Golfen

Het was een mooie ochtend. De zon scheen. Dat is op zich al iets waar je de dag voor prijst. Want wat is er de afgelopen tijd veel regen gevallen en veel regen dat impliceert ook veel wolken en dus weinig zon. We hadden er zin in. In weer een rondje lopen om zwaaiend met een ruim assortiment aan stokkies een balletje over nogal grote afstanden naar wat gaatjes in de grond te verplaatsen door het achtereenvolgens stevige klappen en subtiele tikjes te verkopen. We noemen het golfen. Het was een bijzondere ochtend, want Youp heeft een punt gezet. Het was dus ook een beetje een feestelijke ochtend. We konden nu golfen zonder de vloek van Youp. Youp zwijgt. Youp zwijgt dus ook over golfen. Youp maakt golfen niet langer belachelijk. Of de mensen die dat leuk vinden. Als Youp zich aan zijn afspraak houdt te zwijgen. Althans in het theater.

Sfeer

Het ging even flink tekeer, vanmiddag. Opeens was het zover. Zwarte wolken, bliksem, donder, rukwinden, stortbuien. Het duurde twintig minuten en toen was het weer voorbij. De statige bomen op het pleintje, vol in het blad, hadden moeite de wilde bewegingen van de wind bij te benen en die energie met houterige souplesse in levensreddend mee- en terugveren om te zetten. Voordat de sluizen opengingen waren we nog even door het dorp gelopen. Het was er aangenaam druk: laatste zondag van de maand, dan zijn er veel winkels open. Laatste zondag omdat mensen dan net hun salaris hebben gekregen. En dan was het ook nog de laatste zondag van mei. Dan is ook het vakantiegeld binnen. En rond deze tijd betaalt de belastingdienst ook nog eens veel geld terug. Het is de tijd tussen lente en zomer. Op het plein voor de schouwburg was de fontein weer in vol bedrijf. Die trekt altijd kleine kinderen. Soms is het wervelende ook iets te onweerstaanbaar, met een nat kind als gevolg. Er zijn ouders die voorbereid zijn en droge kleren en een handdoek bij zich hebben. Maar, dat is meer voor hartje zomer en volop zon. Zover was het vandaag nog niet. Ouders met kleine kinderen waren waakzaam. We liepen nog een winkel binnen voor wat shirtjes. Binnenkort begint de vakantie. Dan gaan we weer even weg. Naar andere pleinen en pleintjes, ander onweer, andere temperaturen, andere mensen, andere sfeer. Zin in.

Poort

De jongste – getrouwd, drie kinderen – en zijn eega bouwden de afgelopen jaren een huis. Ze deden veel zelf. Vandaag moest er een begin van poort naast het huis worden geplaatst. Aan de andere kant van het huis staat al een hek. Nu moest ook die poort er maar eens van komen. De jongste van de jongste is namelijk een klimmer én wegloper. Die mag graag zijn ouders van streek maken door net even te lang uit beeld te zijn. Een begin van een poort maken is meestal een fluitje van een cent. Drie volwassenen steken de handen uit de mouwen en voor je het weet is Kees klaar. Niet vandaag. Het duurde iets langer. En het was een klus die nauwelijks vreugde bracht. Want. Het zou niet gaan regenen, zei de app van het weer en radicaal rechts had zon beloofd, in Nederland, maar niets daarvan. Het was regen waar je heel nat van wordt, motregen dus. Dat werkt niet mee, in het gemoed. De vier extra handen hadden gezegd: Als het gaat regenen dan komen we niet, dan wordt het een andere dag. Maar de motregen zat in het complot. We zouden om tien uur beginnen en de motregen begon om kwart over tien en de app ziet motregen slecht, dus wij waren er toch en toen waren we om elf uur zeiknat. Vervelend. Het duurde even voordat alles helemaal op de goede hoogte en waterpas stond. Om twaalf uur motregende het nog. Toch, we hoefden alleen nog beton te storten in de gaten met daarin nauwkeurig ingemeten het begin van de poort. En in de mal van de poer voor de pin waarmee je de poort in het midden kunt vastzetten. Rond twee uur stonden de palen waaraan de deuren van de poort moet worden opgehangen in de beton. Nog wel stevig ingeklemd in latten en lijmklemmen want het beton moet natuurlijk nog wel lekker uitharden. De zes volwassen handen kregen overigens hulp van nog twee volwassen handen plus zes kinderhanden. Die sleepten vooral betonzand aan. Dat scheelde in het tempo. Het natte beton was rap-rap klaar. En toen hadden de zes volwassen handen toch nog de hele middag vrij. Hoera!

