Fratsen

Zondag 8 maart 2009 – Meerssen

Het is half elf. Het regent strak vanuit het zuidwesten. Ik probeer er naar te kijken zoals F. dat deed. F. die nu zo’n beetje zeven maanden dood is. Fijn, zou F. denken, en dan gaan we daar straks eens lekker doorheen fietsen. Liefst tegen de wind in, om te beginnen, dus richting Maastricht. Daar gaan we dan even ergens koffie drinken, we lopen een rondje Sint Pietersberg en dan weer terug. Wind in de rug. Lekker. En dan steken we daarna de kachel aan. Dat laatste zou F. trouwens niet hebben hoeven denken want bij haar brandde de houtkachel altijd als het weer minder werd of was. Hoewel. Voor F. bestond er geen meer en minder weer. Er was gewoon weer en weer was altijd goed zoals het was.

L. en ik gaan dadelijk ook naar Maastricht. Met de auto. Naar het flatje waar B. en M. woonden en dat nu te koop staat. Deze week komen er weer mogelijke kopers kijken. We hopen dat ze er van kunnen genieten. Het is vers geschilderd, er zitten knappe nieuwe plintjes tegen wand en vloer en er ligt nieuwe vloerbedekking. L. en ik gaan er gezellig een beetje poetsen. Ik probeer namelijk naar poetsen te kijken zoals F. dat deed. Ook poetsen behoorde tot de zaken die F.’s lust en leven waren. Zo, zou F. Zeggen, rijden we lekker even naar Maastricht en doen we daar de boel eens lekker aan de kant. We nemen een radiootje mee, zetten een lekker muziekje op en dan rauzen we in een uurtje of twee even langs bijkeuken, keuken, weecee en badkamer. Dan nog even de ruiten wassen en met een nat lapje over de vensterbanken en over alle andere randen en randjes die daar om liggen te smeken. Tenslotte even stofzuigen en klaar is Kees. Zo zou F. daar naar kijken. Poetsen is een feest. Als je het tenminste wilt zien. Net als fietsen door regen en wind en daar lekker nat van worden.

Als L. en ik dan straks weer terug zijn, dan gaan we na een late, lichte lunch, lekker lezen. Daar zou ik naar kunnen kijken zoals F. dat deed maar dat hoeft niet. Dat voegt niets toe. Lezen vind ik toch wel leuk. Net als F.. Dat te constateren levert een goed moment om me af te vragen wat F. eigenlijk niet leuk vond. Er was niet veel, voor zover ik weet. Het enige antwoord dat F. kende op de vraag hoe het ging was Wat dacht je? Goed natuurlijk! Je kunt natuurlijk niet in het hoofd van een ander kijken maar mijn idee van F. was dat ze alles consequent van de zonnige kant bekeek. Hoewel, daar gaan we weer. In het geval van F. leverde ook bekijken van de donkere kant nog heerlijke ervaringen op. Heerlijk in de zin van zon, dan wel. Want F. kende geen donkere kanten in de zin van duister. Was er geen zon, dan had je namelijk altijd ook de maan nog.

Waar F. helemaal niet van hield waren fratsen. Het was wel niet altijd duidelijk wanneer iets een frats was. Prima, wat mij betreft, want dat betekende dat F. ook nog voor verrassingen kon zorgen. Droeg doorgaans alles voorspelbaar bij aan haar welbevinden, mensen met fratsen die moesten niet bij haar zijn. En om die mensen wilde ze het leven ook nog wel eens niet zo aangenaam vinden. Een frats was bijvoorbeeld achter haar rug of gewoon buiten haar om iets doen. Ze wilde altijd minstens op de hoogte zijn. Erger werd het als de persoon in kwestie ook iets van een machtspositie bekleedde. Van gewone mensen waren fratsen beter te verdragen dan van de paus, bijvoorbeeld; van een burgemeester of van de voorzitter van een vereniging. Vind ik dat het weer nog wel eens rare fratsen heeft. Je weet het nu, F. niet. Net zo min als gewone mensen.

Nu, vijf uur later, beginnen L. en ik tevreden aan een late lunch. De flat in Maastricht ligt er tip top bij. Toen de ruiten gewassen waren begon als beloning de zon te schijnen. We hadden meteen eer van ons werk. Waarover ook F. zeker zeer tevreden zou zijn geweest.