Wijzer

Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.

Er stond iemand in de deuropening, dus ik moest even wachten voordat ik de winkel in kon. De winkelier stond wat verderop, bij de kassa, spulletjes te verplaatsen. Ik zag dat hij me vanuit een ooghoek waarnam. De oude dame, kek hoedje, camelkleurige jas, boodschappenkarretje, deed een paar voorzichtige stappen opzij. Ik kon verder.

Nog voor ik goed en wel over de drempel was, zei hij: ‘Wat een kleuterklas!’

Hij rolde nog net niet met zijn ogen. Mogelijk bewaarde hij dat voor een volgend moment in de conversatie die nu kon beginnen. Hij en ik, we kennen elkaar al een tijdje. Hij kon ervan uitgaan dat ik wist wat hij bedoelde, met dat kleuterklas. ‘Zelden zo’n chaos gezien, hopeloos’, en hij zuchtte nog maar eens. Ik zag geen reden er tegenin te gaan. De oude dame luisterde geïnteresseerd mee.

Ik had zelf ook gezien hoe gemeenteraadsleden de avond tevoren weigerden met elkaar in discussie te gaan – ‘Ik praat niet met u’ – of op elk woord van de ander reageerden als door horzels gestoken of opgejaagd wild. Sprekers waren hun zin nog niet begonnen of er zat al weer iemand anders bovenop: ‘Mevrouw de voorzitter, ik hoor meneer V. ademen, misschien wil hij even uitleggen wat hij daarmee bedoelt en verder, hoe denkt hij zelf dat de provincie daarover denkt?’ En ook de onuitstaanbare tweeling geringschatting en zelfingenomenheid gingen weer eens woest rond op het schoolplein. Ik vroeg me af of de oude dame ook gekeken had. Ik schatte zo in van niet. Ze leek me wijzer. Op een gegeven moment heb je het al eens gezien.

Het ‘Een voor allen, allen voor één’ van D’Artagnan en zijn vrienden Aramis, Athos en Porthos, toch geen onbekenden in de regio, was aan de raad van de gemeente Meerssen weer eens niet besteed. Ook nu er de opgave ligt de provincie te laten zien dat de gemeente zeer haar best doet en best veel in huis heeft, zijn er raadsleden vooral druk in de weer met dat vreselijk lastig en liefst – lijkt het –onmogelijk te maken. Klagen over een gebrek aan bestuurskracht en zelf geen enkele moeite doen die te versterken. Het is een vreemd soort hang naar zelfvernietiging. Een soort van auto-immuunziekte.

De winkelier en ik waren het zeer met elkaar eens.

Het is zondagochtend, de zon schijnt, de temperatuur is aangenaam. De tuin ligt er mooi bij, de herfst mag uitdoven, de winter mag beginnen. Met buurman F. had ik het er donderdag aan het eind van de middag in de patio over – het was zacht weer, we dronken een wit wijntje – hoe we met onze gezinnen Kerstmis buiten gaan vieren, nu samen binnen zeer waarschijnlijk een probleem wordt. Toch maar iets met buitenkacheltje en vuurkorf? En glühwein en warme chocolademelk? Jingle Bells? Ik heb me lang verzet tegen al dat veel te oergezellige gedoe. Terwijl het elders in de wereld spookt. Maar je wordt wat ouder en dan mag dat wel. Denk ik. Vind ik.

