Tropische toestanden in Nederland. Daar hebben we hier geen last van, de laatste dagen. In Zuid-Frankrijk is het al weken instabiel weer. Onweersbuien, wolkenvelden, matige temperaturen.. De top van de Mont Ventoux houdt zich vaak schuil. Er waait een wind met steeds een ondertoon van kilte. Toch, vandaag vooral zon, tot nu toe. Het is rond twee uur. Vanochtend liepen we naar Montbrun en weer terug. iWatch vindt het het equivalent van een workout van 20 minuten. Ik vind het beslist meer waard. We slenterden over de markt met vooral kramen met spullen die de plaatselijken niet nodig lijken te hebben. Het bestaat niet dat je elke week nieuwe zakjes lavendel, literflessen bijzondere olijfolie, kleurige placemats en tafelkleden, windorgeltjes en dromenvangers, gevlochten polsbandjes en polsuurwerkjes in notenhouten kast nodig hebt. Het is een toeristische markt. Ik vraag me af wat er met je bankrekening gebeurt als je hier een stroopwafelkraam begint. Ik ben te oud om het nog te proberen. Verder is deze weekmarkt hier voor de plaatselijken een goede aanleiding om elkaar te onmoeten en met verse groenten en fruit naar huis te gaan. De terrassen zitten vol en de eerste panaché’s vinden hun weg. Wij houden het bij koffie. Op dit uur van de dag. Aan een tafeltje dichtbij de straat kruipt een eigenwijze zevenjarige op een stoel. Ze draagt een strooien zonnehoedje met een smal randje en een roze band rondom. Uit een roze rugzakje trekt ze een boek. Even later zit ze geconcentreerd te kleuren. Ze trekt haar eigen plan. Terug in ons tijdelijke verblijf in het dal met – normaal gesproken – uitzicht op de Ventoux treffen we onze gastheer J.. Hij is gisteren goedgemutst teruggekomen vanuit Nederland. Gezondverklaard, pak van zijn hart. Kan hij hier de draad weer oppakken. In de tuin werken, het huis onderhouden, gasten ontvangen, dingen doen en genieten van het tweede vaderland. Als we hebben afgesproken een van de komende dagen samen nog een glas wijn te drinken, zetten we de dekstoelen buiten en gaan L. en ik lunchen. Daarna schrijven (ik), de Volkskrant lezen (L. en ik) en verder in Lincoln Highway van Amor Towles (L.) en Moeder, na vader van Gerbrand Bakker (ik).
Carpentras
Naast ons op het terras op de Place de 25 Août zit een dichteres. Vermoed ik. Ze kijkt veel rond en heeft een dik schrift voor zich op haar tafeltje liggen. Ze rookt een mager sjekkie. Zo nu en dan schrijft ze. Ed van der Elsken zou haar hebben willen fotograferen. In zwart-wit, denk ik. Donker, lang haar, deels opgestoken, strak geknipte pony. Denk: late vijftiger jaren, kunstacademie, Montmartre. Ze heeft licht Noord-Afrikaanse trekken. Niks bijzonders in Carpentras. Ze leest steeds na wat ze schrijft. Daarbij gaat haar schrijfhand nauwelijks waarneembaar maar toch mee in het ritme van de woorden. De woorden moeten passen, dus. Ze blijven onleesbaar, voor mij, helaas. Ondertussen drinken wij onze café allongé. We eten er een croissant en pain au chocolat bij. In het bakkerswinkeltje duurde het even voor we ze eindelijk mee konden nemen. De man voor ons liep verbaal nogal leeg. Drie keer maakte hij aanstalten af te ronden, drie keer meende hij toch weer opnieuw van wal te moeten steken. Drie keer moest madame achter de toonbank zichtbaar haar uiterste best doen niet diep in en uit te ademen en daarbij haar ogen naar boven te draaien. Deze vaste klant mocht niet denken dat ze hem beu was. Maar haar blik toen ze vroeg wat wij wensten, sprak voor zich. Er hoeft vaak niet veel gezegd te worden.
