Pizza

We hadden hem om half drie opgepikt bij de school. Het was niet druk geweest op het schoolplein want de kleinste kinderen hadden vrij. En veel van de grotere kinderen lopen of fietsen alleen naar huis. Omdat wij dicht bij zijn school wonen, waren we te voet. We moesten in het dorp nog wat boodschappen doen. We namen er de tijd voor. We hadden de hele middag voor onszelf en voor hem. We zouden hem hoeden en voeden. Zijn zusje had vandaag haar verjaardagsfeestje en hij was daar minder gewenst. Hij is van het wat bazige type en dat matcht niet met een roedel van zes meisjes van zes. Dus nu was hij bij ons, acht jaar en met veel te veel omhanden in zijn hoofd. We liepen naar de Jumbo. Ondertussen was zijn praten niet van de lucht. Hij praat zo snel dat we de helft niet verstaan. We gingen wat langzamer lopen, misschien dat dat zou helpen. Rust. Het werkte een beetje. Leek het. El zou pizza’s maken. En hij zou helpen. En dan zou om vijf uur zijn vijf jaar oudere neef ook komen en ook mee pizza’s maken. Ze kunnen het goed met elkaar vinden. Het waren prima pizza’s, laat dat maar aan chef El over. Ze had haar brigade weer goed in de hand.. En nu kijken ze naar Harry Potter I, de oudste voor de honderdste keer, de jongste voor de eerste keer. De jongste zit bij de oudste op schoot. Dat ontroert.

Tikken

Ik was vrijdag al vroeg hardnekkig wakker. Het werd vijf uur, half zes, zes uur en om half zeven hoorde ik een merel. Een merel, fluiten, begin november, de eerste nachtvorst is al over de gewassen heen. Even dacht ik dat het mijn tinnitus was. Dat zich een merel in mijn oor genesteld had. Dat heb je met tinnitus, dat je geluiden hoort die er niet zijn. Soms blijft bijvoorbeeld het geluid van de hier met regelmaat voorbijrazende ambulances en politiewagens nog een paar uurtjes in mijn oren na-alarmeren. Maar meestal ruist, zoemt en piept het er vooral zo’n beetje en is er in de verte altijd het tikken van een wekker te horen. Zo is de tijd altijd in mij aanwezig. Voor als ik mocht denken dat ik onsterfelijk ben.

Deze korte tekst is geciteerd uit een column die op 11 november 2020 verscheen op de website van Meer Vandaag, de Lokale Omroep Meerssen. Lekker makkelijk!

Malpertuis

Gisteren zag ik op LinkedIn een post over Malpertuis. Voor lezers is Malpertuis op de eerste plaats de plek waar Reinaert de Vos, de kwajongen en eigenlijk nog meer de doortrapte schavuit uit het middeleeuwse dierenbos, woont. Voor mij in mijn rol als lezer zeker ook, maar voor uw aller medemens tegelijk de Maastrichtse wijk waar ik van mijn veertiende tot mijn achttiende woonde. De straten dragen de namen van andere dieren uit het middeleeuwse verhaal over de rechtszaak tegen Reinaert. Verder is het een typische jarenvijftigwijk, uit de grond gestampt toen de woningbehoefte na de Tweede Wereldoorlog explodeerde. Begin maart waren El en ik er nog om er de fraaie kerk met de grote glas-in-loodramen van Troost te bezoeken. Die is tegenwoordig als repetitieruimte in gebruik bij Opera Zuid en was een aantal dagen open voor publiek. Er was toen in de wijk al best stevig afgebroken en er zat ook toen al flink schot in allerhande nieuwbouw, De post op LinkedIn roemde de transitie waarin de wijk zich bevond. Ik begrijp dat wel maar voor mij is het alsof de ziel en het hart uit de wijk zijn gesneden. Er was sinds 1965 wel al het een en ander veranderd maar de echt grote ingrepen van nu confronteren me eens te meer met het in de loop der jaren verdwijnen van de kleine winkels, de frituur, het café, de met veel lezenswaardigs volgestouwde dependance van de stadsbibliotheek aan de Witmakersstraat. En natuurlijk, Malpertuis was een wijk als vele andere, niks bijzonders – op die kerk en de namen van de straten na – maar het was wel mijn wijk. Zo voelt het nu toch wel een stuk minder.

