We zijn gemakzuchtige vakantiegangers. Kamperen ligt ver achter ons. Dus huren we meestal een appartementje of een huisje. En dan is er vrijwel altijd wel wat. Iets dat het niet doet, onhandig is, ontbreekt of zijn beste tijd gehad heeft. Daarom, zegt El, zouden eigenaren en verhuurders verplicht moeten worden twee keer per jaar een week in zo’n -hun eigen – appartement of huis te verblijven. Dan zou wellicht het koffiezetapparaat wél ontkalkt zijn, de rail van het gordijn op de slaapkamer zo hoog zijn opgehangen dat het raam ook open kan, er wél iets gedaan zijn aan de putlucht in de badkamer, de afzuigkap boven het fornuis van zijn teringherrie zijn afgeholpen, zouden de plankjes naast het bed stevig zijn vastgezet aan de muur, zou je in de badkamer je handdoek aan een rekje of haakje kunnen hangen, zou het mechanisme van het slot van de voordeur niet zoveel speling hebben of goed gesmeerd zijn, zou de vloer van de douche of de bodem van het bad niet spekglad zijn, zouden de pannen in de keukenla allemaal brandschoon zijn, zouden de gemakkelijke stoelen niet zó ver doorzakken etcetera, etcetera. En ja, we hebben meestal prima vakanties. Maar mopperen is ook wel eens lekker. En mag dat? Ja, dat mag.
Rand
Als ik ’s morgens op de rand van mijn bed zit kan ik uitkijken over de weide tegenover het huis. Soms neem ik daarvoor de tijd. Zoals wanneer het een dag van lastig wakker worden is. Op het eerste gezicht gebeurt daar zelden wat. Soms staan er wat paarden of de eigenaar is bezig de meidoornhaag te kortwieken. Dan horen we vanaf een uur of zes de heggenschaar open en dicht gaan. Of er hangt een buizerd boven, op zoek naar een maaltje muis. Een keer, helaas maar één keer, zag ik er een hermelijn in winterkleed. Maar, altijd zijn er de mussen. Ze nestelen op wel vijf, zes plaatsen onder de pannen van ons huis. En in deze tijd van het jaar vliegen ze onophoudelijk heen en weer tussen goot en weide. Een stelletje heeft de gewoonte om opgestegen vanuit de goot steeds op dezelfde paal te landen. Die steekt uit boven het lage deel van de meidoornhaag en krijgt beschutting van een hoger deel. Het is een veilig plekje van waaruit ze goed zicht hebben op de omgeving waarin ze hun voedsel vinden. Ik kan er uren naar kijken. Bij wijze van spreken dan. Er moeten immers altijd meer en nuttiger dingen op een dag. Nu is dat vooral veel wegdoen. Vooral weten wat we zeker nog nodig hebben en ons tegelijkertijd realiseren dat we onderaan de streep ook heel goed zonder kunnen. Het meeste blijkt gewoon maar spul. Wat we zeker zullen missen zijn het Kalverbos, Vogelzang en de Watervalderbeek. En ik vooral ook de rand van mijn bed met zicht op de weide.
Naschrift – Deze tekst is een fragment uit een column die op 26 mei 2021 werd gepubliceerd op de website van Lokale Omroep Gemeente Meerssen. Enkele weken later zouden we verhuizen naar Venray.
