Fantasie

Het was woensdag en ik had er twee van de vijf in de auto. Een op de stoel voorin, een op de achterbank. Hoewel we duidelijke afspraken hebben over wie wanneer en waar, was daar het gebruikelijke gesteggel aan voorafgegaan. Een kans om even met wat duw- en trekwerk en genietes en gewelles te kibbelen laten deze vijf- en zesjarige écht niet aan zich voorbijgaan. De school was uit, het was heerlijk najaarsweer en we reden naar hun huis in Merselo.

Deze twee zitten op een school in de Oranjebuurt want eerst woonden ze in het centrum van Venray. Nou wens ik de automobilist met haast de Oranjebuurt niet toe en – eerlijk is eerlijk – de Oranjebuurt geen automobilisten. Als je je als autorijder tóch in de Oranjebuurt waagt – want je moet een kind of wat van school halen – weet dan dat je een loop hole in rijdt. Het duurde even voordat ik aan de Oostsingel een gat in dat werk van de duivel had gevonden.

‘Daar staat het circus’, zei de oudste monter vanaf de achterbank.

Hij had het stille mokken over die tweederangs plek tijdens onze omzwervingen door de Oranjebuurt klaarblijkelijk achter zich gelaten. Waren die nog ergens goed voor geweest.

‘Ik ben daar maandagavond nog met papa naartoe geweest’, zei hij.

‘Zo, zo’, zei ik, ‘vertel. Was het leuk? Waren er clowns? Wilde dieren zeker niet, hè, want dat mag niet meer.’

Hij ging er eens goed voor zitten, zag ik in de achteruitkijkspiegel. Nou, hij had inderdaad clowns gezien en iets met lopen op een touw, dieren ook en er was een mevrouw op de grond gevallen. Van een paard. Maar ze was snel opgestaan. Ze mankeerde niks en sprong er zo weer op.

Het kon allemaal waar zijn.

‘Nou, nou’, zei ik, ‘dan had ze geluk. En geen ambulance erbij?’

Nee, geen ambulance, dus. Ze stond op en hop ze was er weer op. Er kwam zelfs geen bloed uit.

Ik begon nu  echt te twijfelen.

‘Zo, jij hebt nogal wat meegemaakt de afgelopen dagen. Zondag naar VVV en dan maandagavond nog even naar het circus. Maar, moest jij dan niet op tijd naar bed?’

‘Nee hoor, geen probleem’, zei hij. ‘Papa wilde graag weer eens naar het circus en ik mocht mee.’

De jongste op de stoel naast me bleef stil. Altijd bedacht op een kans om de oudste een vlieg af te vangen, maar nu gaf ze geen enkel signaal af. Zelfs niet dat het niet eerlijk was, dat hij wel en zij niet mee had gemogen. Er klopte duidelijk iets niet.

‘Maar,’ vroeg ik, ‘was je dinsdag dan wel op tijd wakker en was je wel fit genoeg voor de school?’

Het bleef stil, ook op de achterbank. We waren inmiddels op de Westsingel en sloegen af naar Merselo.

Ter hoogte van het ziekenhuis zei hij opeens: ‘Je hoeft papa niet te vragen hoor, of wij maandagavond naar het circus zijn geweest. Dat herinnert hij zich echt niet meer.’

‘Zou je denken?’ vroeg ik.

‘Nee, ééécht niet. Die is dat allang weer vergeten.’

Ik lachte. Hartelijk.

Maar, waarom vertel ik dit, vraag je je af?

Nou, vooral omdat hier iets groots werd verricht. Ik bedoel: zo’n kind met nauwelijks een leven achter de rug vertelt een pakkend verhaal, schijnbaar uit het niets. Hij ziet een circustent en dan zit in zijn hoofd voldoende materiaal om tijdens een kort autoritje een avondje circus – inclusief opmerkelijke gebeurtenis – het levenslicht te doen zien. Plus, en daarmee scoorde hij echt: Gaande zijn verhaal merkt hij dat ik hem niet ga geloven. En ook daarvoor heeft hij een oplossing: een vergeetachtige vader.