Malaucène
Het blijkt niet de meest gunstige dag om de Mont Ventoux op te rijden. Vanuit Malaucène. Het is 8 juni, het is de dag van de Tour de ALS. De weg is een lang lint van Nederlandse fietsers en wandelaars. De meeste gaan omhoog, er komen er ook omlaag suizen. Fietsers, hè. We veronderstellen dat de wandelaars, eenmaal boven, met bussen naar beneden worden gebracht. We zaten lang geleden wel eens in Berg en Dal langs de Zevenheuvelenweg om de vierdaagse voorbij te zien trekken, maar dit is nog vele malen erger. Uit bijna alle fietsers en lopers is de snelheid geheel verdwenen. Het is vooral stoempen en strompelen. Of stilstaan en weer op gang komen. Alles voor het goede doel. Voor ons, in de comfortabele cocon van onze auto, is de enige uitdaging zonder gevaar te stichten langs de lopers en fietsers te laveren. Ondertussen hebben we respect voor hun prestatie, ongetwijfeld gesponsord door familie, vrienden, werkgevers en zomaar bedrijven. Tegelijkertijd vragen we ons af hoe duurzaam zo’n actie is. Weegt de milieuschade van het geheenenweer tussen Nederland en Frankrijk op tegen het voordeel dat ALS-patiënten van de actie kunnen hebben? Mag je zo’n vraag stellen? En zo nee, waarom niet? Ik realiseer me dat mijn eigen vakantiegedrag – en niet alleen dat – ongetwijfeld ook tot schade aan het milieu leidt. En ik realiseer me weer eens dat we het als mensen langzaamaan té vanzelfsprekend zijn gaan vinden van de wereld om ons heen meer te vragen en te nemen dan voor onze primaire behoeften noodzakelijk is. Het lijkt me ook lastig te formuleren wat in dat verband primair is. Zeker is: met minder overleven we ook. Maar dat lijkt me een open deur. De urgentie om er dan ook doorheen te gaan, die voelen we nog altijd niet voldoende.
Sault
Op het pleintje voor de mairie van Sault drinken we koffie. Daar heeft net een troubadour zijn gitaarkist opengevouwen op straat gelegd. Hij gaat zingen, zoveel is duidelijk, en zal zichzelf begeleiden op de gitaar. Ik veronderstel dat hij van wal zal steken met Chante, chante rossignol. We zijn in Frankrijk, toch? Het wordt A horse with no name. Ook niet slecht, maar niet Frans, hè? Un cheval sans nom. Sault ligt aan de voet van de Mont Ventoux, de kale berg. Ik ben ooit van daaruit naar de top gefietst. Vierentwintig kilometer, wijst het bord met de pijl op het kruispunt. Vierentwintig kilometer stevig klimmen, weet ik. Niet zo vernietigend als vanuit Bédoin of Malaucène, maar toch. Ik ben wel vertrokken in Bédoin maar via de Gorges de la Nesque in Sault aangekomen, met een achterwiel dat aanloopt. Er is iets met de spaken. Ik heb al het hele voorjaar problemen met dat wiel maar geen geld om een geheel nieuw te kopen. In Sault probeert de fietsenmaker het probleem te verhelpen. Vandaag zou ik de situatie van toen moeten herkennen. Maar niets daarvan. Geen fietsenmaker te zien. De tijd gumt meer uit dan je zou willen. Maar ook: het is per slot van rekening al zo’n kleine veertig jaar geleden. Nu liepen we over de markt. Op zoek naar kruiden. Meer specifiek: die waarmee je aardappelen in de oven een kruidige schop onder de kont kunt geven. We hebben ze gevonden. Missie geslaagd. Ook is er een ruim aanbod aan olijven. Check! Als we langs een van de kramen met kleding lopen, zegt L.: Is dat niet N? Het is N., met haar dochter L.. Ze zijn op bezoek bij N.’s moeder J. in het nabijgelegen R.. J. is de zus van mijn L. en dus is N. onze nicht en die van onze zonen B. en D.. Het gaat niet goed met J.. Ze viel zondag even uit, deed het even niet meer. Noodnummer, ambulance, onderzoeken in het ziekenhuis. De artsen hebben geen rare dingen gevonden, maar de onrust over wat er aan de hand was, blijft. J. had zeven jaar geleden ook al eens zoiets en toen was het haar hart. Het is het lot van de hogere leeftijd: het leven is er echt nog maar van dag tot dag. Zeggen we tegen elkaar, midden op de markt in Sault. De zon schijnt, er staat een zachte wind met een vleugje kilte. Ik moet even denken aan J. van F. die vandaag precies een jaar dood is. Morgen rijden J., N. en haar L. terug naar Nederland. Voor meer zekerheid. Wij blijven nog even en plukken de dag. Chante, chante rossignol! Et carpe diem.
