Het was niet druk in de wachtkamer van de tandarts. Het is een nogal spierwitte ruimte. Ik krijg het er altijd wat koud. Uit een van de behandelkamers kwam eerst een rollator en daarna een zeer broze, oude dame in een opvallende, gele jurk. En met een creatief knotje en een nogal erg aanwezige designer bril. De rollator was blauw. Ik kon me niet voorstellen dat deze mevrouw nog iets bij de tandarts te zoeken had. Ik vond dat een kwalijke gedachte. Maar, gedachtes zijn lastig terug te draaien. En zolang ik hem niet had uitgesproken, kon de dame zich ook niet beledigd voelen. De oude dame schuifelde naar de balie, terwijl een wat bozig kijkende oudere jongen, geheel in legergroen gestoken, ook in de wachtkamer, opstond en zich bij haar voegde. Ik schatte hem in als een zoon die voor de gelegenheid was opgetrommeld. Ma moest naar de tandarts en dus was hij vanochtend zeer tegen zijn zin zijn moeder gaan ophalen. Dadelijk zou hij haar weer norsig bij haar huis afzetten. Hij zou nog even blijven kijken hoe ze haar huis zou binnengaan, maar daarna zou hij ook weer gas geven, snel naar huis. Genoeg de goede zoon gespeeld. Of woonde hij nog bij haar in? Kookte zij nog elke dag voor hem en deed zij zijn was? Maar goed, nu moest er een nieuwe afspraak worden gemaakt. Ja, voor over een half jaar. Ik vond het wat ver weg, over een half jaar, voor zo’n oude dame. Leefde ze dan nog wel? Ik schrok er zelf van. Ik realiseerde me, ik had geen beste dag, wat gedachtes betreft.