En toen kwam het dessert. Je moet weten, El en ik nemen hoogst-, hoogstzelden een dessert. Veel te veel. We hebben al gegeten, denken we dan. Toen we de schaaltjes op het tafeltje naast ons zagen, wisten we dus weer waarom, keken we elkaar aan en moesten we nogal lachen. De man pikte dat op en keek naar El, lachtte breed en intens mee en zette zijn lepel in een van de vijf lijvige bollen roomijs van zijn dame blanche. Madame La Dame deed even niet mee. Maar zij had wel al enkele happen van haar peche melba achter de kiezen.
Cahors
Al een tijdje vraag ik me af waarom we tegenwoordig dingen doen waar we ons als jong mens nog niet toe lieten verleiden al kregen we ruim geld toe. De mensen die dat wel deden, daar wilden we niet bij horen. Denk aan je met een Petit Train met (bijna altijd drie) open wagonnetjes door een historische binnenstad laten rijden. Aan met een lift naar de transen van een vestingmuur van brokkige stenen met een lange geschiedenis opstijgen en van het unieke uitzicht genieten. Aan een tochtje met een boot over grachten of een rivier. Er zijn altijd mensen die naar jou zwaaien en je moet dan terugzwaaien want alle andere mensen in die Petit Train, op die transen en in die boot zwaaien terug. Meedoen met de meute. Nou, zo ver zijn wij dan gelukkig niet. En komen wij ook niet. Er is een grens. Maar goed, vandaag die boot dus. We boekten een tochtje – une croisière – op de Lot bij Cahors. Kom niet aan Cahors, dat is een stad, die is zo Frans als je van Franse stadjes mag verwachten. Vooral ook omdat je er op Tweede Pinksterdag zo rond een uur of vijf nog een baguette kunt kopen. Verder: nauwe straatjes, kapelletjes, kerken en torens uit de middeleeuwen, een rivier(tje), een monument voor de gevallenen in La Grande Guerre, een stadhuis met aan de gevel veel trio’s van Franse vlaggen, auto’s die zijn geparkeerd waar parkeren niet mogelijk is, iets met wijn verbouwen, persen, rijpen, verkopen of drinken, een bar tabac en een postkantoor. En waar je maar kijkt restaurants. En makelaarskantoren die voor exorbitante prijzen huizen met Bie&Biepotentie in de aanbieding hebben. Ik overdrijf. Dat van op Tweede Pinksterdag rond een uur of vijf nog een baguette kunnen kopen: dat is niet typisch voor het Franse stadje uit de tijd van voor de 24/7 economie. Evenmin die makelaarskantoren. Ik bedoel dat heerlijke Franse stadje uit de vorige eeuw waar niemand een woord over de grens sprak en rond twaalf uur even uit het openbare leven stapte om daar rond drie uur ‘s middags na enig aandringen pas weer voor open te staan. Plus wat ik eerder schreef. Die boot vanmiddag past in het plaatje van het Franse stadje uit de vorige eeuw. Verreweg de meeste mensen op de boot van toen zijn dood, dat is wel zo’n beetje zeker, wat jongelingen van toen onder de vleugels van pap en mam uitgezonderd. En wij, wij leven nog.
Vallei 3
Eerdere afleveringen verschenen op 24 mei en 2 juni jl.