Lachen

Van de andere kant van het plein klonk een bekend geluid. Het was het geschreeuw van meeuwen. En wel de meeuwen uit de reclame van een zekere verzekeringsmaatschappij. Die meeuwen die bovenop een lantaarnpaal zitten en luid lachend dreigen een cabriolet vol te schijten. Ik zat er met mijn rug naartoe maar El kon zien dat er slechts hartelijk gelachen werd. Het plein was een plein in Eindhoven. Het was rond het middaguur. De zon kwam zo nu en dan achter de wolken vandaan. Het was zo’n dag dat het alweer niet echt wilde zomeren. Radicaal rechts had dan wel beloofd dat in Nederland de zon weer zou gaan schijnen maar het was duidelijk dat de wolken nog niet mee wensten te werken. We waren lang niet meer in Eindhoven geweest. We hadden immers veertien jaar lang Maastricht om de hoek gehad en dan weet je het wel. Eindhoven was er in die periode vooral geweest om snel omheen te rijden, op weg naar de Randstad. Maar, zagen we nu, dat doet geen recht aan de ontwikkeling die Eindhoven doormaakte. En nog steeds, waarschijnlijk. ASML en zo, zoals vroeger Philips en DAF. Hoe dan ook, we kuierden door het centrum, liepen eens door de boekwinkel, keken eens naar een bloesje, gingen bij de ANWB aan, raakten voor even de weg kwijt en streken tenslotte neer op het plein met de terrassen. Waar zo hartelijk werd gelachen. Brabant.

Piep

Soms rijden we naar Frankrijk en om daar een beetje op te kunnen schieten nemen we daar ook tolwegen. Een jaar of tien, vijftien geleden kochten we een klein kastje dat communiceert met de tolpoortjes. Dat plak je achter de voorruit, in de buurt van je achteruitkijkspiegeltje. Als je dan in de buurt van de slagboom komt, hoor je een piep en vervolgens gaat de slagboom open. En, racen maar weer. De eerste jaren maakten we ons geen zorgen over de houdbaarheid van het wonderlijke ding dat ons tegen betaling achteraf razendsnel door de poortjes hielp, maar na een jaar of tien zei El: Dat ding, gaat dat nooit leeg? Tja, en dan heb je dus een spook in huis. Een spook dat maar Goede raad is duur blijft roepen. Totdat we in de Kampioen lazen – Voor de goede orde: We zijn lid van de ANWB, bijna erelid, zo lang al, maar de Kampioen gaat zo goed als altijd linea recta naar het oud papier. Sorry bomen! – dat ze in de winkels van de ANWB zo’n ding kunnen testen. Dus, op naar Eindhoven. Daar troffen we dit keer een zeer goedlachse mevrouw. Ze legde gevraagd en ongevraagd van alles uit. En ja, deze batch, een van de eerste ooit, van dit soort kastjes, het was tevens de beste ooit. Dit ding van ons, dat ging het nog jaren doen: piep zeggen bij de tolpoortjes en de slagboom doen juichen. Hup, gooi de arm maar weer in de lucht. Piep! En rijden maar weer. En nee, natuurlijk niet nalaten jaarlijks te testen, maar goud, hoor, deze batch. We voelden ons in- en intevreden. Van puur geluk kochten we nog een nieuwe verbanddoos en voor El een kekke – ja, dat kan bij de ANWB – polo. Toen we de winkel uitstapten zei El: Gelukkig dat we nog wat andere dingen nodig hadden want anders waren we écht voor niets hier naartoe gereden.

