Er zijn geluiden die moeilijk in woorden te vatten zijn. Wat dat betreft zijn geluiden net gevoelens. Er stond een joch van een jaar of negen met een hamer op een ijzeren wiel te slaan. Er zijn, denk ik, niet veel plekken waar dat kan. Nou, het kan in het Spoorwegmuseum in Utrecht. Elke klap was hard en op de een of andere manier overtuigend. Ik bedoel, als je met een ijzeren hamer op een ijzeren wiel slaat dan moet dat klinken zoals dat joch het liet klinken. Hoor mij, hoor mij! Er zat een diepe overtuiging achter. Zo moest vroeger de ijzer-op-ijzerslag van de dorpssmid geklonken hebben. Het joch leek een geest uit het verleden. Hij was, hier in het Spoorwegmuseum, de reïncarnatie van de wagenmeester die vroeg in de morgen de wielen van zijn ijzeren paard test. Zijn ze nog oké? Zitten er geen barstjes of scheuren in? Net als bij klokken moet de klank van de klap met de hamer zuiver zijn, je mag geen dofheid horen, er mag geen rem zijn op zuiverheid en helderheid. Hier in het museum van de Nederlandse trein: de klappen van de jongen met de ijzeren hamer op het ijzeren wiel klonken ook als het luiden van een klok, en even dacht ik: Een noodklok! Maar er was verder niemand die er aandacht aan besteedde. De jongen sloeg en sloeg en sloeg en sloeg en het was alsof hij van niemand was.
Kerk
We wilden wel weer eens horen hoe dat klinkt, muziek en zang in de Grote Kerk in Venray. Ik heb altijd gevonden dat er te veel galm is, maar wie weet was het inmiddels beter. Niet dat ik er veel kwam of kom, dus hoe belangrijk, maar toch. Zo’n kerk heeft een bepaalde plek in je leven. Van waar we nu wonen zie ik de toren van de kerk als ik op de bank zit en ik kijk naar buiten. En meer dan ooit bepaalt die toren mee het ritme van de dag. Als ik wil weten hoe laat het is, ik kijk op de klok van de kerktoren. En op gezette tijden luiden de zware, bronzen klokken. Toen we vanmiddag de kerk binnenstapten waren ons al velen voorgegaan. Als er wat te doen is, in een kerk, ook deze kerk, is dat meestal wel anders. Het afscheid van een dierbare wil nog weleens flink wat mensen trekken. En heel speciale diensten als met Kerstmis maar daarna houdt het wel zo’n beetje op met vollopen. We schoven aan in een van de achterste banken. Blij nog te kunnen zitten. Al weet je tevoren: dit zijn kerkbanken en dan is zitten een vorm van lijden. Mild lijden, héél erg mild lijden, het kan zo ontzettend veel erger in het leven, maar desondanks is het lijden. We kwamen voor een concert dat tevens herdenkingsdienst zou zijn. Of omgekeerd want we zouden als gasten van de Grote Kerk stilstaan bij het overlijden van Harrie Smeets, tot eind vorig jaar bisschop van Roermond en daarvoor vijftien jaar deken – zoek dat maar op op de interwebs – in Venray. Smeets was een lieve, aardige man met een groot Katholiek hart, vriend van iedereen en daarom zat de Grote Kerk vol. Hoe je het ook draait of keert, de fysieke, stenen Katholieke kerk loopt keihard leeg maar de Katholieke ambiance van liefde, ziel en zaligheid leeft nog steeds. Ik vroeg mijn buurvrouw, niet El, wat ze dacht, of de mensen vooral voor Harrie Smeets of de muziek en zang waren gekomen. Voor Harrie Smeets, zei ze. Ik vond dat bijzonder want El en ik kwamen op de eerste plaats voor muziek en zang en hoe dat zou klinken. In mijn bubbel spelen andere zaken. Afrondend, ook als de Grote Kerk vol zit met mensen en winterjassen blijft de galm, zij het minder overweldigend. Het was een mooie middag met De Zangers Van Sint Frans, Harmonie Euterpe, Canto Rinato en Venrays Mannenkoor. Dank.