Min of Meer – 18 november 2020 – week 47

Fietsen

Matthieu van der Poel moest een traantje laten. Hij kreeg een roze fiets, een Mercier, waarop zijn opa PouPou nog had gereden. Gelukkig had hij een zonnebril op. Zo’n monsterlijk geval waarmee wielrenners graag rondrijden. Die windschermen doen overigens goed werk. Ze houden vliegjes uit je ogen. En stof en kleine steentjes. Als je dacht dat verzurende beenspieren het enige ongemak voor hardfietsers zijn, nee dus. Fietsen om te winnen is in bijna alle opzichten de sport met het grootste afbreukrisico. Zowel lichamelijk als mentaal. Misschien is het daarom wel zo populair. We zien medemensen graag piepen en kraken, als ze er vrijwillig voor gekozen hebben, tenminste. En medisch goed worden begeleid. Fietsen is heroïek. Fietsen is ook romantiek. Je kunt er heel erg goed gevoelens van bewondering, dweepzucht, aanbidding, idolatrie aan kwijt. Zelf zat ik eens in de huiskamer van een goede vriend in het gezelschap van Hennie Kuiper en Adrie van der Poel. Ze waren net gearriveerd voor de Nacht van Zeilberg. Het was ergens in de eerste helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Van der Poel was een aanstormend talent en Hennie Kuiper, een jaar of tien ouder, hield hem vaderlijk onder de vleugels. In 1986 zou Van der Poel Parijs-Roubaix winnen. Bijvoorbeeld, want hij won nog wel meer. Hennie Kuiper, tien jaar ouder, was hem in 1983 voorgegaan. Goed, we zaten daar in die huiskamer en ik had geen idee waar ik het met die jongens over zou moeten hebben. Kon je bijvoorbeeld vragen hoe zwaar hun fiets was? Of welke bladen ze voor en achter gestoken hadden? Of ze er zin in hadden, in de Nacht van Zeilberg? Of Hennie Adrie ging helpen te winnen of Adrie Hennie? Daar werd ik me voor het eerst en in een flits scherp bewust van de mogelijkheid dat je als liefhebber van het wielrennen wel eens een last zou kunnen zijn voor de helden. Dat wilde ik helemaal niet. Ook de twee helden wisten duidelijk niet hoe een interessante opening te maken in het loden zwijgen. Kom, zei Kuiper, laten we ons maar gaan verkleden. En ze vertrokken naar de achterbouw van het huis. Het was al met al een ontnuchterende ervaring. Later die avond zagen we de mannen hun rondjes draaien. Ik herinner me alleen nog dat Eric Heiden ook acte de présence gaf. Vooral heel erg achter in het peloton. En wie er gewonnen heeft, die editie, geen idee. 

Jarig

De jongste was in de loop van de week jarig geweest en vandaag was het feestje. Voor zo’n jongste maakt het niets uit wanneer er vlaggetjes hangen en wanneer er gezongen wordt. De hoeveelheid cadeautjes ook niet, want hij kan toch nog niet tellen. Geen idee overigens of kinderen van twee een idee hebben van veel of weinig. Kortom, het joch had het naar zijn zin zoals hij het elke dag naar zijn zin heeft. Hij kan wel eens een slechte dag hebben maar over het geheel genomen neemt hij het leven zoals het komt. Wel houdt hij graag zelf de regie. Ons nee is minder waard dan het zijne, vindt hij. Dat levert dus wel eens discussie op. Maar, wonderlijk, hij lijkt toch wel al enig besef te hebben van wat redelijk is en wat niet meer. Naar ons begint hij in elk geval steeds beter te luisteren. Vandaag kreeg hij de ene graafmachine na de andere vrachtwagen na die ene betonmixer. Ik ben niet zo van vergelijken met vroeger maar geloof me, mijn blokkendoos was wel iets anders. Ondanks de tevredenheid die ik voelde als ik ermee speelde. Overigens, hij speelt daar ook nog steeds mee, terwijl ik zeker weet dat zijn cadeautjes een minder lang leven beschoren zijn. Hoe dan ook, het was een prima dagje met een verkoelende bui in de categorie code ecru plus, dus richting geel. En, nog even over die kleine. Toen wij hem op zijn verjaardag een cadeautje brachten en hij dat had uitgepakt, stond er nog een cadeau in een doos voor hem klaar. Die wilde hij ook geopend hebben. Nee, zei zijn moeder. Dat komt nog wel. Nee, zei zijn vader. Nee, zeiden wij. Dat wacht tot zondag, zei zijn vader. Oh, zei hij, en liep weg. Even later kwam hij terug met ons cadeau en wilde dat terugstoppen in de doos. We begrepen dat dat wisselgeld was voor het openen van de doos die nog niet open mocht. Hij begrijpt het principe Voor Wat Hoort Wat, dachten we. Wonderlijk, voor twee jaar, zeiden we tegen elkaar. En nu zitten we weer op ons balkon. Het koelt lekker af, inmiddels.