Diana
Het begint warm te worden. Het is tegen twaalf uur en inmiddels staat de thermometer op 21 graden. Eindelijk lijkt het zomer te worden. Ook hier. Nergens zoveel lawaai als op het platteland. Al de hele ochtend is een trekker in de weer de bermen langs de straten in het Franse wijkje met de naam van paddestoelen in Montbrun te maaien. Ik zit op het terras, onder de ecru parasol, één arm vol in de zon. Die brandt. Het klinkt raar, maar ik vind dat lekker. Het moet niet te lang duren, natuurlijk, want: niet goed voor de huid. Het gaat me om de sensatie: eindelijk dan, lang op moeten wachten. Ik heb uitzicht op de Mont Ventoux. De telefoon gaat. Even aarzel ik. Opnemen of over laten gaan? Het scherm verraadt een Amsterdams nummer. De nieuwsgierigheid wint. Ik krijg Diana aan de andere kant van de lijn. Hoewel, lijn, ik bel mobiel. Er zal beslist wel iets van lijn aan te pas komen maar hier, waar ik zit, is mijn telefoon verbonden via de lucht. Trillingen, straling, wat dat betreft komt Diana niet veel anders tot mij dan de zon op mijn arm. Diana spreekt duidelijk en bedachtzaam. Dat heeft ze ongetwijfeld geleerd. Diana mag mij als trouwe lezer van de Volkskrant een mooie aanbieding doen. We hebben Sanoma* overgenomen, zegt Diana. Oh, zeg ik. Ja, zegt Diana, en om dat te vieren ga ik u een aanbod doen. Komt het gelegen? Nee, denk ik, ik ben op vakantie. Dus: Diana, het komt niet uit, want ik ben op vakantie en ik wil even niks aan mijn kop dat daar niets mee van doen heeft. Diana heeft begrip voor me. Dat heeft ze ook geleerd op de cursus Klanttevredenheid. Of ze me een andere keer nog eens mag bellen. En dat mag, vind ik. Ik houd ook graag mensen tevreden. Zo ben ik, al is dat niet altijd even handig. Vertel mij wat, hoor ik je denken. Diana komt tot afronding van het gesprek. Dan wens ik u nog een fijne vakantie. Ik zeg: Dank je wel, Diana. En nog veel succes. Diana is dan wel de naam van de godin van de jacht, deze Diana weet ook wanneer ze heeft misgeschoten en geduldig op een volgende kans moet wachten. Inmiddels zwijgt de trekker. Het is etenstijd op het Franse platteland. Dan houdt zich dat stil. De ruimte voor geluid is nu aan de vogels. Kom, ik ga ook een hapje doen.
*Verwar Sanoma niet met Saroma. Dat laatste is een instantpudding. Sanoma is een uitgever van Finse komaf. Sanoma betekent bericht.
De vader
Vandaag namen we afscheid van goede vriend Hans. Voor hem schreef ik De vader. Zijn dochter Kim las het voor.
