Water

Op 13 juni jongstleden waren we in Rouen. We zaten er op een terrasje aan de voet van de kathedraal. We waren daar doorheen gekuierd, zwaar onder de indruk. Wat een rijkdom, wat een historie, en dan ook nog zo fantastisch onderhouden. Vanaf het terras hadden we uitzicht op de toren die zwaar in de steigers stond. En vandaag staat de toren in brand. Nog geen idee van de oorzaak maar je zou denken dat van de brand in de Notre Dame in Parijs geleerd is. Dat werkzaamheden aan zo’n kwetsbaar monument bij voorbaat alleen worden uitgevoerd onder de strengste veiligheidsvoorwaarden. Dat de emmers water klaarstaan, bij wijze van spreken. Van water gesproken: Gisteren waren we dus naar Het Was Zondag In Het Zuiden. Het is van heftig leed – als gevolg van wateroverlast – doortrokken maar desondanks aanstekelijk – soms groots, soms intiem – muziektheater dat je raakt. Tijdens de voorstelling vloeit het water rijkelijk. De website zegt: 200.000 liter per voorstelling. Ik vind dat nogal veel voor een goedje dat schaars dreigt te worden. Te meer omdat je ter plaatse als bezoeker voor een half litertje (bron)water 4,50 euro moet betalen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat zonder het kwistig gebruik van water de voorstelling veel aan kracht zou inboeten. Ik vond ook dat Toneelgroep Maastricht zich weer eens van zijn beste kant liet zien. Met smeuïg theater, universele thema’s in een publieksvriendelijke verpakking.

Priesterkoor in de kathedraal van Rouen.

Tegelen

We waren naar Het Was Zondag In Het Zuiden. In Tegelen. In de Doolhof. Dat was mooi theater. Een aardig verhaal met bewerkte liedteksten en muziek van Rowwen Hèze over de overstromingen in Limburg in 1993. Overtuigend muziektheater met goede zang, lekker orkest, indrukwekkende bezetting, fraaie enscenering en sterk koor. Genoten!

Automaatje

Mijn vader kon geen meter autorijden en wilde dat ook helemaal niet. Waarschijnlijk omdat hij niet durfde. Hij was niet goed met machines. Hij had last van alle beweging in de wereld, zowel fysiek als mentaal. Vraag me niet hoe precies, maar het was de oorlog. De angst van toen was de stilstand van later geworden. Goed, hij kon dan wel niet autorijden, hij wist wel in welke auto hij graag zou hebben willen rijden. Dat was de Peugeot 404, een zwarte. Ik kon me daar helemaal in vinden. Dat wilde ik ook wel. Gelukkig, mijn moeder durfde wel auto te rijden, dacht ze. Helaas, met de hand schakelen, daarvan zei de rij-instructeur: Dat lijkt me geen echt goed idee, mevrouw, u bent meer geschikt voor een automaatje. Een automaatje? Er was geen 404 met een automaatje. En, een automaatje? Bestond dat eigenlijk wel? Jawel, het bestond. En dus leste mijn moeder in een Dafje. En dus werd mijn vader de vaste gast in de gele Daf 66 van mijn moeder. Die met het vaardig besturen van die Daf nog net iets meer gezag dan tot dan in de relatie al vergund verwierf. Het waren andere tijden, immers. Jaren later had ik het voorrecht achter het stuur van de bordeauxrode P404 van een collega mijn collega’s van de sectie Nederlands naar Uden te rijden. Er waren problemen met de versnellingsbak en ik moest dubbel klutsen om de wagen gaande te houden. Het was desondanks een mooie rit. Ook terug. Soms verlang ik nog weleens naar een zwarte Peugeot 404.