Fles
Terwijl we door de Passage liepen zagen we dat er in de Schoolstraat iets aan de hand moest zijn. Voetgangers hielden in, keken allemaal dezelfde kant op en er sprak zelfs iets van opwinding uit de manier waarop sommige stilstonden. We gingen de hoek om en zagen dertig meter verderop vlammen. Tegen een van de bloembakken van cortenstaal en – zoiets weet je dan: daarin uitgesneden Venray bloeit – waren ze het felst. Het branden klonk nijdig. In 1961 waren we in Maastricht gaan wonen, in een maisonnette met een souterrain. Daar hadden mijn ouders een industriebrander gekocht en daarop kookte mijn moeder elke maandag in dat souterrain water voor de was. Dat nijdige branden was het. Het geluid van gas dat zich door nauwe openingen naar buiten perst en vervolgens vlam vat, ontbrandt. Maar dat drong op dat moment nog niet tot me door. Dat kwam pas later. We liepen verder de Schoolstraat in, rond de brandhaarden was het leeg, mensen bleven op afstand. Voor de Schouwburg sloegen we rechtsaf. Daar stond Em. Op het terras van Er ging zo’n terraskachel branden op plekken waar dat niet de bedoeling is, zei ze. Ze hebben de gasfles er nog uit kunnen trekken, hebben nog geprobeerd het vuur met poeder te blussen, maar dat lukte niet. Ik heb 112 gebeld en nu wachten we op de brandweer. We hoorden een sirene, in de verte nog. Daar zul je ze hebben, zei El. Even later begonnen twee agenten op hun gemak de omgeving met rood-wit lint af te zetten. Nu was er écht iets aan de hand. Was de affakkelende gasfles en veiligheid net nog gewoon iets van zorgzame burgers onder elkaar – Stop, niet doorfietsen, gevaarlijk daar; gevaarlijk daar, gasfles, beter even omlopen – nu namen de autoriteiten het over en was het nijdige brandje officieel een incident. Weer klonk het geluid van een sirene die snel dichterbij kwam. Het gas in de fles was inmiddels op. Het werd stil. De brandweerwagen reed het plein op en uit vier verschillende deuren doken zes mannen in vol ornaat op. Drie van hen naderden behoedzaam de gasfles, ongetwijfeld nog heet maar intussen wel gekalmeerd. De diagnose was snel gesteld, het nablussen kon een aanvang nemen. Er vloeide rijkelijk water. We schoten nog een paar foto’s en een filmpje voor in de gezinsapp. De agenten begonnen het lint binnen te halen, de jongens van de brandweer dromden samen rond de lege gasfles, de bezorgden en nieuwsgierigen gingen huns weegs en Em, El en ik schakelden over op huis-tuin-en-keukendingetjes. Misschien kun je er een stukje over schrijven, zei Em.
Puth
Het was nog behoorlijk mistig terwijl ik rond tien uur over de Middenpeelweg reed. De zon deed wel pogingen er door de dampen heen te breken maar dat ging moeizaam. Er waren veel tractoren op de weg. De combinatie van mist en trage trekkers hield nogal op. Inhalen was riskant en dus reden we in processie naar het zuiden. Pas op de kruising met de A67 kon ik weer gas geven. Op de Napoleonsweg liep de zaak weer vast. Daar ook nog eens veel vrachtwagens, net als ik als gevolg van werk aan de weg verjaagd van de gebruikelijke routes. Het was er hoppen van stoplicht naar stoplicht. Ik reed een tijdje achter een Fiat Panda met ZKV in het nummerbord. Ik moest denken aan A.L. Snijders, de schrijver van Zeer Korte Verhalen. Maar, hier stond ZKV vast en zeker voor Zeer Klein Voertuig. Tja, dat krijg je als je onderweg te veel tijd hebt om zinloos bezig te zijn. De radio kon niet boeien. Na één uur en veertig minuten bereikte ik eindelijk Puth. Daarna deed ik nog Meerssen en Maastricht even aan. Leuke gesprekken, daar, met goede vrienden en vriendinnen.