Limerick 10

Een schaap en een geit in Berg en Terblijt

leven in onmin, het is haat en nijd.

Het wordt nog zó erg

dat binnenkort Berg

ten einde raad van Terblijt scheidt.

7 oktober

Toen ik vanochtend even door X liep, was zo’n beetje het eerste wat ik zag een poster met 101, meest lachende gezichten. Het was een Franse poster waarop de gijzelaars, vastgehouden in de krochten van Gaza otages heten. Libérez tous les otages, roept of eigenlijk: schreeuwt de poster. Bevrijd alle gijzelaars, maar ook Laat alle gijzelaars vrij! Het is, zo gelezen, een oproep aan beide zijden in het slepende conflict in het Midden-Oosten. Doe je best ze te redden, gun ze hun leven! De gijzelaars zijn op de foto gezet voordat ze werden gevangen genomen door leden van Hamas, die op 7 oktober 2023 tegelijkertijd honderden vooral Israëlische burgers zonder pardon over de kling joegen. Ze zijn gefotografeerd op feestjes, op terrasjes, terwijl ze diploma’s kregen, verliefd waren, jarig, terwijl ze op vakantie waren, door geliefden, vrienden, hun vader, hun moeder, vriendinnen, kinderen terwijl zij de wereld en de wereld hen toelachte. Toen vorig jaar de media met de eerste berichten over de monsterlijke aanval op niets vermoedende en onbeschermde, feestende, slapende burgers kwamen, ben ik me rot geschrokken en vreesde ik de toekomst van het Midden-Oosten meer dan ooit tevoren. De al decennia smeulende en zo nu en dan oplaaiende veenbrand zou nu definitief tot een heuse oorlog ontbranden. We zijn nu een jaar verder en weten wat het betekent als oorlog nog de enige weg naar een oplossing lijkt. Er valt niets meer te lachen, alleen nog op een poster die vertelt over een verleden van geluk in een voorbij en verloren leven van alledag. Én over gevangenschap, nog zonder uitzicht.

Trasimeno

Onderstaande column las ik vanochtend voor in de rubriek Even Stilstaan, even na negen uur op Omroep Venray.

We hadden de raampjes van de zilvergrijze Fiat Uno met accenten van zware roest allemaal tegen elkaar opengezet. Dat was gewoon handwerk geweest. Draaien aan de gammele krukjes. El en ik zaten op de diep doorzakkende stoeltjes voorin, achterin lagen op een bedje van jutezakken onze koffer met kleren en nog wat spullen die we graag in eigen beheer hadden gehouden. De wind joeg onze haren wild rond onze hoofden. Buiten de auto was het om en nabij de veertig graden, in de auto stonk het naar dier, als in stal, als in op de boerderij. Alsof de Fiat in minder uitzonderlijke omstandigheden als veewagen in gebruik was. Dat vermoeden werd sterker nadat we hadden vastgesteld dat de achterbank niet meer tot de standaarduitrusting van de auto behoorde. Maar, hij reed en we zouden het de komende vijf, zes dagen moeten doen met deze aftandse Fiat met een ongetwijfeld rijk verleden en waarschijnlijk nog maar weinig toekomst. 

Het was Italië en het was 1995. Én het was een zaterdag. We waren op weg geweest naar de oostkant van het Lago di Trasimeno. We kwamen uit de buurt van La Spezia en hadden onderweg ook het oude deel van de prachtstad Cortona nog even aangedaan. Vandaar ging het door de heuvels richting Passignano sul Trasimeno om eenmaal weer beneden langs de oevers van het meer naar Camping Village Cequestro te rijden. De auto had een open dakje en de zon scheen op onze bolletjes. We genoten van onze rol als toeristen in een Italiaans landschap op zijn mooist. Wie deed ons wat? Maar, feit was dat wij de oevers van het meer niet zouden halen. Althans niet met onze eigen auto.