Badslippers

Er kwam een scootertje voorbij, een zwart scootertje. Er zat een jonge man op. Hij droeg een korte zwarte broek en een wit T-shirt. Op zijn hoofd droeg hij de verplichte helm. Zwart, met een klein zonneklepje. Aan de voeten had de jonge man enkelsokjes en badslippers. De enkelsokjes waren versierd met elkaar afwisselende zwarte en witte streepjes. De badslippers waren van het bekende blauwe plastic met witte accenten. Ik weet niet waarom ik dat soort dingen zie. En waarom nu, op dit moment. Ik vermoed dat het is om me tot de orde te roepen. In zijn algemeenheid maar ik had nu net een leuke vergadering in Overloon achter de rug, met aardige mensen, actief voor een goede zaak met goede smaak. We hadden het over poëzie en verhalen vertellen en muziek maken en nou, opeens, dit! De jonge man op de scooter was een boodschap: Kijk, straalde hij uit, dit is de wereld zoals hij écht is. Daar rijden jonge mannen met hun voeten in badslippers met enkelsokjes onder harige benen rond op zwarte scootertjes. En dan niet eens met witte sokken, nee, erger nog, met enkelsokjes, gestreept, wit én zwart. Ik stond weer met beide benen op de grond. Terug in de harde realiteit. Mensen, wat vind ik de combi sokken en badslippers lelijk, als in niet om aan te zien, als in onverdraaglijk. Smakeloos ook en woest vervreemdend. Het lijkt wel kunst. Badslippers draag je in het zwembad. Aan je blote voeten. Punt. Uit.

Zakkammetje

Zakkammetje is een column, voorgelezen in de rubriek Even Stilstaan op zondag 7 juli 2024 even na negen uur op Omroep Venray Radio.

Het was een mooie dag in het voorjaar. De zon is dan eigenlijk nog een zonnetje en de warmte is er nog een waarin je je gekoesterd voelt. Niet geroosterd. De struiken en bomen stonden al flink in het blad. De natuur was al lekker geëxplodeerd. We waren onderweg naar een eilandje in de Geul waar je normaal gesproken niet kunt komen. We verheugden ons zeer. Er zijn namelijk in Zuid-Limburg veel te veel plekken waar iedereen komt en dan ook nog het liefst met z’n allen tegelijk. Dus dit was een buitenkansje. We moesten er voor over privéterrein.

De uitnodiging voor de wandeling kwam van het Waterschap. We waren onze tocht begonnen op de Markt in Meerssen, aan de voet van de basiliek. We liepen over de Gansbaan het dorp uit om over het smalle paadje langs het spoor richting Houthem te lopen. Het tempo werd bepaald door een medewerker van het Waterschap. We stonden daarom ook vaak stil. Opeens zagen we in de kruidige akkerranden plantjes die we nooit gezien hadden. En we hoorden en zagen op de akkers en in de bosschages vógels die we nooit gezien of gehoord hadden.

We gingen het spoor over en sloegen scherp rechtsaf. We kwamen in een parkachtige tuin met midden daarin een statige villa, gebouwd ruim vóór de Tweede Wereldoorlog. Achter de villa tegen de bosrand was een hek met een poort die toegang gaf tot het gebied waar zelden iemand kwam. Toch, er was een pad, maar dan wel met aan weerszijden struikgewas dat weinig moeite had gedaan het vrij te laten van overhangende takken. Zo nu en dan moesten we bukken of schielijk een stap opzij doen. Desondanks was het mogelijk zonder al te grote schade aan huid en haar te komen waar wij naartoe gingen: de plek langs de Geul waar de bever sinds enige tijd zijn ding deed. Dat is het bouwen van dammen en het daartoe zodanig beknagen van bomen dat ze omvallen. Ligt een boom, dan begint de bever aan de volgende. En dat gaat zo even door. Verder sleept hij rond de gevallen bomen in het water takken aan. En daar slibt dan weer van alles en nog wat tussen vast. De bever houdt graag de waterstand in beken en riviertjes hoog opdat hij de ingang tot zijn hol in de oever onder de waterspiegel kan houden. Ook in periodes van droogte.