Wind

We zitten weer op ons balkon maar nu is het warmer dan gisteren en het nieuws is minder urgent. Of eigenlijk: helemaal niet urgent. Er is écht, helemaal geen zuchtje wind, de grote kastanje tegenover staat doodstil. Er beweegt echt zo goed als niets aan. Net kwam Mensen Zijn Gemaakt Van Dun Papier voorbij. Uit de luidspreker op tafel. Zachtjes, want de buren. Als een grote boom zo stil kan staan als de boom hier tegenover dan ga je nog geloven dat het mogelijk is dat mensen zijn gemaakt van dun papier. En ze staan broos en breekbaar in de windstilte. Maar ze staan. Het kan. Zou het waaien, dan is dun papier het laatste waarvan je gemaakt wilt zijn. Denk Rizla+ blauw en je weet dat je zoek en verloren raakt als de wind opsteekt. Die neemt je mee als een herfstblad in de wind. Water- en weerloos. Mensen Zijn Gemaakt Van Dun Papier is een lied van Jonas Winterland. Het duikt met regelmaat op in mijn Vlaamse speellijst. Ik houd zeer van mijn Vlaamse speellijst maar daar gaat het nu niet om. Wat ik wil zeggen: Asielzoekers, juist ook asielzoekers zijn gemaakt van dun papier. Beste burgers, behoed ook hen voor de gure en nietsontziende wind van rechts. Geef ze een boom als hier tegenover om onder te schuilen als die wind opsteekt. Die wel wild beweegt als die wind opsteekt maar blijft staan.  Ware hij een mens: zijn morele rug recht houdt.

Rutte Vijf

We zitten op ons balkon. We hebben uitzicht op een prachtige kastanje. Een wilde kastanje. Het is sowieso een mooie avond. Via Twitter: Kabinet gevallen. Nu betaalt zich uit dat Kaag haar rug niet recht hield tijdens de nacht waarin Rutte weggestuurd had moeten worden. Het zou waarschijnlijk niet onmiddellijk geholpen hebben want dat duikelaartje zou vervolgens de verkiezingen weer gewonnen hebben. Hij won ze trouwens. Maar dan had hij over rechts moeten regeren. Dat zou tot een zo mogelijk nog groter fiasco hebben geleid dan nu het geval is. Dit land is overigens wel aan een fiasco toe. Een fiasco is goed voor een land dat uit een weerspannige niks-is-meer-goed stilstand aangejaagd dient te worden. Als maar in godsnaam in het najaar de Lieve Heer verhoedt dat de PvdA en GroenLinks zich geroepen voelen bestuurlijke verantwoordelijkheid te nemen om daar (weer) een vette prijs voor te betalen. Tenzij ze samen tachtig zetels halen. Ik ben inmiddels bijna zo ver dat ik denk dat Rutte de verkiezingen in het najaar maar weer moet winnen en zich dan gedwongen ziet te gaan regeren met BBB, PVV, JA21 en de nog rokende puinhopen van het CDA. En FvD? Ik gun Nederland de komende jaren beter maar soms is het nodig hardhandig tot het besef te komen dat Rutte c.s. ons leiden naar de poorten van de rechtse neoliberale hel. Maar, het is ondanks alles een mooie avond. De temperatuur is aangenaam, ons uitzicht is prima, morgen doen we weer leuke dingen, we leven bij de dag en houden goede moed. Maar (drama) wat is er van mijn Nederland geworden?

