Er was iemand jarig. Er was een bescheiden ontvangst. Er kwam ook een vader met twee kleine kinderen. Hij droeg het jongste op zijn rechterarm en het oudste had haar armpjes stevig om de dij van zijn linkerbeen geklemd. Hij liep moeilijk, met dat blok aan zijn been. Je kent dat wel, van die kleine kinderen die een vreemde omgeving met strakke oogjes vol vrees binnenkomen, vertwijfeld de blik afwenden en zich krampachtig vastklemmen aan het enige vertrouwde dat ze bij de hand hebben. Kom, zeggen jullie even gedag, probeerde de vader nog. Maar het was aan dovemansoren. Deze kleefkindjes maakten vooralsnog geen aanstalten tot het aangaan van nieuwe relaties. Het duurde een stuk taart, een glas limonade en het vooruitzicht van dadelijk naar buiten en met de andere kinderen springen op de trampoline voordat ze aan de temperatuur van het water gewend waren. Daarna lieten ze papa langzaam los. En daarna maakten ze net zoveel herrie als de andere kinderen. Samen met de andere kinderen. Weer wat meer op eigen benen.