Gedurende de voettocht langs het spoor en over het bospad naar het eilandje had ik achter een wat tengere man gelopen. Nou ja, niet echt de héle tijd maar toch lang genoeg om me van alles te gaan afvragen. En mijn fantasie losjes aan de lijn mee te laten lopen. Hij was een jaar of vijfenzestig, droeg boven halfhoge cowboylaarsjes een beige skinny jeans met op elke bil een achterzak en daarboven een strak lichtbruin leren jasje dat tot zijn middel reikte. Noem het stoer. In de linker achterzak zat zijn portemonnee. Boven de rand van de rechter stak met enkele tanden een zakkammetje uit. Ik stelde me voor dat de man onbekommerd ijdel was. Dat het een man was die zonder goed zittend haar niet prettig door het leven ging. Een man voor wie dit bospad met de licht op de wind bewegende, overhangende takken niet de ideale omgeving was. Hij was gekleed om uit te gaan in Maastricht waar chic nog echt chic is. Lekker in het weekend de kroegen aan de Koestraat en het Onze Lievevrouweplein af en flirten met de dames. Zoiets. Of nog even naar die kroeg aan de Brusselsestraat waar ooit Det uit Venray in de bediening werkte.

Ondertussen was de man van het waterschap druk met het duiden van de ons omringende natuur, het landschap dat zo typisch is voor het Geuldal en dan met name de lagere delen, rond de grillige waterloop. Kijk, daar staat harig wilgenroosje en reuzenbalsemien en daar heb je waterpeper en daar het bos-vergeet-me-nietje. En dat, dat zijn Elzen en daar in die populieren, daar zit maretak.

Mij liet het kammetje niet los, het intrigeerde mateloos. Het was voor mij vooral een signaal uit de vroege jaren zestig. Dat kammetje was symbool voor alles waar ik in de late jaren vijftig nog helemaal niet aan toe was. Voor vetkuiven, suikerspinnen, paardenstaarten en petticoats. Op de middelbare school in de buitengebieden van Vught die ik toen bezocht heerste vooral de onschuld van de eerste en tweedeklasser. Mijn leven als puber begon pas toen we in Maastricht gingen wonen. Daar kwamen de vijfde- en zesdeklassers uit de dorpen op hun Kreidlers en Zündaps en die uit het villapark op hun Puchs naar school.

Die jongens op die Kreidlers en Zündaps hadden ook van die kammetjes. En ze hadden haar dat ze met die kammetjes in het gareel hielden. Met bijna rituele, ceremoniële bewegingen. Nu zouden we dat cool noemen. Eerst plaatsten ze de voeten stevig op de grond, iets uit elkaar. Om vervolgens met het kammetje in de rechterhand, het hoofd iets naar links neigend, eerst een slag door het haar aan de rechterkant van het hoofd te maken, van voor naar achteren, de linkerhand daar vlak achteraan om daarna dezelfde bewegingen nog eens over links te maken. En dat dan een keer of drie herhalen. Het resultaat moest in de buurt komen van de coupe met de kuif van Elvis. En daarbij hielp Brylcreem een handje.

Toen we dan eindelijk bij de dam in de Geul stonden, bij de door de bevers omgeknaagde bomen, de spits toelopende resten van de stammen in de oevers, terwijl de medewerker van het Waterschap zijn bezielde verhaal deed, gebeurde dan eindelijk waar ik stiekem op gehoopt had. De rechterhand van de man ging naar het kammetje in de kontzak. En ik zag hoe zijn hoofd al wat naar links begon te hellen en zijn linkerarm al wat naar boven bewoog. Ook als je naar het werk van bevers gaat kijken kun je denken: Als mijn haar maar goed zit.