De vader
De fietser houdt de benen stil
De manager laat de touwtjes los
De schrijver zoekt geen woorden meer
De leraar stopt wijsheid te onderwijzen
De schilder schroeft – een voor een – zijn tubes dicht
De tuinman houdt stil de handen in zijn schoot
De wandelaar gaat tot waar het pad ten einde loopt
De vriend zegt voor het laatst santé en heft het glas
De denker legt in zijn hoofd het netwerk plat
De kok bakt op de valreep nog een visje
De geliefde geeft geen kussen meer
De mens is al zijn licht en lucht verloren
Zijn ziel vindt na een
Rijk en voedzaam leven
Rust
De vader leeft nog in zijn dochters
Verstopping
Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.
We hadden een verstopping. Ik stond mijn haren te wassen. Met mijn ogen dicht. Vanwege het voorkomen van zeep in de ogen. Je kent dat wel. Om ze dan pas weer open te doen nadat het schuim is uitgespoeld. Ik zag hoe het zeepwater langzaam de badkamer in liep. Omdat het kon: jaren geleden besloten we een inloopdouche te laten aanleggen. Je wordt immers wat ouder en wankelt soms wat en zeker onder het regime van La Corona ben je al snel een kwetsbare oudere. Maar, neem van mij aan, als de zaak verstopt raakt, heb je meer aan een douchebak met een forse rand. We belden een meneer met kennis van zaken. Die kon – het was vrijdagmorgen – op dinsdag wel wat tijd voor ons vrijmaken. Vier dagen wachten! Ik kreeg al visioenen die ik jullie zal besparen. Of denk anders zelf maar even na.
Na nog wat telefoontjes stond er rond vijf uur een meneer in een keurig zwart werkpak en op smetteloos witte adidasjes op de stoep. Na tien minuten hadden we een diagnose: waarschijnlijk een propje zeep, haren verderop in de afvoer van de douche. Of ik maar even wilde tekenen en dan ging hij aan het werk. En ik moest niet schrikken, zei meneer, ‘want het kon goed drie-, vierhonderd euro gaan kosten.’ Maar dan ben ik even niet zo kwetsbaar. Lang verhaal kort: niet getekend. De deur gewezen. Bij de doe-het-zelf heb ik een veer gehaald. Opgelost. Voor zolang het duurt, natuurlijk.
College en Raad van de gemeente hadden duidelijk ook last van een verstopping. En wel in de pijplijn van de besluitvorming over de meerjarenbegroting. Op donderdag was er een vergadering waar geprobeerd zou worden de leiding dan eindelijk door te blazen. Het moest het voorlopige einde worden van een proces dat al een maand of wat meer en meer vastliep. Er zat een prop en die was snel groter en groter geworden en had zich steeds steviger vastgezet. Met de bereidwillige hulp van mensen die altijd al zeggen dat ze dingen vooral samen tot een goed einde willen brengen. Mijn indruk: deze missie was in elk geval geslaagd.
Nu er alleen nog even samen – schouders eronder! – voor zorgen dat de besluiten toch weer vrijelijk konden stromen. Helaas bleek dat alleen mogelijk in een sfeer van verwijten. Slot van het liedje: de wethouders stapten op. Op de vingers getikt voor het niet uitvoeren van een herhaald besluit van de raad. De burgemeester bleef verweesd achter. Ik wens haar veel sterkte. Het is te hopen dat er nu in de raad voldoende slagvaardigheid is om een begroting voor de komende jaren op te stellen. Om passende keuzes te maken als het om nieuwe wethouders gaat en – vooral niet over één nacht ijs – een route naar de toekomst uit te zetten.
Min of Meer – 30 september 2020 – week 40
Wat moet ik er mee?
Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.
