Mijn vader kon geen meter autorijden en wilde dat ook helemaal niet. Waarschijnlijk omdat hij niet durfde. Hij was niet goed met machines. Hij had last van alle beweging in de wereld, zowel fysiek als mentaal. Vraag me niet hoe precies, maar het was de oorlog. De angst van toen was de stilstand van later geworden. Goed, hij kon dan wel niet autorijden, hij wist wel in welke auto hij graag zou hebben willen rijden. Dat was de Peugeot 404, een zwarte. Ik kon me daar helemaal in vinden. Dat wilde ik ook wel. Gelukkig, mijn moeder durfde wel auto te rijden, dacht ze. Helaas, met de hand schakelen, daarvan zei de rij-instructeur: Dat lijkt me geen echt goed idee, mevrouw, u bent meer geschikt voor een automaatje. Een automaatje? Er was geen 404 met een automaatje. En, een automaatje? Bestond dat eigenlijk wel? Jawel, het bestond. En dus leste mijn moeder in een Dafje. En dus werd mijn vader de vaste gast in de gele Daf 66 van mijn moeder. Die met het vaardig besturen van die Daf nog net iets meer gezag dan tot dan in de relatie al vergund verwierf. Het waren andere tijden, immers. Jaren later had ik het voorrecht achter het stuur van de bordeauxrode P404 van een collega mijn collega’s van de sectie Nederlands naar Uden te rijden. Er waren problemen met de versnellingsbak en ik moest dubbel klutsen om de wagen gaande te houden. Het was desondanks een mooie rit. Ook terug. Soms verlang ik nog weleens naar een zwarte Peugeot 404.