Trots

De afgelopen weken weer enkele keren in de verleiding geweest om trots te zijn. Vanwege Klein, maar niet dus, en nu ook weer vanwege een hoofdlijnenakkoord. Moe van. Sowieso heb ik niks met het woord trots. Denk aan Trots Op Nederland. Heeeeeeevige kriebels, als in jeuk en niet als in lente. Trots is een overschreeuwwoord. Ik weet het, dat woord bestaat niet en het bekt niet fraai maar je weet wat ik bedoel. Het woord trots gebruik je als je weet dat er iets heel erg schuurt. Trots is iets met wapperende vaandels, slaande trommels, schetterend koper en ook slachtoffers, veel te veel slachtoffers. En hollywoodfilms. En een werkelijkheid waarin zowel de overwinnaars als de verliezers helden zijn. Een kwestie van perspectief, van waar je geboren bent, wie je bent en wie je wilt worden. Het leven is strijd. Iedereen trots, iedereen held?

Fietsen

Er was een tijd dat ik vaak en ook ver en hoog ging fietsen. Dat was lekker. En het haakte aan aan een wereld die diep gedompeld was in romantiek. Een wereld waarin afzien, het lijden in al zijn dimensies, als geadelde levenskunst werd gezien en gecommuniceerd. De Tour de France was daarvan de ultieme vorm. Bedacht en georganiseerd door een krant, L’Equipe, die in een tijd dat er geen verslaggeving on the spot was al begreep dat wat door enkele volgers gezien werd op papier tot pure heroïek kon worden uitvergroot. Niet dat er op die fietsen rond 1900 niet vreselijk werd geleden maar de volgers konden het nog veel erger maken, lees: meer lezenswaardig maken. Waardoor de krant nog beter verkocht werd. Ik sla nu even een tijdje over. Tegenwoordig komt daar bij dat fietsen technische hoogstandjes zijn. Er hangt een sfeer van de laatste technische snufjes omheen. Dat is leuk. Het rare is dat je zou denken dat door die techniek, ook nog eens in combinatie met alle medische input in het wereldje, fietsen een fluitje van een cent is geworden. En dat dus de romantiek het loodje wel zal hebben gelegd. Niets is minder waar. Fietsen blijft afzien, fietsen blijft lijden. En genieten. Een manier van leven. Een levenskunst. Ondertussen zie ik fietsers net iets te gemakkelijk winnen.

Graanmarkt

Wat een pil, de biografie van Hugo Claus, van de hand van Mark Schaevers. Titel: De levens van Hugo Claus. Ik zeg pil maar het is natuurlijk een fraai gebonden en kloek boek met stofomslag en verluchtigd met foto’s uit het familiealbum en beeldend werk van de hand van Claus. Het is naar mijn idee een zorgvuldig levensverhaal. Toch, op pagina 269 – eerste druk, 2024 – wordt genoemd de Oude Koornmarkt in Brussel. Ik kan zelden de neiging onderdrukken in dit soort gevallen op Google Maps te kijken. Nu dus waar die Oude Koornmarkt ligt, in Brussel. Maar, Maps heeft in Brussel geen verwijzing naar een Oude Koornmarkt, wel in Antwerpen. Brussel kent wel een Oude Graanmarkt. Graan en Koorn, ze liggen qua betekenis praktisch op elkaar. Hemelsbreed nogal uit elkaar.