Ik zat op de rand van het bed en opeens wist ik dat ik gedroomd had. Nou droom ik elke nacht wel, zegt de slaap-app op mijn telefoon, maar het overkomt mij niet vaak dat ik me er dan al zo kort na het wakker worden zo hevig bewust van ben. Daar gaat meestal wel even overheen. Het besef kan me goed later op de dag overvallen als ik bij de kassa sta in de supermarkt, in de auto stap of een hap van mijn boterham neem. Je kent ze wel, die momenten die nergens over gaan, niets betekenen, doorgaans ongemerkt voorbij gaan. Op de rand van mijn bed vond ik mijzelf dus terug op een plein waar het nogal druk was. Uit de massa mensen maakte zich een vrouw los. Ze kwam naar me toe. Ik voelde dat ze ergens in mijn leven thuishoorde, maar waar en hoe precies; geen idee. Toen ze bij me was, legde ze haar hand op mijn arm en zei: Hee, joh, weet jij waar hier het Museum van Vergeten Herinneringen is? De weg daarnaartoe? Daar zat ik dan, ’s morgens vroeg, op de rand van mijn bed. Ik dacht, ik val jullie toch – jullie hebben het ook druk met van alles – maar even lastig met iets dat nu al een dikke week niet meer uit mijn hoofd wil. Wat moet ik er mee?
Het is sowieso een week waarin die vraag zich ook langs andere wegen aan me opdringt. Ook nogal indringend: de gemeente, wat moet ik er mee? Of beter, wat moeten we ermee? Zelfstandig blijven, fuseren, in stukjes knippen en die stukjes aan omliggende gemeenten plakken? Wat mij betreft mag heel Zuid-Limburg één grote gemeente worden maar ik stel voor dat we daar de tijd voor nemen. Voor zo’n beweging moet je draagvlak zoeken, ook als je ergens alvast klein wil beginnen. De regenteske aanpak van de afgelopen maanden heeft de gemeente meer kwaad gedaan dan heil gebracht. En we waren zo goed op weg. Ook in de Raad van Maastricht heerst de opvatting dat de Raad van Meerssen alle reden had zich gepiepeld te voelen.
En nu zijn we wéér in een situatie gekomen dat eerst de scherven bij elkaar geraapt moeten worden – en liefst gelijmd – voordat we wéér kunnen gaan bouwen. Het onderlinge vertrouwen is behoorlijk geschaad. Want onder de redelijke rust die leek te heersen sluimerde nog altijd de lust tot gelijkhebberij en het onvermogen weerstand om te buigen in medestand. Er is een groot verschil tussen met gezag voor een oplossing pleiten en die dwingend opleggen.
k had me in deze columns eigenlijk helemaal niet met de politiek in de gemeente willen bezighouden. Er zijn zo ontzettend veel andere, leukere dingen om over te schrijven. Vind ik dan. Niemendalletjes, dingen die je ziet en ook snel weer vergeet. Dingen waarvan je je afvraagt: Wat moet ik er mee?
Min of Meer – 23 september 2020 – week 38
Kou
Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.
We waren een weekje weg. Daar waren we wel aan toe. Wonen in Meerssen is absoluut oké maar er zo nu en dan even niet zijn, is ook niet fout. De keuze was op Texel gevallen. Prachtig eiland. Daar waren we een jaar of twintig geleden al eens geweest. In het weekeinde dat Willem-Alexander Maxima voorstelde aan het volk. We zagen er midden in Den Burg maar wel van een afstandje de stevige, grijze reus Jan Wolkers en zijn geliefde en muze Carina die samen onhandige dingen in een grote, al behoorlijk oude Volvo stouwden. En we zagen er Connie Palmen die op zaterdagavond zou optreden in een of andere culturele ruimte. Naast haar liep Hans van Mierlo in een lange jas die lichtjes wapperde in de wind.