Bergeijk
De laatste keer dat ik in Bergeijk was, was tot vandaag ook de enige. Dat moet geweest zijn in het najaar van 1965. Het was na een tocht die voor mij begon in Maastricht, voor vriend Gee met een reis van Vught naar Maastricht, de dag voordat we daar de lijnbus namen naar Opglabbeek, in België. Daar woonden vier leuke meiden die we in de zomer ontmoet hadden in Diest, ook België, op de gemeentelijke camping. We waren een dag of veertien samen opgetrokken en er hing verliefdheid in de lucht. Die dag in het najaar zouden we ze terugzien. Spannend was het. Van de vier waren er drie uit één gezin. Het werd een mooie dag in een fraai huis, met een prieel in de tuin dat de vader van de drie, naar eigen zeggen en hij knipoogde daarbij, had laten neerzetten voor het geval zijn dochters verliefd zouden zijn. Dan konden ze, enfin ….. En, de vader – hij vond ons aardig – zou ons na het avondeten naar – daar komt het – Bergeijk brengen. Vandaar reed een lijnbus naar Valkenswaard en verder naar Eindhoven. Daar wachtte vervolgens de trein naar Vught. Om alle aansluitingen te halen moesten we in Bergeijk de bus van halftien hebben. Dat was ook de laatste bus die die dag in het najaar van 1965 uit Bergeijk zou vertrekken. Ik had de eer naast de vader voorin op de stoel naast hem te zitten, vriend Gee het grote genoegen van een wat krappe zitplaats tussen de drie dochters op de achterbank. Ik had een riant uitzicht op de wegen die de vader met de banden van zijn snelle wagen teisterde. Belgische wegen met slecht wegdek, zonder heldere belijning en verlichting. Onderwijl kreeg vriend Gee op de achterbank van heel andere indrukken hartkloppingen dan ik voorin. De vader slaagde er in ons op tijd in Bergeijk af te zetten. Tot ziens, jongens, zei hij. Vandaag ontmoette ik na lange tijd weer eens vriend Gee en zijn vrouw Wee, in Bergeijk, samen met mijn El. We hebben genoten van elkaars gezelschap. We hebben het overigens niet gehad over die dag in het najaar van 1965. Misschien de volgende keer.
Details
Bij de achterdeur van ons huis staat al jarenlang een smalle hoge kast. Twee deurtjes, drie laden. Achter de deurtjes zelden gebruikt glaswerk en servies. De laatjes zijn van de afdeling wandelen en fietsen. In het bovenste stappentellers, tekenpennen, (kilo)metertelwieltjes, hansa- en leukoplast en dettol, een blarenprikker. In het middelste de gedetailleerde fiets- en wandelkaarten. In het onderste vooral boekjes met uitgezette wandelroutes: Twentepad, Krijtlandpad, Pieterpad, Grenslandpad. Althans, dat was zo. Glaswerk en servies zijn weg want veel te zelden gebruikt. Ze zijn naar de kringloop. En de laatjes zijn zo goed als leeggeruimd. Bijna alles wat we er op papier in aantroffen zit vandaag de dag in onze smartphone en/of garmin. Nam onze oude wandelwereld tot voor kort die drie laatjes in beslag, de nieuwe past in een grotemensenknuist. Ik heb één boekje bewaard. Het is geschreven door een nog niet zo heel lang geleden overleden collega-neerlandicus. We werkten samen op een middelbare school in V., in een vorig leven. P.P. was een fervent wandelaar en had tijdens zijn tochten oog voor zo’n beetje alles wat groeit, bloeit, nestelt, fluit en vliegt. Vaak trok hij er op zondagmorgen met leerlingen vroeg op uit om in de buurt van V. vogels te spotten. Hij wekte de indruk ze allemaal persoonlijk te kennen.
