Er was iemand jarig. Er was een bescheiden ontvangst. Er kwam ook een vader met twee kleine kinderen. Hij droeg het jongste op zijn rechterarm en het oudste had haar armpjes stevig om de dij van zijn linkerbeen geklemd. Hij liep moeilijk, met dat blok aan zijn been. Je kent dat wel, van die kleine kinderen die een vreemde omgeving met strakke oogjes vol vrees binnenkomen, vertwijfeld de blik afwenden en zich krampachtig vastklemmen aan het enige vertrouwde dat ze bij de hand hebben. Kom, zeggen jullie even gedag, probeerde de vader nog. Maar het was aan dovemansoren. Deze kleefkindjes maakten vooralsnog geen aanstalten tot het aangaan van nieuwe relaties. Het duurde een stuk taart, een glas limonade en het vooruitzicht van dadelijk naar buiten en met de andere kinderen springen op de trampoline voordat ze aan de temperatuur van het water gewend waren. Daarna lieten ze papa langzaam los. En daarna maakten ze net zoveel herrie als de andere kinderen. Samen met de andere kinderen. Weer wat meer op eigen benen.
Prop
Het is nog maar februari, er kan dus nog een hororwinter opduiken, met een elfstedentocht, bevroren rivieren, kruiend ijs in de Maas bij de stuw van Grave, het kan, maar erg waarschijnlijk is het niet. Er zijn medemensen die daar vooral om moeten rouwen maar dat heb ik dus niet. Ik houd erg veel van koud knisperende ochtenden in een in wit gekleed glooiend landschap met meidoornhagen en kale populieren met maretak maar niet van dikke jassen, gladde trottoirs, bevroren autoruiten en plantenbakken met daarin door de bittere kou bevangen winterviolen. Nog maar 1 februari dus, maar toch. In een van de bomen op het pleintje tegenover onze woonst zag ik een paar weken geleden opeens in een vork van drie, vier takken een donkere prop. Niet dat ik er studie naar doe, naar de dagelijkse verandering in onze omgeving, meestal zijn de blikken naar buiten terloops, door het toeval gestuurd, zonder bedoeling tot gedegen waarneming. En dan toch, opeens denk ik: Hee, wat is dat? Dat was bijvoorbeeld al eens een keer een fiets geweest die opeens opviel en waarbij ik dacht: Die staat daar zeker al een paar maanden, onbewust als beeld opgeslagen, als een foto die al vaak gezien maar nog nooit echt bekeken is. Nu was dat dus die prop takken. Een prop maar nog geen nest. Of niet meer. Maar, de prop was er eerder niet geweest, ik wist het zeker. Dus niet niet meer, maar wel in de maak. Want: steeds enkele eksters in de buurt. En wat duiven. En nou vermoed ik dat die vogels de lente al in de kop hebben. En ook dat de eksters de bouwers zijn. Die zitten regelmatig op die prop. Te bewaken. De duiven scharrelen er wat – jaloers, denk ik want duiven zijn luizige nestenbouwers – omheen terwijl er zo nu en dan een op het hoopje neerstrijkt. Even uitproberen hoe het zit. Maar dat duurt nooit lang want altijd is er weer een ekster die waakt. Ergens in een goot, op een dakrand, een hoge schoorsteen. Ook ik houd mijn vinger aan de pols.