Post
El ging boodschappen doen. Vaak gaan we samen maar nu dus even niet. Ik had nog wat andere dingen te doen. Toen ze weer thuiskwam zei ze: Hier, je lievelingspost. Vroeger, toen haar vader nog leefde en die een tuin had, zal ze dat soms ook gezegd hebben. Als in de aanloop naar het voorjaar de folders van de bollenbedrijven in de brievenbus vielen. Toen PostNL nog PTT Post heette. Hij sliep niet altijd even goed en dan zat hij ‘s nachts die brochures met bollen door te spitten. En na veel deskundig vijven en zessen ging er een bestelling de deur uit en zag zijn tuin er in het voorjaar weer fris en fruitig uit. Later stapte hij over op het zelf opkweken van plantjes. Maar, mijn lievelingspost heeft niet met bollen en tuin maar alles met treintjes te maken. Ik zat aan de tafel toevallig weer eens te puzzelen op een bescheiden baantje. Ik had de afgelopen weken al wat getekend maar was gisteren op het web iets tegengekomen dat daar op leek maar eenvoudiger van opzet was. En net zo aantrekkelijk. Dus, weer een stapje gezet op weg naar de bouw van een baantje. Mijn lievelingspost, eenmaal geopend, wakkerde de lust om nou eindelijk weer eens echt in actie te komen stevig aan. Dus om te gaan zagen, lijmen, sporen leggen, draadjes trekken, solderen en dat soort werk. Ik weet uit ervaring dat het, als het begin eenmaal gemaakt is, snel kan gaan. Dus, wat hield mij nog tegen? Terwijl ik me verdiepte in allerlei nieuwtjes, ging El in de keuken in de weer. Geritsel van papier, water, voetstappen. Toen ik even opkeek zag ik ze staan: Tulpen! Eindelijk weer!
Vier
Ergens halverwege de ochtend zei hij opeens: Als ik vier ben kom ik niet meer. Hij zat naast oma El op de bank, oma aan de ene kant en de brandweer- en de politieauto aan de andere. Hij was met oma El weer eens het boek van Charlotte Dematons over het alfabet en het alfabetmannetje – een letterdief – aan het doorploegen. Het is een prentenboek met op de bladzijde van de a/A van alles en nog wat dat met een a/A begint. En er zijn héél véél woorden die met een a/A beginnen. Denk aan anaconda, appelvlaai, amfoor, aap, adelaar enz.. En dat dan een heel boek lang, voor elke letter een dubbele pagina. Al bij de a/A kwam hij wat woorden tegen die hij maar niet kan onthouden. Zoals avocado, aubergine, asperge en artisjok.Terwijl die even daarvoor toch ook al voorbij waren gekomen tijdens het voorlezen van De Tuin Van Meneer Ajuin, een boekje uit de Bolleboosreeks dat we ook nog hebben voorgelezen aan onze kinderen, dik veertig jaar geleden. En het is een verhaal waarin ook de kleinkinderen de weg blindelings vinden. Maar, er was de kleine van dik drieënhalf dus plotseling te binnen geschoten dat hij over enkele maanden vier wordt. Oma El schrok ervan. Kom jij dan echt nooit meer? Ze smeerde over haar vraag een flinke laag vertwijfeling uit. Hij schrok er zelf nu ook een beetje van. Maar dan kom je toch nog wel eens logeren, vroeg oma El. Ja natuurlijk kom ik dan nog wel logeren. Maar geen boekje meer lezen. Dat doe ik dan op school. Gelukkig, zei oma El, dat je nog komt logeren. Hij was even stil. Dat vind ik super cool, bij jou logeren, zei hij. Hij weet immers hoe hij oma aan zijn kant houdt. Er lag nog een derde boekje klaar: Een Knipoog Van Een Mosasaurus. Ook dat mag zich doorgaans royaal in zijn aandacht verheugen. Hij had het uit de kast getrokken en daarbij gezegd: Helaas heb ik mijn dino niet bij me. Die dino was sinds kort een geheide kameraad die hij had opgedaan nadat hij de tandarts geduldig een blik op zijn melkgebit had laten werpen en er met een haakje voorzichtig in had rond laten pulken. Het was ons niet meteen duidelijk waarom dat helaas was, maar navraag leverde niet een echt duidelijk antwoord op. Ik veronderstelde dat hij de mosasaurus behalve de zijne van harte óók de aandacht van een tijd- en soortgenoot gunde. Ik had het hem kunnen vragen maar je moet in de communicatie met zo’n kind niet steeds de diepte in willen. We lieten het er bij. Het was helaas en dat was het dan. Bij de e/E kwam het ei voorbij. Vind je ei nou eindelijk lekker, vroeg oma El? Nee, zei hij, dat vind ik niet lekker. En oma: Ja maar, je probeert het ook almaar niet; je kunt ook dingen die je niet zo lekker vindt opeens wel lekker gaan vinden. Hij dacht weer even na. En daarna: Ei, dat ga ik proberen als ik groot ben. Nu ben ik pas drie.