Het was koud, dat weekeinde. Het woei bitter. Ik was in het gelukkige bezit van een suffe pet met oorkleppen en op een van de foto’s van dat weekeinde – nog analoog – sta ik op de ooster zeedijk; het moet dichtbij het Lancastermonument zijn geweest. Naast het uitzicht over de Waddenzee is dat zo’n beetje het enige dat daar de moeite waard is om voor uit een warme auto te stappen. Of je moet heel erg van schapen houden. Maar die lopen op Texel overal. Van die kou van toen was afgelopen week niets blijven hangen. We hadden over het geheel genomen prachtig weer maar waren dit keer zelf de enige mensen die we kenden.
Ondertussen woedde in de gemeente Meerssen een zware en gure storm. Dankzij een keur van moderne communicatiemiddelen bleven we er goed van op de hoogte. Op Texel bleken we dus in de praktijk iets minder weg van huis dan we hadden gedacht en ook wel gehoopt, eigenlijk. Het ultimatum van de wethouders – wij, het College, treden af als jullie, de Raad, niet kiezen voor herindelen met Maastricht – hing als een zwaard van Damocles boven besluitvorming door de Raad. De keuze was: herindelen, fuseren óf ‘draconisch bezuinigen’. Andere smaken waren er voor het College niet. Inmiddels zit de raadsvergadering erop en zijn we getuige geweest van een heftig potje armworstelen.
Op een uiterst moeilijk moment in de geschiedenis van de gemeente kozen College en Raad ervoor lijnrecht tegenover elkaar te staan in plaats van de problemen gezamenlijk te lijf te gaan. Waar verbinding nodig was, werd op voorhand ingestoken op power play. Gebakken peren, dus. Iedereen in de kou. Alleen maar verliezers. Het wijst op een diep geworteld onvermogen elkaar vertrouwen te geven en consequent het gemeenschappelijke te zoeken. Dat wreekt zich vooral als er zich geen gemakkelijke oplossing voor een probleem aandient. Het enige anker dat je dan nog hebt, lijkt je eigen overtuiging. Die dan vervolgens je grootste vijand wordt omdat die je nooit dichterbij de anderen brengt. Niet in de politiek.
Min of Meer – 16 september 2020 – week 37
Even naar Maastricht
Het was zondagmorgen en we waren op weg naar Maastricht. Niets bijzonders want we waren wel vaker op weg naar Maastricht geweest. Maar, sinds bijna twee jaar was het gevoel daarbij anders. Meer nog: een bepaald gevoel ontbrak.
Ondertussen weerhield een vraaggesprek op de radio onze gedachten van dwalen. Gast aan tafel was Philipp Blom, een Duitse geschiedkundige en schrijver. Aanleiding was zijn net verschenen boek De onderwerping, over de geschiedenis van de verhouding van de mens tot de natuur. Ooit had de mens zich een deel van de natuur gevoeld. Hij wist: Elke ingreep die ik doe, heeft gevolgen voor andere soorten en hún plaats in het geheel. Dat vroeg om een behoedzame omgang. Maar, in de loop van de tijd was de mens zich minder gaan afvragen welke impact zijn doen en laten had. Tegelijkertijd raakte hij er steeds meer van overtuigd de natuur naar zijn hand te kunnen zetten. En dus te mógen zetten.
En nu was de balans zoek: er gaat namelijk veel te veel stuk in de natuur. Tijd voor herbezinning, dus. Tijd om ons af te vragen of we nog in staat zijn de balans te herstellen. Voor het voorbestaan van de wereld die we kennen, zou het nodig zijn weer bescheidener en meer terughoudend te zijn. Ons meer te voegen in het subtiele weefsel van verhoudingen in de bijna oneindige diversiteit van levende en dode materie die de natuur is.