Fles

Het baby’tje was waarschijnlijk een maand of drie oud. Ik zeg waarschijnlijk omdat ik niet zo goed ben in het schatten van de leeftijd van baby’s. Plus, ik moest schatten vanaf een meter of twaalf. Waarschijnlijk vijftien, omdat ik ook niet zo goed ben in het schatten van afstanden. Het konden er net zo goed tien zijn. Het waren er wel zeker geen twee en ook geen vijftig. Terwijl mama verliefd toekeek, maakte papa een fles klaar. Het ontging me hoe een en ander de juiste temperatuur kreeg voor een baby van een maand of drie. Dat kwam doordat mijn aandacht was afgedwaald naar een opa en een oma met twee jochies van waarschijnlijk vijf en zeven die midden op het grote gazon met de prachtige oude bomen een beetje rondhingen bij de ijzeren draak. Of slang. Ik heb me altijd afgevraagd wat het is. Mogelijk was het stalen object in het park bedoeld als een slang met de kop van een draak. De kop van de draak of de slang bewoog langzaam mee op de kracht van de af- en aanwakkerende wind. Toen ik weer naar het jonge gezinnetje keek, was mama weg en gaf papa de baby de fles. Aan de voeten van papa lag een labradoodle uitgeteld een dutje te doen. Een zo van een afstandje comfortabel ogende kinderwagen maakte het plaatje compleet. Zo hoort een jong gezinnetje er anno 2023 in ons cultuurlandschap uit te zien, dacht ik. Mama en papa waren begin of misschien halverwege de dertig en alles was perfect. Goed in de kleren, kinderwagen uit de babydump, en – veronderstelde ik – flessenwarmer met accu. Hoe anders drinkbaar-warme melk? Midden op een terras. Ze waren ongetwijfeld lekker op streek met hun carrières, beiden in deeltijd, schatte ik, beiden vier dagen in de week, alles mooi in evenwicht. Twee keer per week naar fitness. De baby op werkdagen één dag naar zijn ouders, één dag naar haar ouders en één dag naar Kinderopvang Het Blauwe Olifantje, kortweg de Kiohbo. Drie dagen want daarnaast één échte mama- en één échte papadag. De baby lag ondertussen genoeglijk de fles leeg te drinken. Toen die leeg was, legde papa de baby aan borst en schouder voor de rituele lieve, zachte klapjes op het ruggetje. Wachten op het boertje. Op dat moment kwam mama teruglopen uit de lobby van het hotel. Bij het tafeltje begon ze de babyspulletjes bij elkaar te zoeken, stopte ze in een luiertas die ze onderin de kinderwagen legde. Waarna papa de inmiddels slapende baby een verdieping hoger onder de dekentjes schoof. De labradoodle kwam tot de conclusie dat zijn dutje z’n beste tijd gehad had en stond langzaam op. Was iedereen klaar? Op zijn gemak liep het jonge gezinnetje het pad op, het park in. Over drie uur weer een fles. Waar dan?

Hart

Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.

Ik was vrijdag al vroeg hardnekkig wakker. Het werd vijf uur, half zes, zes uur en om half zeven hoorde ik een merel. Een merel, fluiten, begin november, de eerste nachtvorst is al over de gewassen heen. Even dacht ik dat het mijn tinnitus was. Dat zich een merel in mijn oor genesteld had. Dat heb je met tinnitus, dat je geluiden hoort die er niet zijn. Soms blijft bijvoorbeeld het geluid van de hier met regelmaat voorbijrazende ambulances en politiewagens nog een paar uurtjes in mijn oren na-alarmeren. Maar meestal ruist, zoemt en piept het er vooral zo’n beetje en is er in de verte altijd het tikken van een wekker te horen. Zo is de tijd altijd in mij aanwezig. Voor als ik mocht denken dat ik onsterfelijk ben.

Niets onsterfelijker trouwens dan de zure manier van met elkaar omgaan in de gemeenteraad van Meerssen. Ik kan daar nauwelijks nog schouderophalend aan voorbij gaan. Vorige week maandag was er weer een raadsvergadering. Er zouden twee verse wethouders geïnstalleerd worden. De hand kon weer aan de ploeg. Schouders eronder. Maar, ruzie maken over de agenda was toch nog even belangrijker. In plaats van de kerk gewoon eens een keer in het midden te laten – zo van: wij zouden dit stuk ook graag nog even willen bespreken; nee hoor, wij liever niet, want het kwam een beetje laat binnen; nou oké omwille van de lieve vrede bij een nieuwe start, we willen graag dat we binnenkort weer goed met elkaar door één deur kunnen, bespreken we het later eens; oké laten we proberen weer vriendjes te worden – werd het orgel van de verwijten weer eens wagneriaans bespeeld. Jullie geen respect voor ons, dan wij geen respect voor jullie. Jongens en meisjes van de raad, als betrokken en kritisch burger heb ik het wel gehad met dat gedoe. Vergeet het schoolplein. Het kan echt anders.

Maar, wat hadden we nog meer de afgelopen week? Oh ja, de verkiezingen in de Verenigde Staten. Heb je net je zegje gedaan over de gemeenteraad in Meerssen, kun je meteen op herhaling. Maar ik ga het nu niet over dat grootste kind van het schoolplein hebben. Al maak ik me wel grote zorgen over wat dat in de laatste maanden van zijn presidentschap allemaal nog kapot kan maken. Wat ik wil zeggen, ik verbaasde me over sommige media in de US die het grootste kind tijdens een van zijn vileine toespraken uit de lucht haalden. Wegens te veel leugens, onwaarheden en verdraaiingen. Ik denk dan: Had dat de afgelopen vier, vijf jaar maar wat vaker gedaan. Dat had een wereld van verschil kunnen maken. Arm Amerika.