Routine
Het was rustig in de kroeg. Dat was wel eens anders geweest. De kroeg was weliswaar bruin maar kende na een gezapig bestaan met toepers aan tafeltjes met perzische tapijtjes en kleintjes pils ook een verleden van veel jeugd en hevig feesten. Maar nu was het er weer alsof er nooit iets gebeurd was. Maar alles in de kroeg wist beter. Ook de lambrisering. Aan de bar zaten twee jonge gasten. Ze dronken bier. Het was een toptijd, zei de donkere met de baard waar nog maar onlangs de barbier zijn best op had gedaan. Weet je, je bent een half jaar weg, je bent uit je normale doen, er is geen routine van alledag. Je hoeft niks, je moet niets, en daar kwam nog bij, ik wilde niks. Nou ja, ik wilde gewoon m’n ding doen. M’n hart volgen. Ik dacht: Ook aan de bar gaan zitten. Wie weet wat dat brengt. De ander: Ik snap dat niet. Je ding doen, je ding doen, wat is dat? Het was de andere gast, werkkleding nog aan, schilder leek me. Ik bestelde ondertussen een jonge borrel, een witte wijn vind ik geen drank voor aan de bar. Nou, ik ga graag buiten mijn gebaande paadjes, je angstjes en angsten overwinnen, weet je wel. Ik heb graag controle, nou, die even loslaten, uit je oevers breken, zoiets. Het leek me een jongen die over zichzelf had nagedacht. En die daar nogal ver in ging. Zelf verbaasde ik mijzelf nog elke dag. Ik zat zelden aan een bar. Dus jij hebt een half jaar door Azië gezworven en gewoon maar gezien wat er op je afkwam? Zoiets? Ik had de indruk dat de schilder zich daar moeilijk iets bij kon voorstellen. Een leven met kozijnen, deuren, muren dat is vooral plannen, logistiek en dan daarna rechttoe rechtaan. Maar als je alles zo op je af laat komen en je leeft bij de dag, ik vraag me af, is er dan niets dat je onrustig maakt, dat je nerveus wordt, dat er iets is dat je zo verrast dat je het even niet weet? En denkt: Shit? Hoe nu verder? Het werd even heel stil. Even wachten, dacht ik, met nog een borrel bestellen. Nou, en de jongen met de baard viel weer even stil, ik kwam een heel leuk meisje tegen. Op Bali. En dat klikte wel heel erg. Verliefd, kon echt wat worden. Hij dacht na. Maar zij ging drie jaar werken in Australië en ik moest, nou ja, wilde terug naar Nederland. En ik had geen zin in een liefde op afstand. Dus. De schilder viel ook even stil. Ja, en nou zit jij hier met mij over uitbreken te praten? Ik bestelde nog een borrel.
Fietsen
wat hij nu fietst,
hij kent het niet.
zo min de einder,
zo min het asfalt,
bomen langs de weg
en bloemenbermen,
koolzaadvelden,
staken hop, kraaien,
wind op de kop.
toch vanzelf komt
hij weer thuis.
kopje thee, ‘n koekje.
haar hand die streelt,
zij ziet, hij sluit
zijn ogen. weet zij
dat hij daarachter
nog bij vlagen leeft.
wat zei je, deed
je net. maar dadelijk
stapt hij weer op
de fiets, op weg
naar enkel denkt
hij: zeker weer
thee en ook die streling.
Geschreven op 26 november 2016. Vandaag, 30 januari 2025 is het gedichtendag.
Lysol
de oude man scharrelt
grijs en onbestemd over
de kinderkopjes en klinkertjes
van waalformaat naar binnen
waar de grauwe geur van
luiers en lysol ……
en in zijn hoofd waait nog
de wind door hoge populieren,
liggen rieten daken …..
een waterput en blaft een hond ……
soms knikkert hij
Geschreven op 23 mei 2016.
Kleur
een wolk zoekt haar weg
schaduw strijkt over het veld*
toch krijgt de bloem kleur
Antwoorden
Vorige week schreef ik over Es, dat hij overleden was. #vragen En dat hij een goede kok was. En Hongaar van origine. Nu weten we ook nog dat hij naar Maastricht kwam om daar te koken in de Poesta Grill. Dat was toen wel iets bijzonders, dat Hongaarse restaurant aan de Ezelenmarkt. Daar kwamen in die tijd zelfs mijn in Limburg ondernemende oom en tante speciaal voor uit Heerlen. Daarna vertrok hij, toen zijn visum voor Nederland verlopen was, naar Engeland om een aantal jaren later toch weer in Nederland verzeild te raken. Hij leerde een tante van El kennen en naturaliseerde tot Nederlander. Hij ging toen als chef de cuisine aan de slag in Vaalsbroek, het bedrijfsconferentieoord van DSM. En hij werd gevraagd te koken voor de Europese top van 1992 in Maastricht. Detail: Lubbers vond belegde broodjes voldoende, Helmut Kohl beval een buffet. Es zweette vervolgens peentjes want het duurde wel erg lang voordat de regeringsleiders zover waren dat ze aan tafel konden. Ondertussen dreigde het kostelijk bereide voedsel te verpieteren. Uiteindelijk: niets dan lof. En wat typisch was, als hij voor familiefeesten achter de kachel ging dan at hij zelden iets van wat hij bereidde. Hij had zelf het liefst een stuk stokbrood met worst. Es was een man van de eenvoud, van de regelmaat, van de vaste gewoontes. En hij hield van de zee, het leven aan de Belgische kust. En nu is hij vertrokken.
Diamant
Vanmorgen las ik op Lokale Omroep Venray deze tekst voor in de rubriek Even Stilstaan.