De carrosserie en het interieur van de Fiat Uno mochten er dan slecht aan toe zijn, de versnellingsbak schakelde óók nog eens beroerd. Maar, zeiden we tegen elkaar, laten we vooral niet klagen. Een paar uur eerder waren we in de afdaling van de laatste heuvel voordat we de oevers van het meer van Trasimeno zouden bereiken met onze eigen auto abrupt tot stilstand gekomen. We vonden wel al dat de motor wat veel geluid begon te maken, steeds meer eigenlijk, maar ja, wisten wij veel. En er gingen geen waarschuwingslampjes branden. Op een gegeven moment werd het geluid meer knetteren. En voordat we tot ons hadden kunnen laten doordringen dat er iets met de uitlaat kon zijn, hoorden we onder de auto een hevig schurend geluid en een nog luider geknetter. Ik trapte bruusk op de rem, we stonden stil. Nog een geluk dat er niemand achter ons had gereden. We stapten uit. We gingen op de knieën. We keken onder de auto. Er was geen twijfel mogelijk: de uitlaat was in twee stukken gebroken én losgekomen van de bodemplaat. Wat te doen?

Het was al even geleden dat we door een dorpje gekomen waren, dus naar boven lopen lag niet voor de hand. Van de weg verder naar beneden, naar het meer, konden we vanaf het punt waar we waren gestrand lange stukken zien liggen. Naar beneden lopen was wél een optie maar een huis zagen we op korte afstand niet liggen. We moesten maar eens beginnen met wat water te drinken, zei El. En op dat muurtje, dáár – ze wees – gaan zitten. Tot rust komen. We dronken water en zaten op het muurtje. We keken uit op de weg beneden ons. Het was heet, we hoorden krekels, we zagen kleine vogeltjes de struiken in- en uitschieten en namen nog een slok. Het was even alsof er niets gebeurd was, alsof we gewoon toeristen waren en niet autobezitters met een stevig probleem en nogal hulpeloos. 

Op een gegeven moment zagen we aan de voet van de heuvel een scootertje langzaam de weg heuvel-op inslaan. De berijder zou deo volente op enig moment bij ons zijn. Dus, als die voor die tijd niet een zijweg zou nemen of bij een voor ons niet zichtbaar huis het erf oprijden om voor zijn lieve vrouw de tas met zaterdagboodschappen op de keukentafel te zetten. Dat wij delen van de weg konden zien liggen bood hoop. Kwam hij traag tuffend weer tevoorschijn, na lager op de heuvel achter bomen en struiken te zijn verdwenen, dan was het hoera! 

Lang verhaal kort: Na een stief kwartiertje kwam de man op het zacht pruttelende scootertje de haarspeldbocht uit die naar ons deel van de weg draaide. We stonden al klaar om hem staande te houden en in ons beste Italiaans uit te leggen in welk lastig parket wij zaten en of hij – eenmaal thuis – een garagehouder wilde bellen om die te verleiden ons te komen helpen. De man op zijn aftandse scootertje stopte, zette het motortje uit, stapte af, stak ons een eeltige hand toe en vroeg wat er was. Wij deden ons verhaal. De man, type baret en baard, gelooide huid, luisterde aandachtig, zei dat hij uiteraard graag zou doen wat wij hem vroegen, máár, waarom niet nu meteen? Uit een zak van zijn sjofele jasje toverde hij wat wij nu een mobieltje noemen. Voor El en mijzelf was het alsof er een wonder werd verricht. Binnen een minuut was alles geregeld. Hij komt eraan, zei de man, gaf ons nog eens een hand, startte zijn scootertje, stapte op, reed weg, keek om, zwaaide nog een keer, riep nog: Veel succes en verdween langzaam verder de heuvel op. Uit ons zicht. 

We bleven enigszins perplex achter. We hadden altijd zwaar getwijfeld aan nut en noodzaak van mobieltjes maar nu hadden ook wij het licht gezien. Een spannend uur later – kwam hij nou wel of kwam hij niet – verscheen op de weg onderaan de heuvel een bergingsauto die we op dezelfde manier konden volgen als een dik uur eerder de man met de baard en baret op zijn scootertje. Alleen, de man in de bergingsauto was een stuk sneller boven, had binnen de kortste keren onze auto op de zijne staan, nam ons in een gezapig tempo mee naar zijn garage in Tuoro sul Trasimeno en gaf ons de zilvergrijze Fiat Uno mee. En tot over een dag of vijf zes, zei hij nog.    