Even Stilstaan – 7 juli 2024 – Paul Jansen

Bubbel

Vandaag werd een verjaardag gevierd, die van de jongste. Maar voordat het zover was kwam hij nog een paar uurtjes bij ons, bij oma El en opa Paul. Zijn grote broer Vee moest afzwemmen voor zijn B-zwemdiploma en Lu zou onhandelbaar zijn in het zwembad. Als toeschouwer. Gedurende anderhalf uur. We hebben hem graag een paar uurtjes bij ons over vloer. Hij speelt met lego, hij babbelt wat, hij eet een kleuterbiskwietje en kijkt wat Paw Patrol. We vragen: Wat wil je kijken? En hij zegt: Doe maar YouTube. En hij laat zich met plezier Mol Wil De Maan voorlezen. We gingen ook het dorp nog even in. We kuierden ons boodschappenlijstje door en onderweg zei een mevrouw: Ha Lu, wat leuk jou hier te zien. Ben je boodschappen aan het doen? Het overviel hem, hij werd even verlegen. Maar toen: Ja, met opa en oma. De mevrouw – ze was heel lief, ging door de knieën, ze keek Lu op bijna ooghoogte aan – ging met hem in gesprek en hij met haar en wij keken toe. Ze kenden elkaar van een andere bubbel. Een bubbel waar wij dus geen lid van waren. En omdat hij nu in de bubbel van oma en opa was, was hij verlegen geweest. Schakelen tussen bubbels is niet waar kleuters het best in zijn.

Oh ja, Nederland won zonet van Turkije (2-1). Ook leuk.

Takken

Eenenveertig jaar geleden stonden we in een berm langs een weg in de buurt van Dijon. Het zal in de buurt van Mesmont zijn geweest. Het was drukkend warm. Er was tijdrit in de Tour de France en de finish lag op het autocircuit Dijon-Pernois. En het was een beslissende tijdrit. Over 50 kilometer pittig geaccidenteerd terrein. Het ging tussen Laurent Fignon en Peter Winnen. Het was Winnens laatste mogelijkheid de Tour naar zijn hand te zetten en als eerste te eindigen. We hadden hoge verwachtingen en vonden dat we onze dorpsgenoot moesten gaan aanmoedigen. Maar, Fignon was de snelste en won daar op dat circuit dus de voorlaatste etappe van de Tour de France van dat jaar en daarmee ook de Tour. Het was onze voorlaatste vakantiedag. Het was een leuke vakantie geweest – de jongens hadden zich zeer vermaakt, veel kunnen zwemmen – maar ook een spannende. We hadden gekampeerd en hadden dat geweten. Twee weken lang stonden ‘s nachts de sluizen open. Onder furieuze begeleiding van bliksem en donder. Via Sedan en Corbigny waren we in Clamecy terecht gekomen, op de camping municipal. Een prima camping, totdat tijdens een onweer met hevige rukwinden – we lagen net in de slaapzakken – flinke takken uit de bomen begonnen te vallen. We konden nog net op tijd onbeschadigd uit onze tentjes vluchten terwijl die onder het gewicht van de takken langzaam inzakten. Het was voldoende reden de nacht verder in de auto door te brengen. De volgende ochtend kwamen – geschrokken – medewerkers van de gemeente het onderhoud doen dat al veel eerder gedaan had moeten worden. En wij kregen vouchers voor ijsjes of iets dergelijks. We hadden er geen goed gevoel bij. Ergens nestelt zich na zo’n nacht het idee in je achterhoofd dat je aan de dood ontsnapt bent en dan zijn ijsjes een schamele troost. De schade aan de tentjes viel mee maar de schrik zat er goed in. We hebben die dag ons kampje opgebroken en zijn naar Saint-Seine -L’Abbeye vertrokken, in de buurt van het parcours van de tijdrit. Dat was toen een onooglijk dorp met een slagertje, een bakkertje en een cafeetje, alledrie van niks. En met een gemeentelijke camping zonder warm water maar dan weer wel zonder slecht onderhouden populieren. Het ging die week gewoon door met nachtelijke onweders. In Mesmont hoorden we op zaterdag op strakke bandjes onder andere Peter Winnen langskomen. Daarna zouden we op de zondag weer naar Venray vertrekken. Hij zou dan eerst nog naar Parijs rijden – waar hij met een derde plek in de eindklassering zou vertrekken – en wij rechtstreeks naar huis. Op maandag zou Winnen Daags Na De Tour in Boxmeer wél winnend afsluiten.