In een grijs verleden was ik docent Nederlands aan de leukste middelbare school van Noord-Limburg: Jerusalem. Veel leerlingen hadden niets met verhalen schrijven. Want: ‘Meneer, ik heb geen fantasie.’ Ik zei dan: ‘Vergeet fantasie en kijk om je heen. Wat zie je? Nou, doe er wat mee, schrijf er over. En weet je wat pas écht een probleem is: dat je een verhaal hebt, je hebt namelijk de ingrediënten voor het oprapen maar je hebt er geen woorden voor. En dat je – áls je al woorden hebt – niet weet hoe je ze achter elkaar moet zetten.

Op een dag in de kerstvakantie had ik er drie van de vijf op de achterbank. We waren op weg naar een binnenspeeltuin. Voor veel grootouders het voorgeborchte van de hel. Ik zal er niet over uitweiden. Je kent het vast wel. De jongste van de drie zat wegens wet- en regelgeving in een schokbestendig stoeltje op de achterbank gepropt, de andere twee vonden het gezellig om lekker dichtbij hem te zitten.

Nu is die kleinste van anderhalf er zeer op gebrand zo snel mogelijk de regie over zijn eigen leven te nemen. Dat gaat gepaard met eindeloze stroom pogingen tot spraak. Bij voorkeur luidkeels. Het meest begrijpelijk zijn geluiden als die en daa, meestal gecombineerd met een priemend wijzend vingertje in de richting van zijn jas, zijn brood, zijn fles met water, een roekoe-ende duif, de statige dame met rollator bij de bakker of de man van de witgoedwinkel tegenover waar oma en opa wonen. Wij als volwassenen en ook zijn medekinderen worden geacht altijd te begrijpen wat hij bedoelt. Bij jas weten we het: dan wil hij naar buiten. En verder, als we vragend blijven kijken of ‘wat bedoel je?’ zeggen, lezen we onvermogen, ongeduld, teleurstelling, boosheid of verdriet. Ik overdrijf een beetje, ik geef het toe. Maar, waar het om gaat: terwijl hij geen gebrek heeft aan stof, zien wij hem zwaar gebukt gaan onder een gebrek aan woorden.

Als gebruikelijk zat hij op zijn stoeltje op de achterbank luidruchtig voor zich uit te oreren. Toen iedereen even stil was, riep hij luidkeels: Yakun, yakun brok. Hij schrok er zelf van. Het was een steen in de vijver. Het week enorm af van wat ie normaal produceert. Dat is zoiets als: daa ie wog hop klaa ui. Of mo kla mo bwa die ha.

En nu, hij heeft zijn naam gevestigd, hij staat met al zijn anderhalf jaar aan de basis van mogelijk een nieuwe traditie. Tegenwoordig roept in de familie iemand die hoognodig de aandacht wil: Yakun, Yakun Brok. En dan is het even voldoende stil om aandacht te krijgen. 

Yakun, yakun brok, ik wens u nog een rustige zondag toe.

Deze column sprak ik in voor Omroep Venray in de rubriek Even stilstaan op zondag 12 februari 2023.

De fiets

Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.

De fiets

Al weken staat er tegen de zijgevel van ons huis een fiets. Het is een fiets met lage instap, het genderneutrale woord voor damesfiets. Ze stond eerst tegen het elektriciteitshuisje naast ons huis maar iemand van Enexis moest daar naar binnen en heeft haar verplaatst. Dat is de enige beweging die ze de laatste tijd heeft gehad. En van zo’n kleine verplaatsing, daar wordt een fiets doorgaans niet blij van. Fiets moet rijden zoals vis moet zwemmen. Ze is daarbij een nogal lelijk scharminkel. Met het bleek goudkleurige en frêle frame uit de oertijd van de fiets en de zware, zwarte bagagedragers, achter én voor. En wat mij intrigeert: zo’n heel ouderwetse fietsenstandaard die je vanonder de bagagedrager achter met een wijde boog naar de straat moet draaien; en als die de straat raakt, moet je de fiets even optillen, een beetje naar achter duwen terwijl je met je rechtervoet de standaard tegen houdt en zij staat! Wat de fiets er echt ontheemd uit doet zien: ze heeft geen achterspatbord. Ik vind dat persoonlijk het meest ontluisterend voor een fiets: geen spatbord boven het achterwiel. Dat maakt een fiets naakt. En dan niet lekker schaamteloos, maar behoeftig. Een zwaar, extra slot als collier om het stuur maakt dat echt niet goed.