Maar goed, we waren dus op weg naar Maastricht. We zouden naar De Kersentuin. In een grijs verleden – onze kinderen waren nog klein, mijn tien jaar geleden in de Paasnacht overleden moeder leefde nog en met zijn allen gingen we er weleens picknicken – zou ik dan de boomgaard van oom N. in Eijsden hebben bedoeld. Een steenworp verder dan Maastricht. Maar nu was de kersentuin in het Theater aan het Vrijthof. De Kersentuin is een toneelstuk van Tsjechov. In dat toneelstuk ligt ze op een landgoed met zwaar onderkomen landhuis. Dat is eigendom van Ljoeba, een actrice die als aanstaande diva vol grote verwachtingen naar New York is vertrokken maar onverrichterzake en ook nog eens berooid terugkeert op haar landgoed met een groots geromantiseerd verleden en bar weinig toekomst voor de kersentuin. De enige die er toekomst in ziet is Jermolaj Lopachin. Hij schetst alvast de in zijn ogen verleidelijke contouren van een vakantieparadijs. Een resort, zouden we nu zeggen. ‘En dan laten we bij elk huisje wel een kersenboom staan,’ zegt hij. Die concessie moet Ljoeba rijp maken voor de verkoop. Die laat zich ondanks haar gebrek aan geld maar lastig losscheuren van de kersentuin. Daar ligt namelijk ook haar dochtertje begraven, jaren geleden verdronken in een rivier in de buurt. Met ‘Daar richten we wel een monumentje voor op,’ doet Lopachin nog een volgend bod om voor Ljoeba het afscheid gemakkelijker te maken. Enfin, je kunt ook zelf even gaan kijken hoe deze mooie voorstelling vol schrijnend menselijk tekort afloopt. Op vrijdag 5 mei in Schouwburg Venray. Misschien zijn er nog kaarten.
We waren op weg naar Maastricht, dus. Met een ander gevoel. Hoezo dan, vraag je je af? Nou dat zit zo.
We woonden tot voor twee jaar nog op slechts 15 autominuten van het Vrijthof in Maastricht, op dertig fietsminuten en op honderd minuten lopen. Dat heette ‘even naar Maastricht’. Juist vanwege dat ‘even naar Maastricht’ waren we zestien jaar geleden naar Meerssen verhuisd. Zomaar ‘even naar Maastricht’ kunnen gaan, dat trok ons wel. Tot 2007 was Maastricht een stille liefde achter de horizon van Midden-Limburg. Altijd klonk vandaar de lokroep van die heerlijke stad. Steeds spookte de wens dat niets ons in de weg zou staan, als we éven naar Maastricht’ wilden, door hart en hoofd.
We hadden ook iets goed te maken. We hadden haar in de steek gelaten. We waren uit de stad vertrokken. Toen we jong waren en de sirenen van de grote wereld nóg verleidelijker zongen. Maar we kenden de stad nog altijd goed. We hadden haar van een afstand – maar vol verlangen – zien veranderen, zien bloeien en open zien gaan. Ze bleef aan ons trekken. Hoewel ik er zelf niet geboren ben, met Maastricht ben ik verbonden.
Nu, terug in Venray, rijden we nog altijd met enige regelmaat naar Maastricht. Maar nu is het doel altijd heel concreet. Naar vrienden, naar De Kersentuin, voor een vergadering. Niet zomaar, niet omdat het om de hoek is. Omdat het kan. Omdat ze roept. Niet per se omdat het fijn is er even te zijn, ons op ons gemak en thuis te voelen. Te weten wat we waar kunnen vinden. Dat er altijd herkenning is, maar dat – ondanks dat – óók de verwondering, de verrassing nooit ver weg is.
Plaatsen, plekken, plekjes zijn in het leven van de meeste mensen heel belangrijk. Zie de mens in het betoog van Philipp Blom, zie Ljoeba. En zie ons. En zie hoe het de dichter Slauerhoff pijn doet als hij schrijft dat hij zo’n plek niet heeft. Hij ziet dat pas gebeuren als hij dood is. Hij zegt: Nu weet ik: nergens vind ik vree, / Op aarde niet en op zee, / Pas aan die laatste smalle ree / Van hout in zand.
Ik wens u nog een rustige zondag
Deze column sprak ik in voor Omroep Venray in de rubriek Even stilstaan op zondag 9 april 2023.