Het is deels sentiment, deels bewondering die me dwongen Natuurtochten in Nederland, deel 1 Limburg (1997) nog even in huis te houden. Jaren geleden heb ik het opgegeven lange fietstochten te maken. De overstap naar wandelen was vervolgens snel gemaakt. Blijven bewegen, zegt de dokter. Grootste sensatie: wat zag je dan veel onderweg. In het boekje van P.P. is het veel er in de hevig overtreffende trap. Als hij in Bunde uit de trein stapt: Zeker voor wie niet uit de streek komt is het emplacement een plek die tot vertraging leidt. IJzerhard, Vlinderstruik, Langbaardgras, Kleine leeuwebek, Luzerne, Rapunzelklokje, Zeepkruid en Kleine aster behoren tot de gewone zomerbloeiers. En als hij vanuit het station de Spoorstraat inloopt: In het dorp zingen Europese kanaries. Daarna de overweg over en linksaf het Bunderbos in: Bij het beekje langs het spoor Hangende zegge. Deze heel grote Zegge is zeer zeldzaam in Nederland …… Verderop ziet hij nog grote muur, muskuskruid, witte klaverzuring, kleine maagdenpalm, gewone salomonszegel, gele dovenetel, bosaardbei, bosviooltje, bosereprijs, hondstarwegras …………… Wat een toewijding. Ik vraag me af hoe dicht je met je hoofd bij de grond kunt wandelen. Terwijl je ondertussen op het geluid ook nog Boomklever en Appelvink waarneemt.
Het is een kunst de wereld om je heen zo tot in detail te kunnen waarnemen. Het vraagt om heel klein en geconcentreerd kijken. Om al wandelend een grote traagheid te oefenen. Om stil te staan terwijl je notities makend voortgaat. Maar, P.P. was zo bezeten van het detail dat hij vergat dat een boekje met vijfentwintig natuurwandelingen in Limburg best een inhoudsopgave kan gebruiken. Ik kan er goed mee leven.
Verscheen eerder op de website van Meer Vandaag, de lokale omroep van Meerssen, nu onderdeel van Heuvelland Vandaag, op 9 juni 2021.
Stil
Toen we nog in Zuid-Limburg woonden, omringd door weiden waarin koeien een goed leven hadden, kochten we rundvlees, direct van de boer. In een column die ik schreef voor de website van Meer Vandaag, Lokale Omroep Meerssen – nu onderdeel van Omroep Heuvelland vandaag – en die verscheen op 28 april 2021 lees ik, en lezen jullie dadelijk ook:
Terwijl ik door de gang naar de keuken liep, hoorde ik de klep van de brievenbus in de voordeur dichtslaan. Vanuit een ooghoek zag ik dat een envelop op de deurmat viel. Ik zou die dadelijk wel oprapen, dacht ik, als ik koffie had gezet. Het bleek een rouwbrief, even later. We wisten wel dat zijn gezondheid broos was, maar nu het zwart op wit stond, dat buurman H. overleden was, kwam het toch nog even aan. Gaandeweg zagen, hoorden, roken we hem steeds minder vaak op zijn oude, zwaar dieselende trekker het pad naast onze tuin op- en afrijden. Dan hoorden we hem stoppen bij het hek naar de wei aan de andere kant van het pad. Dan liet hij water lopen in de kuip. Voor de koeien. Daarna ging het verder richting Kalverbos en voor het bos linksaf naar een van de weiden verderop. Buurman H. gaf onze dag ritme en regelmaat, zoals ook de bussen, de schoolkinderen, de mensen met hun honden en de dagelijkse joggers en ommetjesmakers. Maar de laatste tijd bleef het stil op het pad. Buurman H., zegt de rouwbrief, is te midden van zijn koeien, zijn grote passie, heengegaan. Binnenkort gaan we verhuizen. We laten Zuid-Limburg achter ons. In de herinneringen die we zullen koesteren zal zeker ook buurman H. een plek hebben.
Poppenwereld
Ze is heel erg jarig, zegt haar moeder, als we zondag op haar feestje komen. Dat wil zeggen, dat voor de oma’s, opa’s, ooms, tantes, neefjes en nichtjes. En, omdat er vooral rustige kinderen waren, het feestje met haar vriendinnetjes is goed gegaan, op de dag van verjaren zelf. Je moet weten, dat is bijzonder, want het luistert nogal nauw bij de zevenjarige. Veel, te veel prikkels, dat is een slecht recept voor een prettig leven. Ze krijgt weliswaar graag aandacht, maar liefst ook weer niet te veel ineens. Ze gaat met groot plezier vooral haar eigen gang. Terwijl de neefjes en nichtjes het huis innemen met spelletjes en samen tekenen voor de kinderherrie die bij zo’n feestelijke zondag hoort, zit zij tussen de volwassenen aan tafel te spelen met de nieuwe dingetjes van Playmobil. Dingetjes voor in het ziekenhuis – een operatietafel, een couveuse, een kinderbedje met tralies, een verpleegkundie – die, eenmaal in elkaar gezet, een rol zullen gaan spelen in de verhalen die ze in zichzelf vertelt en waarvan soms flarden doordringen in de wereld daarbuiten. Ach, doet het pijn? Zal ik er een pleister opdoen? En, zoals wanneer ze met Friends van Lego in de weer is. Met paarden, hondjes en katten. En popjes die vriendinnetjes zijn. In en rond de manege. Of elkaars haar doen. In de kapsalon. In haar hoofd heeft ze al vanaf dat ze nog geen jaar was een poppenwereld die misschien ooit een weg vindt naar schriftjes, boekjes en podcasts.