Nou denkt u: We gaan het toch zeker niet de hele tijd over een fiets hebben. Nee, dat is niet het plan want die fiets doet me als betrokken burger vooral ook denken aan de tocht van de gemeente Meerssen naar de gemeente Maastricht. Het begint er al mee dat we niet comfortabel met elektrische auto of trein reizen. Nee, wij reizen met het voertuig dat dan wel niet vervuilt maar wel het meest geschikt is voor vallen en opstaan. En zonder spatbord achter krijgen we ook nog modder over de rug en in de nek. Tijdens onze tocht trekken we met nipte stemmingen een spoor van twijfel. En er is verwarring over de staat waarin we verkeren. Helaas is dat laatste wederzijds. Zijn wij financieel gezond, is Maastricht financieel gezond? Wij hebben onze zaken niet helemaal op orde, maar hoe zit dat met Maastricht? Wij komen een miljoen tekort maar dat is behoorlijk veel minder dan de vele miljoenen die ze in Maastricht tekort komen.

Die fiets tegen de zijgevel van mijn huis doet me trouwens sowieso denken aan de gemeente Meerssen. Als die fiets hier nog lang staat dan gaat het van kwaad tot erger. Als er niet iemand langskomt en er meer in ziet dan oud ijzer dan eindigt ze in de smeltoven. Wil het nog wat worden met die fiets dan moet iemand haar liefdevol bij het stuur pakken, haar zacht en overtuigend toespreken (: Kom op, ook tegenwind gaat weer liggen!) en haar weer zelfvertrouwen geven. Naar de sloop, dat kan altijd nog.

Min of Meer – 24 juni 2020 – week 26

Vragen

Op 3 juni 2020 begon ik onder rubriekstitel Min of Meer wekelijks een column te schrijven voor de website van Meer Vandaag, de lokale omroep in de gemeente Meerssen. Ik verzuimde die bijdragen ook te plaatsen op deze site. Dat ga ik vanaf nu toch maar doen. Vooral ook omdat die stukjes een beeld geven van de tijd die we doorbrachten in het nogal ongemakkelijke gezelschap van COVID-19. Ik ga wel – soms – kleine wijzigingen aanbrengen. 

Het is bijna onmogelijk om nu niets te zeggen over racisme. De achteloze, terloopse manier waarop een witte politieman in Amerika een zwarte man om het leven bracht, was schokkend. In de Volkskrant van afgelopen zaterdag stond een foto die alles vertelde wat verteld moest worden. De knie vol in de nek, het verkrampte gezicht van George Floyd, de arrogante blik van Chauvin recht in de camera, zijn hand op het gemak in de zak van zijn broek. Hij kwam de tijd wel door. Terecht dat daar een storm van protest van kwam.

Die leidde er weer toe dat in de media een voor mij cruciale vraag opdook: Hoe werkt dat eigenlijk bij mij? Wanneer hoort iemand er wat mij betreft bij? Wanneer ben ik geneigd iemand uit te sluiten? Hoe werkt dat als ik macht heb en hoe als ik de mindere ben? Het zijn ontzettend lastige vragen. Ik leef nou eenmaal in een bepaalde omgeving. Die is vooral wit, relatief goed opgeleid en behoorlijk goedaardig, welwillend en niet tot afwijzen geneigd. Iedereen is welkom. Maar, eigenlijk ben ik nooit echt getest als het op racisme aankomt. Niet in de dagelijkse praktijk in elk geval. Ik kan makkelijk zeggen dat ik tegen racisme ben. Dat is op zich waardevol, zeker omdat er lieden zijn die – openlijk dan wel verholen – wél racistisch zijn.

Toch, wat zich de afgelopen weken heeft afgespeeld, heeft bij mij zijn uitwerking niet gemist. Ik ben me nog bewuster geworden van de situatie van mensen met een andere huidskleur dan ikzelf heb. Hun dagelijks leven is een stuk minder comfortabel dan het mijne. Ik heb toespraken gehoord, interviews gelezen, beelden gezien en die hebben me geleerd dat steeds maar weer aangesproken worden op je huidskleur het vertrouwen dat je ertoe doet en erbij hoort, ondermijnt. Dat dat je zelfvertrouwen aantast, je verdrietig maakt, je kwaad maakt.

En dat, dat moeten we elkaar niet aan willen doen.