De Fiat Uno mocht dan in een beroerde conditie zijn, het ding bracht ons wel naar het huisje waar we de komende week zouden wonen. Het stond samen met zesentwintig vrijwel identieke huisjes in een olijfboomgaard. We hadden in Passignano nog wat boodschappen gedaan en nu was het zaak de kaas, de melk, het fruit en de wijn zo spoedig als mogelijk in de koeling onder te brengen, voordat de bulderende hitte zich ervan meester zou hebben gemaakt. Het huisje had een zinken dak en was niet geïsoleerd. Het was een omgekeerde koekenpan en wij waren de pannenkoeken. 

Oh ja, En toen we terug waren in Nederland hebben we meteen mobieltjes gekocht.

Meeuw

De meeuw zat op de nok van het dak van het strandpaviljoen en keek langs de gevel met daarop Zee en Zon naar beneden. Hij had honger noch trek, leek het. Het was een uur of zeven, de zon zakte langzaam naar de horizon en de meeuw had al de hele dag kunnen foerageren. Hier, op de rand tussen duinen en strand werd de hele dag gegeten en gedronken en er viel voortdurend wel iets eetbaars over de rand van een bord, van een tafeltje, ook voor de meeuw. De wandelaars langs de waterlijn hielden in, stonden in plukjes stil en begonnen uit te kijken over zee. Ze tekenden steeds scherper af tegen het licht van de zon die over een minuut of tien, vijftien achter de horizon zou wegzakken. Het bracht het leven op het strand praktisch tot stilstand. Misschien was ook de meeuw niet zozeer geheel verzadigd als wel ook onder de indruk van de stilte en de rust die langzaam neerdaalde over de immense weidsheid. We keken mee hoe het licht verdween achter het water. De wandelaars liepen verder, het verliefde stelletje stond op van het bankje, de jonge vrouw gooide de frisbee naar haar vriend, de meeuw was inmiddels weggevlogen en wij liepen naar onze auto. Er wachtte nog een ritje.

Leuk

Vrijdagmiddag, Eindhoven, bomvolle terrassen, zon. Winkels vol koopgraag volk. Mensen van alle leeftijden. Het roept bij El en mij vragen op. Moeten die mensen niet werken? Moeten ze niet naar school? Zijn er geen colleges, werkgroepen? Moeten ze niet op hun kamertje of in een bibliotheek zitten studeren, hun huiswerk maken? Hebben ze geen vrijwilligerswerk te doen? Vandaag geen mantelzorg? Hoe verhoudt zich dit tot de arbeidsproductiviteit en het gaande houden van de samenleving, afgezien van horeca, middenstand, hun leveranciers en producenten? Zijn dat vragen die je mag stellen als je zelf ook maar wat ongericht loopt te keutelen? Ik denk het wel, want elke vraag mag gesteld, maar niet op elke vraag is er een afdoende, zinnig en bevredigend antwoord. En er zijn ook impertinente vragen, grenzend aan onfatsoen. Want: Kijk eerst naar jezelf. Soms voelen we ons schuldig dat we die vragen wel stellen maar in de strikte zin van het woord niet meer werken, dat onze bijdrage aan de samenleving economisch naar verhouding weinig meer voorstelt. Dat we met de energie die we nog hebben economisch nauwelijks meerwaarde creëren, vooral met consumeren bijdragen en in de marge maatschappelijke hand- en spandiensten verrichten, vooral als we dat leuk vinden. Wat we leuk – en ook wel nuttig – vinden, bijvoorbeeld, is ter gelegenheid van de kinderboekenweek voor elk kleinkind een boek kopen. Daarom waren we in Eindhoven. Normaal gesproken kopen we lokaal maar nu wilden we weer eens een keuze kunnen maken uit een ruim fysiek assortiment. En dat kon in Eindhoven. We waren er snel uit. En daarna hadden we dus tijd om nog even door Eindhoven te kuieren en ons weer eens te verbazen over de sluier van hedonisme waar een deel van de bevolking zich in kan hullen. In de wetenschap dat dat voor lang niet iedereen is weggelegd.