Gehoor
Gisteren schreef ik over oorkaarsen. En hoe ik daarmee kennismaakte in de eerste week van februari 2021. Ik was toen al bijna tien jaar de drager van twee voor de buitenstaander nauwelijks zichtbare gehoorhulpjes. Uit zo’n manier van benoemen spreekt absoluut respect en dankbaarheid maar in de dagelijkse praktijk bleken het draken van dingen die alles schel deden klinken, mij in grotere gezelschappen nog dover maakten dan ik al was én de productie van oorsmeer – ja, ik weet het, ik laat je zo wel even heel erg bij mij naar binnen kijken – enorm opjoegen. Precies een week later, op 17 februari 2021 en gepubliceerd op de website van Lokale Omroep Meerssen, schreef ik het tekstfragment dat je zo meteen gaat lezen. Nu dus.
Er kwam een brief van een gehoorspecialist. Ik kon geheel gratis een zeer geavanceerd en niet al te prijzig gehoorhulpmiddel testen. Dat leek me wel wat. Ik was niet echt tevreden over de apparaatjes die ik heb en aan gratis kun je je over het algemeen geen buil vallen. Een afspraak was snel gemaakt. Dat ging via een website waar je zelf een tijd van je keuze kon invullen. Twee dagen later kreeg ik een telefoontje. Of ik ook op een andere tijd zou kunnen. Ik vroeg me af waarom de gehoorspecialist een online afsprakensysteem had opgetuigd. Maar, ik realiseerde me ook dat ik me vaak dingen afvraag die me geen steek verder helpen. Want nog vaker zijn de dingen gewoon zoals ze zijn. Vroeger zeiden mensen dan dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn. En zelden aangenaam, kwam daar dan soms nog achteraan. Die wetenschap hield je weg van vruchteloos nadenken. Toen ik op de afgesproken tijd op de deur van de gehoorhulpmiddelenwinkel klopte – de bel deed het niet of ik hoorde hem niet – keek achterin de zaak een man van achter een bureau en een mondneusmasker enigszins verstoord op. Had hij mij wel verwacht, vroeg ik mij af. Tegelijk zei mijn innerlijke ander: Indien niet, wat dan nog? Lang verhaal kort. In welke situaties ik vooral gehoorhulpmiddelen nodig had, vroeg de man. Ik zei: Op drukke recepties, in het theater en tijdens vergaderingen als iemand naast me iets in mijn oor fluistert. Tja, zei de man, dan heeft een proefperiode niet zoveel zin. Dat zijn namelijk precies de situaties die zich nu, met COVID-19, niet voordoen. En daar had hij gelijk in.
PLOP
Ze was naast me komen zitten op de bank. Ze is zeven jaar en nieuwsgierig. Ze vroeg: Wat ben je aan het doen? Ze kon zien wat ik aan het doen was, ik keek op mijn tablet. Wat ze bedoelde was: Waar kijk je naar en is dat ook voor mij interessant? Ik las de krant. Oh, zei ze, en daarna nog iets maar dat verstond ik niet. Ik had al weken last van een steeds dichtlopend linkeroor. Ik zei: Ik hoor niet goed wat je zegt, ik moet maar eens naar de dokter om mijn oren te laten uitspuiten. Ze keek me aan alsof ze water zag branden. Dus ik aan de uitleg over spuit, lauw water, gehoorgang, voorzichtig en dan – le moment suprême – PLOP en opa zou weer beter kunnen horen. Ze luisterde aandachtig en zei: Oorkaars. Nu was het mijn beurt om zo’n heftig wat-vertel-je-me-nou-gezicht te trekken. Nou, zei ze, gezien op YouTube. Waarmee ze voor zichzelf de weg opende naar iets interessanters dan de krant lezen op tablet. Ik vroeg me nog wel even af hoe zo’n wicht van zeven op YouTube bij een oorkaars uitkomt. Waar ben je dan naar op zoek in je jonge leven? Welk algoritme gaat er dan met je aan de haal? Maar goed, voor het naadje van de kous tikte ik oorkaars in. Doe dat zelf ook maar even. Ik wil wel nog kwijt dat de kleine en haar opa een genoeglijk kwartiertje beleefden, met de oorkaars op de tablet.