Het was de zomer van 1965. We fietsten naar het westen. Eindelijk erop uit, vakantie. We hadden er zin in, vriend Gee en ik. Na eindexamens en vakantiewerk in de bouw waren we op weg door Belgisch Limburg, richting Hasselt en verder Vlaanderen in. Vlaanderen, het was een veilige keuze, er werd daar tenminste verstaanbaar gesproken. En, men zou óns begrijpen. We hadden nog stevige jongensdijen en -kuiten, de fietsen waren goed geprepareerd dus het kwam niet op een paar kilometers aan. Vijftig, zestig per dag moest haalbaar zijn. In veertien dagen was een rondje Vlaanderen goed te doen. We verheugden ons zeer op Hasselt, Brussel, Kortrijk, Brugge, Gent, Antwerpen, Turnhout. En ook de kust zouden we aandoen. We waren vertrokken vanuit Maastricht. Er stond een stevige wind uit het westen en het regende pijpenstelen. Na vijf kilometer waren we opgehouden te praten én waren we doornat. Zoveel wisten we wel van het weer, dat een loodgrijze lucht zo ver als je kon kijken enkel nattigheid beloofde.
We waren die ochtend niet echt vroeg weggereden en toen we even na het middaguur langs een camping reden, keken we elkaar aan en dachten we hetzelfde: Daar was het eindpunt van de eerste dag. Er juichte iets heel diep in mij. Het was mijn gemakzuchtige ik. De camping lag achter een huis met daarin ook een café. Op de camping stond het gras een centimeter of dertig hoog. En het was net zo zeiknat als wij. Het duurde even voordat we de tent hadden staan maar daarna waren we voor het eerst die dag op een plek waar het droog was. En hopelijk zou blijven. Tijd om op café te gaan. Daar zouden we de route voor de volgende dag uitzetten en tegen elkaar dingen zeggen als: Gelukkig vonden we op onze trektocht door het schone platteland van Vlaanderen een aantrekkelijk stamineetje en Zullen we dan nog maar een pinke pakken? Gelukkig stonden in de taveerne een fruitautomaat en een flipperkast waar we ons geld in kwijt konden. En tegen zes uur ging ook nog de frietketel op het vuur. Uit de jukebox klonk Capri, cést fini van Hervé Vilard. Na wat pinkes sloegen we elkaar geestdriftig op de schouders. Dit was Vlaanderen op z’n best. Hier voelden wij ons thuis. Die avond lagen we al vroeg in onze slaapzakken. Het goot, de regen sloeg bijna gaten in het tentdoek.
De volgende ochtend waren we even in de verleiding te wachten tot het café weer open zou gaan. Voor een kop koffie, liefst goed straf. Die konden we wel gebruiken. Maar een voorzichtig zonnetje daagde ons uit onze trektocht onverdroten voort te zetten. Natte spullen of niet. We lieten ons niet kennen. We reden verder naar het westen, passeerden Hasselt en zetten koers naar Diest. De zon liet zich ondertussen van haar beste kant zien. Al dat natte spul in onze fietstassen en plunjezakken smeekte om te kunnen drogen. Net voor de middag reden we in Diest het plaatselijke sportpark op. In de zomer ook stadscamping. Daar was een lang, laag hek, daarop kon het natte goed lekker uitdampen. De luchtbedden bliezen we op vanuit de longen. We waren nog jong en vol energie. En we waren al flink in conditie gefietst. Na twee dagen hadden we er vijftig kilometer op zitten. De luchtbedden lagen in de tent. Het was tijd voor een middagdutje.
De tijd doet wat met herinneringen. Soms zie je na lange, lange jaren nog voor je wat je ooit zag, momentopnames die als lichtbeelden opdoemen, soms haarscherp, soms vaag, meestal gekleurd door de tijd. Of juist ontkleurd. Op oogleden geprojecteerde fragmenten uit wat een niet opnieuw af te spelen leven is. Maar veel vaker is wat je in een bepaalde periode meemaakte verdwenen in een groot, zwart gat. Dan zijn de belevenissen, is alles wat je toen zag ongewild en vaak véél te compact opgeslagen in je brein. Samengedrukt tot een dichte massa waaruit zich fragmenten niet of slechts met grote moeite laten ontsluiten en die je meestal slechts met één woord kunt benoemen. Maar, zo’n woord is veel meer dan enkel een samenvatting. Het staat voor een sterke verdichting. Je draagt een steen mee, die licht voelt of zwaar of iets daartussen in. En met een beetje geluk is die onder héél grote druk tot stand gekomen. Dan is zo’n steen een diamant. Met een schittering die van heel diep van binnenuit komt. Denkt dan de romanticus.
We kwamen die vakantie, in de heerlijke zomer van 1965 nooit verder dan Diest. Diest, dat is zo’n woord.
