De burgemeester had gevraagd of ons koor wilde komen zingen bij de uitreiking van de lintjes. Dat wilde ons koor wel. Maar in mijn hoofd bleef een beetje rondzingen: Waarom wij, zijn we aan de beurt, zijn wij zo goed, dan? En ja , natuurlijk zijn we goed, maar dan nog. Er zijn nog wel meer heel goede koren die medeburgers die een lintje krijgen kunnen toezingen. Ergens in de loop van de week dacht ik dat een van de leden van het koor wel eens tot de orde van Oranje-Nassau geroepen zou kunnen worden. En daar bleek het uiteindelijk inderdaad op uit te draaien. Het werd zo’n typische bijeenkomst. Onwennigheid vanwege al het protocol, de meeste georderden vooral bedeesd terwijl ze hun lintje krijgen. Terwijl ze in hun dagelijkse leven in allerlei maatschappelijk relevante situaties nadrukkelijk aanwezig zijn. Hoezo, waarom bedeesd? Maar goed, er is een praatje, dit gedaan, dat gedaan, zus nog altijd, zo al een tijdje niet meer, er zijn bloemen, lang zal zij/hij/hen leven, foto voor het fotoboek en voor in de krant, glaasje bubbels, oranjebittertje, handen schudden. Ik weet hoe het voelt. En ook hoe het kan ontroeren. Ik herinner me vooral de verrassing maar ook de ontlading bij het opspelden. Dat was nog in Meerssen en ik werd me op dat moment erg bewust van de historie die ik daar en elders met de mensen had. Uiteindelijk gaat zo’n lintje ook over wat je samen met andere mensen hebt gedaan en hoe zij dat waarderen.