Fragment uit een tekst die op 10 februari 2021 verscheen op de website van Lokale Omroep Meerssen.
Benen
Er was iemand jarig. Er was een bescheiden ontvangst. Er kwam ook een vader met twee kleine kinderen. Hij droeg het jongste op zijn rechterarm en het oudste had haar armpjes stevig om de dij van zijn linkerbeen geklemd. Hij liep moeilijk, met dat blok aan zijn been. Je kent dat wel, van die kleine kinderen die een vreemde omgeving met strakke oogjes vol vrees binnenkomen, vertwijfeld de blik afwenden en zich krampachtig vastklemmen aan het enige vertrouwde dat ze bij de hand hebben. Kom, zeggen jullie even gedag, probeerde de vader nog. Maar het was aan dovemansoren. Deze kleefkindjes maakten vooralsnog geen aanstalten tot het aangaan van nieuwe relaties. Het duurde een stuk taart, een glas limonade en het vooruitzicht van dadelijk naar buiten en met de andere kinderen springen op de trampoline voordat ze aan de temperatuur van het water gewend waren. Daarna lieten ze papa langzaam los. En daarna maakten ze net zoveel herrie als de andere kinderen. Samen met de andere kinderen. Weer wat meer op eigen benen.
Prop
Het is nog maar februari, er kan dus nog een hororwinter opduiken, met een elfstedentocht, bevroren rivieren, kruiend ijs in de Maas bij de stuw van Grave, het kan, maar erg waarschijnlijk is het niet. Er zijn medemensen die daar vooral om moeten rouwen maar dat heb ik dus niet. Ik houd erg veel van koud knisperende ochtenden in een in wit gekleed glooiend landschap met meidoornhagen en kale populieren met maretak maar niet van dikke jassen, gladde trottoirs, bevroren autoruiten en plantenbakken met daarin door de bittere kou bevangen winterviolen. Nog maar 1 februari dus, maar toch. In een van de bomen op het pleintje tegenover onze woonst zag ik een paar weken geleden opeens in een vork van drie, vier takken een donkere prop. Niet dat ik er studie naar doe, naar de dagelijkse verandering in onze omgeving, meestal zijn de blikken naar buiten terloops, door het toeval gestuurd, zonder bedoeling tot gedegen waarneming. En dan toch, opeens denk ik: Hee, wat is dat? Dat was bijvoorbeeld al eens een keer een fiets geweest die opeens opviel en waarbij ik dacht: Die staat daar zeker al een paar maanden, onbewust als beeld opgeslagen, als een foto die al vaak gezien maar nog nooit echt bekeken is. Nu was dat dus die prop takken. Een prop maar nog geen nest. Of niet meer. Maar, de prop was er eerder niet geweest, ik wist het zeker. Dus niet niet meer, maar wel in de maak. Want: steeds enkele eksters in de buurt. En wat duiven. En nou vermoed ik dat die vogels de lente al in de kop hebben. En ook dat de eksters de bouwers zijn. Die zitten regelmatig op die prop. Te bewaken. De duiven scharrelen er wat – jaloers, denk ik want duiven zijn luizige nestenbouwers – omheen terwijl er zo nu en dan een op het hoopje neerstrijkt. Even uitproberen hoe het zit. Maar dat duurt nooit lang want altijd is er weer een ekster die waakt. Ergens in een goot, op een dakrand, een hoge schoorsteen. Ook ik houd mijn vinger aan de pols.