In het najaar van 1965 namen Gee en ik in Maastricht de Belgische bus naar een dorp in Vlaams Limburg. Daar woonden de vier toffe meiden die we in de zomer in Diest ontmoet hadden. We waren er een dag of veertien samen opgetrokken en er hing een dubbele verliefdheid in de lucht. Die dag in het najaar zouden we ze eindelijk terugzien. Spannend was het. Van de vier waren er drie uit één gezin. Het werd een mooie dag in een fraai huis, met een prieel in de tuin dat de vader van de drie, naar eigen zeggen – en hij knipoogde daar bij – had laten neerzetten voor het geval zijn dochters verliefd zouden zijn. Dan konden ze, enfin ….. Het was een prima dag. De verliefdheid bloeide. De moeder – ze vond ons aardig – zou ons na het avondeten naar Bergeijk brengen. Vandaar reed een lijnbus naar Valkenswaard en verder naar Eindhoven. Daar wachtte vervolgens de trein naar Vught, waar Gee woonde. Om alle aansluitingen te halen moesten we in Bergeijk de bus van halftien hebben. Dat was ook de laatste bus die die dag in het najaar van 1965 uit Bergeijk zou vertrekken. Ik had de betrekkelijke eer naast de moeder voorin op de stoel naast haar te zitten, vriend Gee het grote genoegen van een wat krappe zitplaats tussen de drie dochters op de achterbank. Ik had een riant uitzicht op de wegen die de moeder met de banden van haar snelle wagen teisterde. Belgische wegen anno 1965, gekend om hun brokkige wegdek, zonder heldere belijning en verlichting. Onderwijl kreeg vriend Gee op de achterbank van heel andere indrukken hartkloppingen dan ik voorin. De moeder slaagde er in ons op tijd in Bergeijk af te zetten. Tot ziens, jongens, zei ze.
Recent voorgelezen culumns in de rubriek Even Stilstaan vind je op Spotify onder de podcasts: Even Stilstaan.
Divers
Vandaag weer een oud stukje, wel nog de moeite van het lezen waard, denk ik. Het is van 2 juni 2021. Het verscheen op de website van Lokale Omroep Meerssen. Ongeveer een maand voordat we naar Venray verhuisden.
Gisteren maaide ik een zee van madelieven. Dat wil zeggen, ik maaide het gazon of wat daarvoor door moet gaan. Het groeizame gestaag regenen van de afgelopen weken was met name de madelieven goed bevallen. En toen zat er vanochtend bij wijze van hint – toeval bestaat – een mail in de box waarin voor het woord biodiversiteit een belangrijke rol was weggelegd. Het was op de eerste plaats een marketingmail maar dan wel een met goede bedoelingen. Men hield mij voor: De verscheidenheid aan leven op aarde waaronder alle planten, dieren en micro-organismen, houdt onze natuur in balans. Het leek erop dat hier voor mij als mens geen rol was weggelegd. Maar niets was minder waar, want als ik nou maar winterharde maagdenpalm en geranium, geurende lavendel, zomerlang bloeiende vrouwenmantel en een breed scala aan andere planten in mijn tuin zou hebben, dan zou ik via hun pollen en nectar voedsel geven aan bijen, vlinders en hommels.
Daar stokte het verhaal over de verscheidenheid wel zo’n beetje, waarschijnlijk omdat daarmee het aan de man te brengen assortiment benoemd was. Maar ik begreep wel dat ik, met in mijn gazon enkel madelieven, niet echt goed bezig was, qua balans in de natuur. Ook al presenteerde zich daaronder al het tere, jonge blad van een wilde weelde aan honingklaver. Wat ik miste in het verhaal was hoe die balans in de natuur goed zou zijn voor mijzelf. Voor mij als lotgenoot van hommels en bijen en vlinders, dus.
Ondertussen drong zich de vraag op waarom we biodiversiteit zijn gaan zien als een absolute voorwaarde voor balans in de natuur, die op haar beurt weer noodzakelijk is voor het voortbestaan van de planeet. Voorop gesteld, ik begrijp dat en als het hier om een mening gaat en niet om een wetenschappelijk feit: ik ben het ermee eens. Maar, waarom zien we diversiteit dan niet als een voorwaarde voor een goede balans in de samenleving en voor het voortbestaan daarvan? Waarom willen we bewust of onbewust vasthouden aan monoculturen als wit, christelijk, moslim, hetero? We willen biodiversiteit en daarmee ook strijd omdat die goed is voor balans in de natuur en deinzen terug voor (bio)diversiteit en daarmee voor debat, voor herschikking, voor dynamiek in de samenleving omdat dat niet zou leiden tot balans? Heeft een samenleving niet veel meer toekomst met meer verscheidenheid? Ik denk het wel.