Deadline

Het was een kort gesprek. We hadden het over schrijven. Jee zei dat hij als schrijver moeilijk kan leven met een deadline. Ik heb daar geen moeite mee. En dat zei ik ook. Daarna ging ons gesprek op in het geroezemoes rond de tafel en in de woorden die anderen aan het gesprek wilden bijdragen. Of ze hadden min of meer plompverloren iets anders te melden. Maar, het liet me niet los, de deadline als, ja, als wat eigenlijk? Niet ingewikkelder maken dan het is, dacht ik. Een deadline is een deadline en je kunt er goed mee leven of niet. Desondanks, het liet me niet los. Deadline, het moet dan en dan af. Hoe werkt dat bij mij? Dat leek me vooral de vraag te zijn die ik maar eens moest beantwoorden. Vooropgesteld, ik heb in mijn leven al ontzettend veel geschreven. Ook op het laatste moment. Ik ben namelijk heel goed in zaken voor me uit schuiven. Dus dan moet je wel, op het laatste moment. Of vlak daar voor. Daarbij heb ik de indruk dat je mij niet moet vragen iets zo voor te bereiden dat ik er meteen het laatste woord over kan zeggen of schrijven. Ik denk en werk nogal intuïtief en chaos is vaak de basis daarvan. Als ik systematisch probeer na te denken over zaken levert dat vaak een overzicht van vragen en antwoorden op met talloze losse eindjes: nieuwe vragen, zijpaden, halve antwoorden, wegversperringen, andere definities, wanhopig herordenen, semantische verwarringen of gewoon onwetendheid. Dan heb ik opeens behoefte aan wat-als-dan en zo. Aan wetenschappelijk onderzoek waarin je het aantal variabelen bewust en zorgvuldig beperkt en de variabelen die je toelaat stevig onder controle hebt. Maar, ik schrijf geen wetenschap. Enfin, dit is dus zo’n stukkie dat ik NU af wilde hebben. En het is nu ook af. Wat mij betreft. Deadline gehaald.

Parijs

We zaten aan de bar van het bruine café aan de Markt. Aan een tafeltje in de hoek werd Frans gesproken. Ik weet niet hoe het kwam maar voor we het wisten hadden El en ik het over Parijs. Weet je nog wel, oudje? Het was alweer een tijdje geleden dat wij in een Parijse bar hadden gezeten. En dat er dan Fransen aan de toog stonden, au zinc dus, terwijl wij Nederlands sprekend aan een tafeltje in de hoek zaten. Een jaar of wat geleden waren we op weg naar zuidelijker streken nog wel eens door Parijs heen gereden. Maar, dat is toch echt iets anders dan onder de Arc de Triomphe staan of over de Champs Elysées flaneren. Of in de Jardin du Luxembourg op een bankje zitten.

El en ik waren voor het eerst in Parijs in 1970. El kan die jaartallen zo oplepelen, ik moet daar altijd over nadenken. We waren er toen met de club van Nijmeegse studenten Nederlands. Het was hartje hippietijd. Een van de grootste zorgen van de reisleiders, serieuze jongens en meisjes met veel behoefte aan controle en een groot gevoel voor verantwoordelijkheid, was dat het in de bussen, het waren er twee, niet naar wiet zou ruiken. De Franse douane was immers streng en meer dan dat. Dus, in de bussen zinderde een lichte huiver. Het kon namelijk niet anders of er was wiet of hash in de bus. Maar niemand wist wie het bij zich had. De grote vraag was: Werden ze gepakt of niet? En sommigen moeten gedacht hebben: Word ik gepakt, of niet?

Tegenwoordig rijd je in – pak ‘m beet – vijf uur en nog wat naar Parijs. Toen moest je daar nog een lange dag voor uittrekken. We gingen bij Mons de grens over. Daar stapten de mannen van de Franse douane de bus in en ik dacht aan ze te kunnen zien dat ze zich inwendig in de handen wreven. Deze bussen, deze jonge mensen, waren het heerlijke hapje waar ze al de hele dag naar hadden uitgekeken. Niet dat ze wisten dat wij er aan kwamen, maar zo zaten ze in elkaar. Ze wilden betrappen wie ze betrappen konden en dat was eigenlijk nooit genoeg – op hun manier verslaafd geraakt aan het scoren van overtredingen van de Franse douaneregels – en hier waren twee volle bussen met hippies. Hier viel likkebaardend heel veel eer te behalen.