Gekte

De inflatie is nog niet onder controle, huizenprijzen stijgen na een dipje weer. In de krant lees ik dat het voorkomt dat op de vraagprijs het bedrag van 50.000 euro’s wordt overboden. Er staat hier om de hoek een huis te koop voor 410.000 euro’s. Het staat er binnen knap bij, afgaande op de foto’s op Funda, van buiten is het de hoek van een in de vijftiger jaren van de vorige eeuw door de woningbouwvereniging gebouwd huis(je). Niks mis mee hoor – behalve met de geheel betegelde tuin – maar toch. Wij denken dan dat de vraagprijs aan de hoge kant is, ondanks de locatie in het centrum van het dorp. En ondanks dat het instapklaar is. En dan even over dat helemaal oké om er zo, hup, in te trekken. We hoorden vandaag een verhaal over hoe toekomstige eigenaren naar hun nog te betrekken huis kunnen kijken. Dat is een huis van iemand die we goed kennen en dat in alle opzichten tiptop is. Instapklaar, zeg maar. Of dat, maar dan ook nog plus plus. Gisteren kwamen daar namens de nieuwe eigenaren drie vaklui langs. Om de situatie te verkennen. Een voor de keuken, een voor de vloer, een voor de wanden. De verkopende mevrouw ontving ze welwillend. Ze heeft al helemaal afscheid genomen van het huis. Ja, kijkt u rustig even rond. Mij doet het geen pijn meer. Enfin. De keukenboer: Deze keuken vervangen? Zo goed nog. En ook nog erg mooi. De vloerenboer: op deze hardstenen vloer een pvc-vloer leggen? Zonde. De stucwerkboer: Deze wanden zijn perfect. Niks meer aan doen. Het is pure gekte, denk ik.

Tja ……

Vandaag probeerde ik een interessant gesprek over agressie in mensen te volgen. Ik geloof dat de stelling was dat vechten een aspect is van het DNA-pakket van de mens. Daarna ging het gesprek zo’n beetje alle kanten op. Ik denk dat (het) leven in zijn volle breedte en diepte per definitie strijd is. Dus ook vechten is. In min of meerdere mate. Daarvoor heb je middelen nodig. Zowel mentaal – weerbaarheid en agressie – als materieel – een knots, bijvoorbeeld. Ook al ben je beschaafd, ook al ben je deel van hogere cultuur, dan nog is er strijd te leveren. Omdat we uiteindelijk allemaal natuur zijn en onderhevig aan het principe van natuurlijke selectie. Leven is per definitie ook overleven. Natuur woekert en gaat altijd door. Over een weg bezaaid met slachtoffers. Als mensen denken we het heft in handen te hebben maar juist dát te denken is een zwakte zijn in het proces van natuurlijke selectie. En dan overleef je dus niet. Meebewegen kan belangrijker zijn dan aan de knoppen zitten. Tja …..

Test

Toen ik terugliep over het plein was het al behoorlijk leeg. Er hing nog wat jongvolk rond en op de terrassen zaten nog wat mensen die daar wel geld voor hebben. Het jongvolk duwde wat, trok wat, schreeuwde wat, flikflooide wat, pubers dus die het allemaal nog niet zo weten en vooral elkaar aan het ontdekken zijn. Maakt niet uit hoe. Als maar. De echte wereld, die komt pas later aan de beurt. Eerder op de avond was ik ook al over het plein gelopen. Op weg naar het koor, voor het eerst weer na twee weken verzuim wegens vakantie. Daar bleek de stem niet meer in vorm voor het goed grijpen van alle intervallen en het zuiver aansnijden van alle noten. Is ook niet nodig want na volgende week mag hij tot 20 augustus met reces. Voor de pubers gaat over enkele dagen de vakantie beginnen. Op het plein met voetbalvolk kijken naar de verrichtingen van de jongens van oranje – groot scherm – is dan een leuk verzetje in de aanloop er naartoe. Het plein had bomvol gestaan, even na zevenen. Nederland stond met 1-0 voor. Terwijl ik tussen de mensen door liep waren er nog wat mooie kansen op meer, maar helaas. Zo nu en dan trok er een ziedend OE door de meute. Daar ging weer een kans. En nu, na de 3-0 overwinning, liep ik over dat plein waar het feest was geweest. Aanstaande zaterdag wacht Turkije als tegenstander. Dan zal kijken naar Turkije-Nederland op het grote scherm op het plein hopelijk geen stresstest blijken.