Ik sprak – jaren geleden alweer – een oude dame die, nadat ze net weduwe was geworden, op bezoek ging bij haar dochter in Tanzania. Het was ergens aan het eind van de zeventiger jaren. Toen ze terugkwam in Nederland ging een van de verhalen die ze steeds weer vertelde over haar aankomst op de luchthaven van Dar es Salaam. Daar had ze alleen maar zwarte mensen gezien. Alleen maar zwarte mensen. Zij was de enige witte. Ze vertelde er altijd bij dat ze het eng had gevonden, dreigend, unheimisch, angstig. Ze had zich daar heel eenzaam gevoeld.

In zo’n verhaal zit van alles en nog wat. Het zegt dat de enige zijn ongemakkelijk is. Het zegt dat ze een bepaald beeld had van zwarte mensen. Het kan zijn dat ze zich als vrouw alleen niet echt veilig voelde. Het zegt dat een situatie waarin mensen met elkaar moeten verkeren en waarin de culturele verschillen groot zijn, complex is. Belangrijk is dat ze een aantal weken heel erg heeft genoten van de Afrikaanse sferen, het jonge gezin van haar dochter, de vriendelijke mensen in Mwanza en dat ze vol verhalen thuiskwam. Ze had erbij gehoord.


Min of Meer – 17 juni 2020 – week 25

Manier van leven

Op 3 juni 2020 begon ik onder rubriekstitel Min of Meer wekelijks een column te schrijven voor de website van Meer Vandaag, de lokale omroep in de gemeente Meerssen. Ik verzuimde die bijdragen ook te plaatsen op deze site. Dat ga ik vanaf nu toch maar doen. Vooral ook omdat die stukjes een beeld geven van de tijd die we doorbrachten in het nogal ongemakkelijke gezelschap van COVID-19. Ik ga wel – soms – kleine wijzigingen aanbrengen. 

Zijn eindelijk de terrassen weer open, slaat het weer om. Arme horeca. En dan laten ook de ouderen het afweten. Ik neem aan dat ik namens velen van hen spreek als ik zeg dat we liever nog zoveel mogelijk binnenblijven. La Corona heeft nog altijd de hielen niet gelicht. De horeca klaagt nu dat bijna alleen jonge mensen de weg naar tafel en tap weer gevonden hebben. Nou mensen, er was een tijd dat er sowieso vooral jonge mensen op terrassen zaten. En wel toen de babyboomers uit hun puberteit kwamen en het straatbeeld gingen bepalen. In die tijd kreeg een terrasje pikken een hoog kijk-mij-hier-nou-eens-lekker-zitten-genieten-gehalte. Het terras was de plek waar een nieuwe, meer ontspannen manier van leven zich schuchter liet zien. Na de diepe crisis van de dertiger jaren, de ellende van de Tweede Wereldoorlog en het harde en gestage werken tijdens de wederopbouw. Nu, vijftig jaar later, is op een terras zitten een manier van leven geworden. We konden ons een leven zonder nauwelijks meer voorstellen.

Prima idee trouwens om de Markt in Meerssen ook als terras in te richten. Voorlopig als proef, dat dan weer wel. Want de basiliek moet bereikbaar blijven. En kunnen we zonder de parkeerplekken? Wat veel goede argumenten in de gemeenteraad niet voor elkaar kregen, werd door een pandemie wel mogelijk. Maar zo gaan die dingen. Eerst is er een idee en alleen dat is voor heel veel mensen al heel erg wennen. En als dat idee dan ook nog zaken op hun kop dreigt te zetten dan sluipt er al iets van angst binnen. Dingen bij het oude houden, dat is lekker veilig. Oude gewoontes laten voor wat ze zijn, van verworven rechten afzien: liever niet. Maar, onder druk wordt dus alles vloeibaar.