In 1970 kende ik El nog maar net. Er viel nog veel te verkennen, aan elkaar en aan Parijs, aan de grote wereld, aan onze toekomst. We maakten lange dagen met visites aan van alles en nog wat. Aan musea, universiteiten, de Franse Radio en Televisie en natuurlijk ook aan het Institut Neérlandais. Dat bestond toen nog. We waren ook veel buiten. We sliepen in een groot hotel voor buitenlandse studenten in de voorstad Rosny-sous-Bois. Die ligt behoorlijk ver van het centrum van Parijs, was toen voor ons alleen met de metro en daarna ook nog de bus te bereiken, dus daar gingen we alleen ’s avonds laat pas naartoe. Buiten de visites waren we zwervers. Geen punt want het waren warme najaarsdagen, dat jaar. We beleefden an Indian Summer in Paris. We liepen door de stad, amper geld op zak, van park naar park, van bankje naar bankje. Met een tas en daarin stokbrood, brie, worst, wat tomaten, een fles rode wijn en een mes. Zo nu en dan doken we een kroegje in voor koffie of toch nog maar een glaasje wijn. Dat kostte in die tijd – in mijn herinnering althans – een schamele 25 centimes. Zelfs in onze ogen een grijpstuiver, toen. Warm eten deden we in een intens kale eetzaal voor studenten in het Quartier Latin.

Zwervend door Parijs kwamen we op enig moment ook op een bankje in de Jardin du Luxembourg terecht. We aten wat, we dronken wat, we praatten wat, we zaten lekker tegen elkaar aan, koppen in de zon. Een bankje verderop streek een jonge moeder neer. Het kostte haar wat tijd voordat ze de wandelwagen had staan zoals ze het wilde. Niet teveel zon, uit de wind. In de wandelwagen een peuter. Maar, een peuter die zich niet wenste neer te leggen bij de kluistering aan de wagen. De peuter wilde los, de peuter wilde de vrijheid proeven. De moeder liet het er niet op aankomen. Geen zin in een krijsend kind. Wij zagen het in dromerig verliefde stilte aan. Ik weet niet wat El op dat moment dacht maar ik had het idee dat ons een blik in ons voorland werd gegund. Nog even niet, dacht ik. Eerst maar eens afstuderen.

Ondertussen was de peuter begonnen de omgeving te verkennen. De moeder zat op de rand van haar bankje. In standje alarm. Om op elk moment in een flits op te kunnen staan. En reddend werk te kunnen verrichten. En toen stond de peuter opeens voor ons. En keek naar mij. En riep papa, papa. De moeder sprong op, greep de peuter en riep zachtjes: Ah non, ah non. En in onze richting: Je m’excuse. Ik kon slechts vol begrip terugkijken. En El vond het nogal grappig. Ze moest lachen.

Toen we buiten stonden, op de Markt, zei El: Die jongens van de douane, die hebben uiteindelijk toch niks gevonden, hè? Geen wiet, geen hash? Niet dat ik weet, zei ik. Maar, we hebben best heel lang aan die grens gestaan, toch, omdat de chauffeur van onze bus teveel diesel in zijn tank had? Dat mocht maar een bepaalde hoeveelheid zijn, als ik me goed herinner. Hadden ze toch nog een overtredinkje kunnen scoren. Die jongens van de Franse douane.

Deze column las ik vanochtend voor bij Radio Omroep Venray in de rubriek Even Stilstaan. Zo eens in de zes, zeven weken is het mijn beurt. Dit was mijn twaalfde in een reeks. Je kunt deze terugluisteren op de website van Omroep Venray. De bijdragen in de rubriek Even Stilstaan worden de komende tijd omgezet naar podcasts, ook onder de rubrieksnaam Even Stilstaan.