Tijdens al het lokale en Amerikaanse politieke geweld ontging me bijna de actie Hartenkreet. Het is de eigen versie van de gemeente van een landelijke actie (www.aandachtvoorelkaar.nl). De overheid vreest dat we tijdens deze tweede ronde ophokken te weinig aandacht hebben voor elkaar. En nu gaat er in de gemeente een groot hart van hand tot hand. Ik vind dat prima, goed initiatief. Wat mij betreft gebeurt dat ook met echte harten. Laat je kennen, ben orgaandonor!

Min of Meer – 11 november 2020 – week 46

Gewoon

Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.

Het is zondagmorgen, er schijnt een gammel zonnetje en er doemt bewolking op. Het zal gaan regenen. Het is Allerheiligen en morgen is het Allerzielen. Dan staan we stil bij de mensen die we in de loop van de jaren verloren. Het kan bijna geen toeval zijn dat dit kerkelijke moment in de herfst valt. Als de natuur uit zijn krachten is gegroeid en in winterslaap gaat. Nog nooit heb ik meegemaakt dat dan over de graven geen afgevallen, dode, droge bladeren dwarrelen. Of verkleefd van het water aan de grafstenen plakken. Wat wel toeval was; vrijdag stapten we in de auto om naar Roermond te rijden. Het voelde bijzonder. Op vijf november zou Gunter Demnig naar de gemeente Meerssen zijn gekomen om er zestien Stolpersteine te leggen. Maar, La Corona heeft het niet zo laten zijn. We zullen ze zelf moeten leggen. De steentjes waren per koerier naar Roermond gestuurd.

Het voelde bijzonder, dus. Al duurde het even voor ik er achter was waarom. Toen we terugreden realiseerde ik me dat de mensen van wie de namen op die steentjes staan en die we nu van noord naar zuid brachten tijdens de Tweede Wereldoorlog van zuid naar noord waren gereisd. En niet omdat ze daar zin in hadden. Ze waren door de nazi’s weggevoerd naar kamp Vught, naar kamp Amersfoort, naar kamp Westerbork. En vandaar verder naar werk- en vernietigingskampen in Neuengamme, Sobibor, Auschwitz. Ze reden nu achter in de auto met ons terug naar huis. Denkbeeldig, maar toch. In het voorjaar van 2021 zal de werkgroep Stolpersteine gemeente Meerssen hun steentjes leggen voor huizen in Geulle, Weert en Meerssen.

Ondertussen ben ik er wel achter gekomen dat we van veel mensen die we in de loop van de tijd verliezen, eigenlijk zo weinig weten. Ook in onze eigen families. Op zoek naar de levens van de mensen van wie de namen op ‘onze’ Stolpersteine staan, kwam er eigenlijk nooit iets nieuws boven water. Elk jaar werden hun namen genoemd tijdens de Dodenherdenking op vier mei maar dat was toch niet voldoende aanleiding hun geschiedenissen te schrijven. Toch hebben ook in die levens grote vragen om een antwoord gevraagd. Laat ik me dopen of toch maar niet? Gaat me dat redden of niet? Stap ik op de trein naar Vught of duik ik onder? Ga ik werken in Duitsland of ga ik in het verzet? Houd ik me gedeisd of pleeg ik aanslagen? Leven mijn kinderen nog? Had ik ze kunnen redden?

We zijn te druk met onze eigen levens en leggen daar al zo weinig van vast. Wie houdt er nog een dagboek bij? Wie legt de jaren vast in foto’s? Laat staan dat iemand de levens van andere gewone mensen in kaart brengt. Alleen, hoe gewoon waren die mensen die gewild of ongewild in het oog van de storm die Tweede Wereldoorlog heet verzeild raakten?