Zo heb ik de laatste weken kennisgemaakt met vergaderen via een beeldverbinding. Ik ben er nog niet uit wat ik daar nou van moet vinden. Je ziet op je scherm tot wel negen hoofden tegelijkertijd. Die zitten allemaal in hun eigen kadertje op hun eigen manier de tijd door te komen. Slok water, neus snuiten, bril rechtzetten, met potlood spelen, appen, achter het oor krabben, zegje doen. Met op de achtergrond een eikenhouten servieskast, boekenkast, keukenkastjes, dossierkast, koekoeksklok, heidelandschap, bloemetjesgordijn. En ook hoorde ik een baby huilen. Zaken die er niet bij horen en kunnen afleiden. Verder hield iedereen zich wel heel goed aan de vergaderdiscipline. Dat is tijdens vergaderingen waarbij alle lichamen in één ruimte zijn wel eens anders. Het is wennen maar ik denk dat het een grote vlucht gaat nemen, net als thuiswerken. Ook al bijna een nieuwe manier van leven.


Min of Meer – 10 juni 2020 – week 24

Meebewegen

Op 3 juni 2020 begon ik onder rubriekstitel Min of Meer wekelijks een column te schrijven voor de website van Meer Vandaag, de lokale omroep in de gemeente Meerssen. Ik verzuimde die bijdragen ook te plaatsen op deze site. Dat ga ik vanaf nu toch maar doen. Vooral ook omdat die stukjes een beeld geven van de tijd die we doorbrachten in het nogal ongemakkelijke gezelschap van COVID-19. Ik ga wel – soms – kleine wijzigingen aanbrengen. 

En nu gaat de Star Club dicht. Dat ook nog. Na vijfendertig jaar. Ik weet niet veel van de geschiedenis van Meerssen maar ik denk dat de Star Club een van de laatste bolwerken van traditioneel cafébezoek is. En ook dat wordt nu geslecht. De gedragsregels waar La Corona ons – hopelijk slechts tijdelijk – toe dwingt, zijn net te veel voor het etablissement. Ongemerkt grijpt het virus met de koninklijke naam diep in het leven van kleine gemeenschappen als Meerssen in. Nu hebben we – ik hoor het wel, als ik het mis heb – alleen café de Keizer nog. Enkel een gekroonde uit de hoogste rangen biedt La Corona nog weerstand.

Ik kijk naar buiten en zie in de hoogste tak van een doorgeschoten meidoornstruik een koolmees neerstrijken. Het waait flink en het dunne topje gaat wild heen en weer. Ik zie een koolmees die zich in zijn eigen kleine pretparkje overgeeft aan de bewegingen van het moment. We hebben het er hier, samen op de bank en buiten in onze beschutte patio steeds weer over: dat we bij de dag moeten leven, mee moeten bewegen met waar La Corona ons toe dwingt. Het maakt deemoedig.

Zo nu en dan maken we een uitstapje. Vorige week mochten we voor het eerst weer naar de kapper. Ik voelde me een hippie op leeftijd terwijl ik in de ogen van jongeren waarschijnlijk vooral een boomer ben. Het was vreemd om er weer binnen te stappen. De zaak was met strepen en pijlen op de vloer, tafels op vreemde plekken en handig in elkaar geschroefde schotten met doorzichtige folie omgebouwd tot iets wat op een doolhof leek. De kapster keek desondanks vrolijk gastvrouwend over de rand van haar mondkapje. Het was duidelijk: die was blij weer aan het werk te zijn. Geen last van alle dwingende voorschriften. Wees welkom. Hup, gewoon aan de slag. Gaat u zitten.

Onze vakantie hebben we afgezegd. Het is niet zozeer het verblijf maar meer de reis langs niet altijd even propere autowegen naar het zuiden van Frankrijk. En weer terug. We zien ons nog niet in de rij staan bij de toiletten van de Aire de Montélimar of een andere overbevolkte pleisterplaats. We vinden het niet zo erg, zeggen we tegen elkaar. We hebben hier, rond de bank, alle ruimte die we nodig hebben. We lezen, flixen eens wat net, geven de planten water, wieden wat onkruid, fluiten een deuntje en zien wat de dag ons brengt. Wat we wel – een beetje – zullen missen is het eerste Franse witte wijntje onderweg naar dieper in de zuiden, op het terras van Café de L’Oustal in Uzès. We hopen dat Café de l’Oustal wél tegen La Corona opgewassen is.

Min of Meer – 3 juni 2020 – week 23

De volgende stap

‘Waarom ga je er niet bij zitten?’

Ze heeft die vraag al veel vaker gesteld. Het is een vraag die de gewoonte heeft in de lucht te blijven hangen, ergens tussen haar en mij in. Ze rekent ook niet meer op een antwoord. En ik weet dat. Ik kwam nooit verder dan ‘Oh, zomaar.’ Vervolgens laat zij het er maar bij. Dat is de procedure. Zo gaat dat met die vraag.