Zijn eigen gedachten cirkelden vooral rond de vraag hoe nu verder. Hij vond het een beetje raar aan Tiets te vragen hoe zij zich dat voorstelde. Hij had gezegd dat hij nog geen idee had waar hij naartoe wilde. Dat matchte met wat zij zich voorstelde, maar ergens zou er in zijn hoofd een doel moeten opdoemen. Hij zou keuzes moeten maken. Bij elk kruispunt opnieuw, bij elke pijl met een plaatsnaam erop. Nu reden ze grofweg naar het zuidoosten, het kon toch niet zo zijn dat hij opeens koers zette naar het noordwesten. De eerste dertig, veertig kilometer speelde dat nog niet, trouwens. De departementale weg slingerde met flauwe bochten en zachte glooiingen over de vlakte. Hij genoot van de traagheid, het ronken van de oude motor, het geluid van de wind rond de carrosserie waar nog geen windtunnel aan te pas was gekomen. Veronderstelde hij. Herman begon trek te krijgen. Dadelijk even stoppen om wat te eten? Tiets draaide haar hoofd traag in zijn richting. Hij zag aan haar ogen dat ze van ver kwam. Ze ging meer rechtop zitten, zette haar voeten op de vloer en rekte zich uit. Ik heb nog een paar appels, zei ze. We kunnen delen. Ze greep naar de rugzak die ze voor de bank had gezet. Hij was flink uitgevallen maar niet tot het laatste gaatje gevuld; hij stond er wat slapjes bij, hij bood nog ruimte aan meer. Ik heb nog brood, kaas en wat worst. Kunnen we óók delen, zei Herman. Ik wil dadelijk de berm in, kunnen we daar even eten. Achterin de bus heb ik een tafeltje met twee stoeltjes. En ik kan koffie maken. Of thee, het mag ook thee zijn. Of gewoon water. Gekoeld, ijskastje aan boord. Tiets quasi applaudisseerde, Wat een luxe, zei ze. Ze klonk ook alweer wat opgewekter dan nadat hij haar daarnet uit haar gedachten had gehaald. En, weet je al waar je naartoe gaat, vroeg ze. Nou, zei Herman, eigenlijk nog niet. Ik wil wel naar het zuidoosten blijven koersen maar daar wat van afwijken, dat kan ook. Hij zag dat Tiets even nadacht en toen …. Dat lijkt me een goed plan. Het klonk alsof ze al helemaal deel was van zijn wereld. En: Kijk, dat is vast een geschikt plekje, daar zijn al vaker auto’s de berm ingeschoten. Hij kon het niet ontkennen. Herman haalde zijn rechtervoet van het gaspedaal, bracht die naar de rem, ontkoppelde met zijn linker, schakelde een paar versnellingen lager, remde bij, stuurde zijn campertje de parkeerplaats op en parkeerde het in de schaduw van een tanige, uit de kluiten gewassen struikeik. Terwijl ze uitstapten, zag hij hoe op de weg een motorrijder rustig voorbijreed. (Wordt vervolgd)
Tomaten
Zeg Frankrijk, zeg markt, zeg marché. Het is zaterdagmorgen in Figeac en buiten is nog alles nat. En dat wil je niet want zeg je markt, zeg je marché dan zeg je ook zon, zeg maar soleil. Maar vandaag dus even niet. Desondank roept de markt ons. We zijn nog op zoek naar zwarte tomaten en nog wat andere groenten. Die zwarte tomaten krijg je soms, nog niet helemaal zwart maar wel zwemend naar zwart, op je bord in restaurants die eens wat anders willen. Ook hier in Frankrijk, bij uitstek een bakermat van met goede ingrediënten mooi en rijkelijk gevarieerd bereid voedsel, vonden we ze nog niet in de supermarkten. Dus dan maar naar de markt. Maar toen we daar bij toeval toch nog de groentekramen vonden en konden kijken wat die te bieden hadden, was het te laat. Ze lagen al in onze tas. Je moet weten, de markt in Figeac is een rommeltje. Als je denkt dat je alle kramen wel gehad hebt, is er om de hoek toch nog weer wat en om de volgende hoek ook weer. Het houdt maar niet op. Wat wij van Franse markten weten is: Op dat plein, in die twee straten én dat plein maar dat is het dan wel. Niet in Figeac, dus. Houd er maar rekening mee, als je toevallig op een zaterdag in Figeac bent. Goed, we hadden die zwarte tomaten dus al gekocht in een winkeltje met een verse groenten-en-fruituitstalling van jewelste en waar ze in een kistje lagen als tomates d’antan. Het was een winkel van vroeger, un magazin d’antan, we moesten er met krakend papier en rinkelende munt betalen. Maar wel zwarte tomaten, tomates noires.