Oorsmeer

Een van mijn gehoormachientjes deed het steeds slechter. De accu laadde niet best meer op en liep binnen een halve dag weer leeg. Het duurde even voordat ik de moed gevonden had naar de gehoorwinkel te gaan. Het is een zaak waar je een afspraak moet maken of je tijdens een inloopuurtje kunt melden. Mijn ervaring met dat inloopuurtje: daar zaten altijd al drie medeouderen die om hen moverende redenen niet aan het maken van een afspraak waren toegekomen. Maar nu had ik geluk. Ik was om tien voor vier van huis vertrokken en toen ik om vijf voor vier de deur van de winkel openduwde, zat in een van de stoelen tegen de wand rechts een, jawel, oudere meneer. Hoewel er veel licht brandt, is de sfeer in de gehoorwinkel altijd wat suffig. Wat wil je ook. De meesten komen daar voor sluipende slijtage aan de oren. Ongemakkelijk, want minder horen is ook er minder bijhoren. Nu kwam ik er vooral voor het gemankeerde functioneren van een accu’tje, maar toch. Ook ik ben niet slijtvast, is inmiddels wel gebleken. Achter de balie was een audicienne iets technisch aan het doen. Ik ging zitten. Het wachten kon beginnen. De vraag was nu hoe lang het zou duren. De oudere meneer zat naarstig op zijn telefoon te kijken, ik keek door de grote etalageruiten naar buiten waar het donker begon te worden en het toch nog behoorlijk druk was. Ik hoefde me niet te vervelen. De medemens trok in allerhande gedaanten aan mij voorbij. Ik moest mijzelf dwingen niet te gaan wuiven. Er kwam nog iemand binnen. En ook achter de balie was er plotseling meer beweging. De audicienne ging naast de meneer zitten en zei: ‘Zo, dat is klaar. Nou eens kijken of ze weer goed werken.’ ‘Ik hoop het toch’, zei de meneer, stopte zijn telefoon in zijn jaszak, nam zijn gehoorappaatjes aan en stopte ze achter en in zijn oren. ‘En,’ vroeg de audicienne? Ze keek vooral hoopvol. ‘Is het piepen en kraken voorbij?’ ‘Dacht het niet’, zei de meneer. ‘In elk geval niet links.’ Ze hield nog even een hand bij zijn oor en vroeg: ‘En nu?’ Nog altijd hoopvol. Meneer schudde zijn hoofd, ‘Nee, nog steeds.’ ‘Weet u’, zei de audicienne, ze schakelde door naar haar plan B, ‘dat piepen en kraken kan ook komen door oorsmeer in de gehoorgang. Ik zal eens even kijken.’ Ze verdween achter de balie en kwam terug met iets wat ik altijd zo’n ding noem. Ze ging op haar knieën en stak het ding in het linkeroor van de meneer, nog steeds in die stoel. ‘Ik kan uw trommelvlies zien, geen oorsmeer’, luidde de diagnose. Ik begon me ondertussen af te vragen waarom de audicienne hier niet mee was begonnen. ‘Tja, dan hebben we toch een probleempje, waarschijnlijk. Maar, rechts is het oké?’ De meneer dacht even na en zei: ‘Weet je, ik probeer het nog even uit. Maar nu we toch bezig zijn met dat ding, kun je ook rechts even kijken?’ Ik kon moeilijk peilen hoe de audicienne hier écht over dacht maar ze deed wat er van een vriendelijk mens gevraagd wordt. Ze ging weer op haar knieën, nu om met het ding in het rechteroor te kijken. Ze nam er de tijd voor, voordat ze haar diagnose gaf. ‘Nou,’ zei ze, en ze keek er serieus bij, ‘ik zie hier wél oorsmeer. Plus nog wat zwarte dingetjes. En wat dat is, ik zou het niet weten.’ Ik keurde het goed. Het was inmiddels twintig over vier. En ik was bijna aan de beurt.