Ik stond voor een van de ramen van het appartement waar we sinds kort wonen. De radio stond aan. In deze weken tussen Sinterklaas en Kerstmis baad ik me in de weelde die kerstliederen heet. Om eerlijk te zijn: het is iets van de laatste jaren. Ik moest er lang niets van hebben. De aanloop naar Kerstmis voelde ongemakkelijk. Als in: Hoe heeft de commercie het voor elkaar gekregen een spiritueel feest in de klauwen te krijgen en er een plat verdienmodel van te maken en in een sterk verkoopverhaal te gieten. Het rond de kortste dag van het jaar – als het licht het méést schaars is – vieren van een nieuw leven is daarmee vooral ook een vreetfestijn geworden. Terwijl een groot deel van de mensheid honger leidt. Voor mij waren er in elk geval voldoende redenen Kerstmis zo ongemerkt mogelijk aan mij voorbij te laten gaan. Maar toen ging ik na vijftig jaar weer bij een koor en op de een of andere manier slagen kerstliederen erin me lichtjes door deze kersttijd te tillen. Daarbij komt dat mijn scherpe randjes in de loop van jaren toch best wel wat geleden hebben. Kerstliederen mogen weer.

Ik keek naar buiten. Naar het pleintje voor het gebouw, het intieme pleintje met de majestueuze bomen, de parkeerplaatsen en de tot keiharde kaalheid gelopen aarde in de borders. Het was zaterdag en op het pleintje begon rond deze tijd het cirkelen van de auto’s op zoek naar een vrije parkeerplek. Het pleintje ligt weliswaar aan de buitenrand van het centrum maar toch ook héél dicht erbij. Hier parkeert de automobilist die zo min mogelijk wil lopen. Op de radio zongen ondertussen de Regensburger Domspatzen het Transeamus.

Vanaf tweehoog kijken naar hoe de bewegingen van de auto’s, fietsers en voetgangers in elkaar grijpen vraagt geen inspanning en is op een bepaalde manier plezierig. Die trage dans daar beneden tempert de geest. Brengt de dag praktisch tot stilstand. Het is er ook niet zó druk dat er voor levens gevreesd moet worden. Neemt niet weg dat het pleintje beter een kinderspeeltuintje zou zijn.

In mijn linkerhand hield ik een flinke kom yoghurt met muesli. Met mijn rechterhand lepelde ik die langzaam leeg. Waarom ik dáár niet bij ging zitten. Dát was de vraag. Ze wilde niet weten waarom ik niet zittend naar buiten keek. Dat was immers pas sinds kort, dat ik ’s ochtends of op enig ander moment van de dag naar buiten ging staan kijken om te zien hoe de wereld buiten onze muren voortdurend in beweging is terwijl wij in de beslotenheid van ons huis lange uren stil op de bank konden zitten lezen, naar muziek luisterden, elkaar nog eens knuffelden, ons bedaard opwonden over een opmerking van iemand die om een onduidelijke reden was komen aanwaaien in een praatprogramma op de televisie. Of een puzzel maakten, een kleinkind voederden, een serie op Netflix keken, een glas wijn dronken. Of twee. Kortom: de dingen doen die mensen doen die in het leven buiten de deur weinig verplichtingen meer hebben, althans niet meer hoeven te werken.

Dat ik voor het raam stond, op mijn gemak mijn yoghurt at en naar buiten keek, was best bijzonder, realiseerde ik me vandaag. Daarmee drong zich voor het eerst een echt antwoord op, op die al zo vaak gestelde vraag. Er was ooit altijd belangrijkers en beters te doen. Veel belangrijker dan de tijd nemen voor rustig eten. Dáárom had ik ’s morgens staande aan het aanrecht – ogen gericht op niets van belang – enkel aandacht voor de yoghurt met muesli, voor de koffie erbij. Het was snel bereid en het was ruim voldoende voedsel voor de hele ochtend tot aan de lunch – en bovendien lekker. Maar, het moest vooral óp. En snel. Er bij zitten? Nee, er was geen tijd te verliezen. Er waren deadlines. Altijd deadlines.