Kinderboekenweek

Gisteren is de kinderboekenweek begonnen. Dat is voor El en mij elk jaar weer een markant moment. Waarom? Dat lees je in de onderstaande tekst die verscheen op woensdag 6 oktober 2020 als deel van een column op de website van Meer Vandaag, de lokale omroep van de gemeente Meerssen.

Ik liep over de Markt in Meerssen en vanaf het terras van de Keizer kwam een opvallende krullenbol me tegemoet. Onder de coupe wirwar een gezicht als dat van Arnon Grunberg. Met daarop een bril als die van Grunberg. De man droeg een rugzak. Door mijn hoofd flitste: Aan de wandel, toerist, maar wat doet dié hier ……? Ik besloot de man nog eens goed in het gezicht te kijken maar op dat moment was hij eigenlijk al voorbij en ik dacht: Nee, is ‘m niet. Deze is te groot, te fors voor Grunberg. Maar hoe kon ik dat weten, ik had Grunberg nog nooit in het echt gezien, alleen op de televee en het is bekend dat die de verhoudingen uit de werkelijkheid vertekent. En soms niet alleen fysiek maar ook inhoudelijk. Ik stond nog even stil, draaide me nog om, overwoog nog Hee, ben jij toevallig schrijver Grunberg, grote naam in de Nederlandse literatuur te roepen, maar slikte dat ook heel snel weer in. Stel je voor! En ik liep door. En nu vraag ik me dus af of ik leef met een echte ontmoeting of met een illusie. Bid voor mij.

Het is trouwens wel typisch dat je tegen zoiets aanloopt als het kinderboekenweek is. Grunberg is dan echt wel niet voor kinderen, maar toch. Overigens, bij ons in het gezin is kinderboekenweek een heus dingetje, hoor. Toen we zelf nog kleintjes hadden, gingen we dan met ze naar de winkel en kochten we een boek voor ze. Feest. We wilden graag dat onze kinderen lezers zouden worden. We zijn het zelf ook. En het is goed voor je, veel te lezen. Maar daar ga ik het nu niet over hebben. Misschien een andere keer. Gevolg: onze kinderen lazen, toen ze jong waren veel, heel veel. Gaandeweg werd dat minder en dat deed pijn. Niet dramatisch veel, maar toch. En ze lezen wel, hè, maar nauwelijks fictie. Nu we kleinkinderen hebben, kunnen we het niet laten. Elk jaar kopen we voor elk van die blagen een boek. Het wordt in elk geval steeds in dankbaarheid aanvaard. Waar we vooral blij mee zijn is dat we niet opa en oma Boek worden genoemd. Ik ken een opa die door enkele kleinkinderen opa Bim-Bam werd genoemd omdat hij zo dicht bij de kerk woonde. Allemachtig. Bid voor hem.

Kruispunt

We kregen een appje: Ik kom met de auto. Mijn TomTom weet jullie te wonen. Het was geen bedreiging. Het was meer een geruststelling. Morgen komt Em en Em is soms wat onzeker over haar vermogen in de fysieke wereld de weg te vinden. De vorige keer dat ze ons bezocht kwam ze met de trein. Ze zou rond half elf bij ons zijn maar een half uurtje later – kwam ze wel, kwam ze niet – kregen we een telefoontje. Ze stond nu op een kruispunt bij een bankje. Ze vroeg zich af hoe ze vandaaruit bij ons moest komen. Ik zei tegen haar dat ze maar eens moest beginnen op dat bankje te gaan zitten. Ze klonk namelijk ondanks de haar aangeboren onverzettelijke soort onverdrotenheid en optimisme licht ontregeld. Ze zei: Ik zie een gebouw met (biep) erop. Maar daar moet ik dus niet zijn. Nee, zei ik, maar dan ben je wel vlakbij. Dat was een pak van haar hart. Ik kon me daar iets bij voorstellen. Niet weten waar je bent en hoe je verder moet, dat is lastig te hebben. Dus we begonnen haar positie nader te bepalen. Wat zie je nog meer, vroeg ik om daarmee een begin te maken. Ik moest dat weten om haar te kunnen vertellen welke van de vier kanten ze op moest gaan. De conclusie die we trokken was dat ik naar haar toe zou lopen om haar naar ons huis te gidsen. Daarna werd het een gezellige sessie van goede vrienden en dat wordt het morgen weer.