Col
Vanochtend zongen we met ons koor in de kerk van Broekhuizenvorst. Ons koor, dat is Ars Musica, dik vijftig jaar geleden mede opgericht door Er, een van mijn toenmalige collega-docenten. Voor hem zat het leven er helaas al in 1993 op. Ik ben twee jaar geleden, terug in Venray, ook voor hem gaan zingen bij wat ik nog altijd ook als zijn koor zie. Met Er traden we als docenten op school ook op als cabaretiers met ensemble De Gadt. Hij als componist en aan de piano. Terwijl we vanochtend zongen was voor mij Er er ook. En ook vriend Tee, vandaag negen jaar dood. Wat je nu gaat lezen, schreef ik in 1994. De aanleiding was nogal triviaal: mijn oog viel op een trui in mijn kast toen ik die aan het opruimen was.
Zwarte coltrui
0308-1994
een vriend van mij
had wat met zwarte cols
de truien die hij droeg
als hij weer op moest treden
nog over uit de jaren vijftig
dat wil zeggen als symbool
gisteren trof ik er een aan
ooit geleend en in mijn kast
omdat wij samen op de planken
zouden staan met vijven
zingen zouden we
en heel veel zeggen ook
niet allemaal even vrolijk
maar wel heel waar
we moesten allen in ’t zwart
meer bijzonder met een col
de indruk die dat maken zou!
zonen en één dochter
van de jaren vijftig
zelf had ik geen
zwarte coltrui meer
Nu heb ik deze tien jaar later
eindelijk maar eens weggegooid
de vriend is dood
al bijna weer een jaar
hij kan hem toch niet meer gebruiken
en de herinnering aan hem
die hoort niet in mijn kast
hij zal mijn lijf niet meer omsluiten
mijn lijf omsluit nu hem
Rij
Er stond een lange rij. Het waren bijna allemaal ouderen. Daartussen hier en daar een jonger mens. Om de een of andere reden kwetsbaar, net als die grijze oudjes. Zelf ontkom ik ook niet aan de tand des tijds. Evenmin aan het etiket oudje. Kortom, hier stonden allemaal als kwetsbaren gediagnosticeerden geduldig te schuifelen in een lange rij. En een ongemakkelijk zwijgen schuifelde even langzaam mee. Voetje voor voetje, sommigen met stok, met rollator, in rolstoel ook een enkeling. Er waren bekenden bij. We zwaaiden naar elkaar. Het was fris, herfst in de lucht, er waren al winterjassen, dassen, petten en mutsen. Waar is toch de hoed, schoot er door me heen. De degelijke vilten hoed in een gedekte kleur, distinctie. Er waren decennia dat een man met enig standsbesef niet zonder gezien wilde worden. Of desnoods zo’n leren, denk Crocodile Dundee. In de zomer wil her en der een man nog wel met een hoed op gezien worden, leefstijl losjes maar toch chic, kijk mij eens, zuiden, terrasje, witte wijn, joviaal gezelschap, zoele avonden. Als we dadelijk aan de andere kant van het gebouw weer naar buiten zouden komen, zouden we opeens minder kwetsbaar zijn. Dan hadden we onze prik weer te pakken. Als die een beetje wilde werken, konden we ook deze winter weer een lange neus trekken naar de griep. De hele ceremonie heeft zes minuten gekost, zei El, van het aansluiten in de rij totdat we geprikt waren. We keken elkaar tevreden aan. Qua griep konden we weer even vooruit.