Het was sinds wij hier woonden. Met aan alle kanten ramen, volop zicht op buiten, op het pleintje, op het ballet daar beneden. Er was nu weinig of niets dat me nog zou moeten kunnen dwingen – of verleiden – tot gedrag dat hoort bij geen tijd te verliezen. Er was niet meer iets belangrijkers, iets beters te doen dan yoghurt met muesli eten en naar buiten kijken. Er was niets dat nog haast opeiste. Staande yoghurt en muesli eten stamde uit de tijd dat de dag nog met hoge snelheid uit de startblokken wilde. En nu – tussen Sinterklaas en Kerstmis – waren er ook nog de kerstliederen.

Waarom ga je er niet bij zitten?

Er is nu een echt antwoord op haar vraag. Staande yoghurt met muesli eten is gestold gedrag. De volgende stap is: werk maken van gaan zitten als ik ’s morgens ontbijt.

Ik wens u nog een rustige zondag.

Deze column sprak ik in voor Omroep Venray in de rubriek Even stilstaan op zondag 18 december 2022.

Expeditie

Tijdens het in- en uitpakken wegens verhuizing kwam ik een plattegrond van Venray tegen. Om eerlijk te zijn: die van Venray zelf ontbrak – want te veel gebruikt en vervolgens zoekgeraakt – maar de kerkdorpen waren nog wél ongeschonden aanwezig. Op papier, althans. De plattegrond was een uitgave in eigen beheer. Meer precies de 5e verbeterde druk – 1973 – uitgave van drukkerij v.d. munckhof b.v. venray. Officieel droeg het drukwerkje de titel: stratenplan met namenregister van venray-centrum en kerkdorpen. In 1973 had kaartenmaker Falkplan duidelijk de weg naar Venray nog niet gevonden.

Het zegt iets over het belang van Venray in de wereld van toen. Te onbeduidend, waarschijnlijk. Ondanks de Kathedraal van de Peel met dekenaat, talrijke kloosters, een jongens- en een meisjespensionaat, twee psychiatrische inrichtingen en nog wat tehuizen voor mensen met een beperking. Nu, in deze tijd, klinkt het als een centrum voor het onderbrengen van mensen die elders niet op hun plek waren. Inclusief denken moest nog geboren worden.

Zelf was ik in 1969 voor het eerst in Venray, op doorreis van Nijmegen naar Ysselsteyn. Ik had mij die dag min of meer moeten losscheuren van Nijmegen. Maar het moest, ik moest per se naar Ysselsteyn. Het was afgesproken, het was beloofd, ik had er een taak te verrichten. In Ysselsteyn trouwde op die dag in de loop van augustus studiegenote A. met J., al sinds de middelbare school haar grote liefde. Ze waren onafscheidelijk. 

Vanaf het station in Oostrum reed nog de bus van Van Ham. Met een grote hendel bediende de chauffeur vanaf zijn stoel achter het stuur links de deur aan de rechterzijde van de bus. Gezien vanaf een passagiersstoel. Het was een technisch hoogstandje maar ik voelde me desondanks in de middeleeuwen van het openbaar vervoer. Onder een stralende zon voerde de weg naar Venray door al wat zomers-stoffige landerijen. Links en rechts lagen hier en daar wat woningen. Ooit moeten mensen het overbruggen van de afstand tussen Oostrum en Venray als zwaar hebben ervaren. We passeerden immers ook Halfweg. We zijn halfweg, dat klinkt bemoedigend: als in nog éven volhouden, joh en je bent er. In Venray sloeg de bus linksaf. Rond wat nu het gemeentehuis is, stond nog een hoge, vreemde en enge mensen werende, muur rond een kloosterlijke tuin. Die muur is nu bijna geheel gesloopt. De kloostertuin voor het grootste deel geofferd aan betaald parkeren. Restanten van de muur nog zichtbaar bij de Engelse Tuin aan de Raadhuisstraat. 