Min of Meer – 4 november 2020 – week 45

Zorgen

Als je vanuit Meerssen het Geuldal inloopt, vanaf de Markt over de Gansbaan  en Hoekweg, over het spoor naar het Gemeentebroek en de Nachtegaal, loop je dan de natuur in? Is dat de poort naar échte natuur? Mijn innerlijke liefhebber van natuur – die ik koester als een apin haar pasgeboren jong – weet het ook niet meer. In het Geuldal lopen grote grazers om de begroeiing kort te houden, meandert een volgens Josse de Voogd magisch riviertje – de Geul, dus – en liggen weidse velden en fraaie hellingbossen gezusterlijk paradijselijk en rustgevend te zijn. Maar is natuur rustgevend? En als het onweert in het Geuldal? Wat dan? En zijn grote grazers natuur? En korte begroeiing? Is een riviertje dat magisch gevonden wordt natuur? De combinatie? In het volgens het kabinet best mogelijke landbouwakkoord dat Nederland nooit gehad zal hebben, gaan onze boeren ook een natuurtaak vervullen. Ze krijgen er zelfs voor betaald, voor natuurbehoud en natuurherstel., voor natuurbeheer. Ik maak me daar ernstig zorgen over. Want, zijn we het in Nederland wel eens over wat natuur is? Wie bepaalt dat? En wat is precies natuurbehoud? Is dat in stand houden wat we nu hebben? Waar échte natuurvrienden al lang niet meer blij mee zijn? En wat is natuurherstel? Hoever moeten we terug? Naar 2000, 1970, 1950? Naar de natuur van Nescio, Frederik van Eeden, Theo Thijssen, Schiller, Goethe, Schubert? De oermens? Welke criteria hanteren we? De gemiddelde temperatuur in Nederland over de laatste 100 jaar? Hoe biodivers moet ons landschap zijn of worden? Hoeveel en welke soorten torren en kevers moeten er optimaal zijn in relatie tot welke vogelsoorten? Wanneer is natuurevenwicht voldoende evenwichtig? Of is nog evenwichtiger nog net iets beter? En waarvoor precies, dan? Hoe denken natuurkenners, klimaatverontrusten, bioboeren, varkensmesters, schaapherders, leliekwekers, Compaxo, Vitelia, Unilever, Heineken, Bayer over een en ander? Ik heb de antwoorden niet. Wel – en ik denk velen met mij – de zorgen. Heel grote zorgen.

Oorlog

Weet je, zegt hij, het is ontzettend moeilijk aan mensen in Nederland uit te leggen wat het is, oorlog. Hij, dat is O. die we een jaar geleden hebben leren kennen. Hij komt uit Ukraïne. Dan weet je het wel. Ook wij kunnen het ons nauwelijks voorstellen. Wij zijn van de generatie direct na de oorlog. Mijn ouders, die kwamen uit de oorlog maar hebben die eigenlijk altijd voor ons stil gehouden. Of wilden er ons niet mee lastig vallen. Wij waren kinderen en waren meer gericht op knikkeren, racen met de step, zwemmen, Kuifjes lezen, groter worden, vooruit leven. Soms vertelde mijn moeder, zij wel, tijdens het natafelen over haar hongertochten vanuit Den Haag het omliggende boerenland in. En verder weg, tot in Twente. Ze was een jonge meid van iets ouder dan twintig. In het staartje van de oorlog waande ze zich in Delden in een land van melk en honing. Had ik toen als kind maar het verdriet en geluk in haar stem gehoord. Maar ja, jong en bezig met andere zaken, dus. Mijn vader kwam uit de oorlog als een angstige, boze, bezorgde, verdrietige man. Drong pas veel later tot me door. Van heel diep kwam soms nog wat vreugde. Ooit, één keer, heeft hij verteld hoe hij tijdens de bezetting voortdurend op scherp stond, want de dreiging van Arbeitseinsatz. En dat hij een keer tijdens een controle op straat iets te weerspannig was en van een Duitse soldaat een vuist in zijn gezicht kreeg. Soms kroop hij in een kast, als een razzia dreigde. En ook toen was ik niet alert of belangstellend genoeg om meer te willen weten. Het is de oorlog waarvan we een beetje hebben gehoord, waarover we wel veel hebben gelezen, die we in films hebben gezien; en dan ook nog eindeloos veel documentaires, toespraken, herdenkingen, getuigenissen. En nu zit O. bij ons in de kamer. Hij vertelt over zijn vlucht, hij is vijftien, uit Donetsk, in 2014, naar Kyiv. Over de vlucht, in 2022, naar Nederland. Over de soldaten die in 2014 op allerlei straathoeken in Donetsk opdoken, over de tanks, de demonstraties die hij vanuit het raam van zijn tienerkamertje filmde. Hij loopt met zijn vriendinnetje over de lokale flaneerboulevard en ziet hoe van ogenblik tot ogenblik zijn wereld verandert. We luisteren en horen vooral de onrust in zijn stem. We horen de emotie, de angst, de zorg, de onzekerheid. Nu wel. Maar hoe oorlog precies voelt, als je er midden in zit, dat blijft bij hem. Ook nu nog.