Op het busstation aan de Julianasingel – inmiddels geheel gesloopt – wachtte mij de bus van de Zuid-Ooster. Daarmee raakte ik steeds verder weg van waar ik die dag zeker ook nog wilde zijn. Waarom moest A. per se in Ysselsteyn trouwen? Ja, ze kwam er vandaan. Maar ook: ze studeerde toch? Ze leefde en woonde toch in de grote wereld? Nu moest ik op expeditie. Eenmaal in Ysselsteyn bekroop mij het gevoel nog nooit zo diep in het Nederlandse binnenland te zijn doorgedrongen. Onzin natuurlijk, want ik was ook al eens in Liempde geweest. En in Cromvoirt. En Esch. Wie kende – ook in die tijd – Esch? Toch, ook de bus waagde zich niet verder dan een halte aan de weg naar Deurne. Tot aan de kerk in Ysselsteyn moest ik te voet verder. 

Het werd een hele mooie dag, nog. Ondanks de knagende onrust die ik voelde. We zongen in de kerk. We zongen goed, we zongen mooi, we zongen zo goed we konden. En we vierden feest met taart en bier, met praatjes en goed eten. Maar ik moest en zou al vroeg in de avond weer naar Nijmegen. Daar wachtte het meisje waar ik in de eerste weken van augustus nogal verliefd op was geworden. De terugreis naar Nijmegen duurde lang, veel langer dan de heenreis in elk geval. 

Maar goed, later die avond had ik een écht vriendinnetje. Dat dan weer wel.

Voorgelezen column in de rubriek Even Stilstaan, Omroep Venray, 17 december 2022.

Terug

Het is alweer een tijd geleden dat ik me hier roerde. Maar, hier ben ik weer. Er is ondertussen veel gebeurd. We kwamen COVID goed door. We verhuisden van Meerssen naar Venray. Terug naar Venray. Op de valreep schreef ik voor de site van Meer Vandaag in Meerssen wekelijks een column. En voor de site van het Basilicakoor – ook daar – wekelijks een bijdrage in het heetst van COVID. Inmiddels ook een column voor Omroep Venray. Eens in de twee maanden. En steeds kwam ik niet op het idee al die stukkies ook op mijn eigen site te plaatsen. Vanaf nu ga ik daar werk van maken. Ik heb wat in te halen. En mijn lezers dus ook. Bereid je voor op oud werk en zo nu en dan ook nieuwe bijdragen.

De scheur

Er zijn onmiddellijk geruchten maar het duurt tot dinsdag 29 april 1986 voordat duidelijk is wat er achter het IJzeren Gordijn – dat toen al zijn beste tijd gehad had – aan de hand was. Ik herinner me die lente en hoe een radioactieve wolk ons wekenlang in haar ban hield. Waar is ze nu, waar gaat ze vandaag naartoe, waar morgen? Groenten uit eigen tuin: begin er niet aan. En al helemaal niet aan spinazie. We hebben dan wel geen groentetuin, maar toch. De sfeer is dreigend. Op zaterdag 26 april is nabij Tsjernobyl reactor 4 van de kerncentrale geploft.

Op donderdag 12 juni 1986 fiets ik mijn trainingsrondje. Het gaat door de Paes, Meterik, Sevenum, Grubbenvorst, Lottum, Broekhuizen, Broekhuizenvorst, Blitterswijck, Wanssum, Geijsteren, Oostrum en eindigt in Venray. Ik fiets alleen, zoals meestal. Het is op de Meerlosebaan tussen Wanssum en Geijsteren dat ik aan Tsjernobyl moet denken en reactor 4 nog een keer ploft. Maar nu in mijn hoofd.

Wat als plotseling de bodem splijt en ik kan niet meer bij L., B. en D. komen? Hoe kom ik over dat ravijn heen? Vanaf dat moment zet ik voor de zekerheid nog maar even stevig aan. Ik zal er eerder zijn dan dat dat ik die scheur niet meer over kan. Eenmaal thuis ligt god zij dank de paniek over de scheur in het landschap al als thema voor een mogelijk ooit nog te schrijven verhaal in mijn mentale doofpot. Dat verhaal is er nooit gekomen maar vandaag ligt het deksel er wel weer even vanaf.

Kwetsbaar

Daar zit ik dan, benoemd tot lid van een kwetsbare groep. Met mijn 72 jaar ben ik een oudere en min of meer opgesloten in ons huis is het niet steeds gemakkelijk me niet zo te voelen. Dat was tot voor kort toch anders. Nog maar pas was er een volle agenda en nu is die zo goed als leeg. Daarmee sluipt er ondanks alle fitheid een vaag gevoel van overbodig zijn bij me binnen. Alleen de tijd lijkt nog door te gaan.