Prada 1

Goedemorgen Mam.

Het was warm in de kamer. Haar moeder zat in haar stoel bij het raam.

Dag meid, antwoordde haar moeder. En direct daarop: Dag lieve meid, dag schat van me. Ben je daar weer? Hoe is het met je? En met de koningin?

Even fronste ze. De koningin, mam?

Langzaam begon ze de boodschappen vanuit de rieten mand in de koelkast in de kleine open keuken te zetten. Ze had de tijd.

Ja, hoe is het met de koningin? Haar moeder aarzelde even. Jij ziet die toch elke dag?

Die zie ik elke dag? Niet dat ik weet hoor.

De koelkast rook licht naar schimmel.

Maar dat vertelde je laatst. Toen we het over de Heilige Vader hadden, weet je nog? Gisteren, geloof ik. Jij zei nog, ik zie de koningin elke dag. Soms ’s morgens, soms ’s middags, soms ’s avonds. Meid, je hebt zo’n beetje de hele dag gehad. Alleen ’s nachts, ’s nachts noemde je niet. Ik dacht echt dat jij de koningin elke dag ziet. Weer die aarzeling. En soms wel twee of drie keer, toch?

Nee mam, ik denk dat je een beetje in de war bent. Ze deed de deur van de koelkast dicht, hing haar jas op een van haakjes van de kapstok en zette de mand bij de voordeur. Dan zou ze hem niet vergeten mee te nemen. Straks. Ze keek naar haar moeder in de stoel.

Ik in de war, meid? Natuurlijk niet. We hebben het toch over de Heilige Vader gehad?

Ja mam, vorige week, toen ik ook hier was, hebben we het over de Heilige Vader gehad.

De vragende blik in de ogen van haar moeder week niet. Heilige Vader, kind, dat schrijf je toch met hoofdletters, hè?

Ik zou het niet weten, mam, zei ze. Dit gaat de verkeerde kant op, dacht ze.

Nee, natuurlijk niet, jij hebt al genoeg aan je hoofd met de koningin. Twee, drie keer per dag, het is wat. Er zijn niet veel mensen die dat ook meemaken.

Wordt vervolgd, morgen.

Ogen

De ogen die ik gisteren zag,

ik sla ze op in mijn archief.

Daar zal ik ze bewaren

en ik houd ze er nog jaren.

Mon Dieu, wat keken die twee lief.

Ik had een opperbeste dag

Waterbed

Meerssen, 10 maart 2009

Klant: Goedemorgen meneer. Ik had graag een waterbed bij u gekocht.

Verkoper: Een waterbed, meneer? Waterbedden verkopen wij niet.

Klant: Maar u verkoopt toch bedden?

Verkoper: Zeker meneer, maar, wij verkopen geen waterbedden.

Klant: Ook niet voor één keertje?

Verkoper: Nee meneer, ook niet voor één keertje.

Klant: Maar, ik zou toch graag hier, bij u, een bed kopen. Een waterbed dus.

Verkoper: Meneer, nog eens, wij verkopen geen waterbedden.

Klant: Maar, ik gun het u zo van harte, dat u mij een waterbed verkoopt.

Verkoper: Een ander bed graag, meneer, een waterbed, nee.

Klant: En als ik u nu eens meer dan het gebruikelijke betaal?

Verkoper: Ook dan kan ik u niet aan een waterbed helpen, meneer.

Klant: Ik bedoel, u moet mij goed verstaan, substantieel meer dan het gebruikelijke.

Verkoper: Meneer, ik heb geen waterbedden en dan, vult u zelf maar in …..

Klant: Dan kunt u mij er ook geen verkopen.

Verkoper: Precies, meneer.

Klant: Dat begrijp ik wel maar u kunt er toch wel een beetje uw best voor doen?

Verkoper: Hoezo, meneer, mijn best voor doen?

Klant: Nou, zorgen dat u waterbedden hier krijgt en mij er een verkopen.

Verkoper: Maar meneer, waterbedden is een niche die wij niet willen.

Klant: Ja, dat kunt u nou wel niet willen maar ik ben toevallig wel een klant.

Verkoper: Zeker, u bent een klant en u wilt iets met waterbed maar wij niet.

Klant: Nou, ik vind dat nou niet bepaald klantvriendelijk van u.

Verkoper: U wilt dat wij Bedden maar geen waterbedden op de pui schilderen?

Klant: Nee, ik bedoel dat u er gewoon voor moet zorgen dat u mij een waterbed verkoopt.

Verkoper: Meneer, ik moet u vragen de zaak te verlaten.

Klant: Dat dacht ik niet, ik blijf hier totdat u mij een waterbed heeft verkocht.

Verkoper: Meneer ……

Klant: Of ik schiet u hartstikke kapot.

Verkoper: Meneer ……

Tja, en de rest is geschiedenis.

Vallei

Tergend langzaam reden ze omhoog, een meter of vijftig achter een zware tankwagen die grote moeite had vaart te maken op de kronkelende weg, heuvel op. Die zit afgeladen vol, zei Titia. Hij vroeg zich af waarom een liftster die je oppikt langs een Franse weg een Nederlandse bleek en dan ook nog Titia heette. Hoeveel Nederlandse vrouwen zouden Titia heten? Ze had op een bankje gezeten en toen ze zijn volkswagenbusje aan zag komen, had ze haar duim opgestoken. Het bankje stond langs de landweg met aan beide kanten hoge populieren. Er kronkelde een beekje langs. Fris groene bermen. Bloeiende kruiden. Leuke meid, dacht hij. Zou hij? Even later was ze opgestaan en had ze de deur van het busje opengetrokken. Hoi, zei ze en, waar ga je heen? Geen plichtplegingen, recht vooruit, Nederlands. Nou, had hij geantwoord, nog geen idee, eigenlijk. Dat komt goed uit, ze lachte, hij nam een besluit, want ik heb ook geen idee. Mag ik instappen? Hij trok de tas die naast hem op de bank voor drie stond naar zich toe. Man van weinig woorden? Ze stapte in en zette haar rugzak op de vloer voor de bank. De ruimte voor in het busje was meteen goed gevuld. Hij rook lavendel. Ik heet Titia, zei ze, en jij? Hij keek haar aan. Ze had blauwe ogen. Herman, ik heet Herman. Ah, Herman; ze leek even op de naam te willen kauwen. Een veilige naam, vind ik dat, Herman. En jij, wat vind je zelf? Hij vroeg zich af of hij blij moest zijn met zijn besluit bij het bankje te stoppen. Geen idee, eigenlijk. Nooit over nagedacht. Jij wel, over Titia? Ze was even stil. Tja, Titia, dat komt van Laetitia en dat is Latijn en betekent vreugde. Zelf vind ik Titia een beetje agressieve naam. Dat zijn die twee t’s en die i. En dan zijn er ook nog mensen die me Tiets noemen. Nee, ik ben niet blij met mijn naam. Jij wel? En in één adem: Gaan we? (Wordt vervolgd)

Momenten

Meerssen, 26 november 2008

Het was een mooie week. Onder andere vanwege vier culturele momenten. Vorige week dinsdag De koopman van Venetië in het Theater aan het Vrijthof, vervolgens op woensdag het gedicht Bordenhal van Wiel Kusters, vrijdag op teevee André Rieu in Melbourne en zondag jl. in Het Theehuis in Venray het Schönbergkwartet met werken van Anton Webern, Maurice Ravel en Dmitri Sjostakovitsj. Dat jullie niet denken dat we voor de poes zijn.

Wat zal ik er over zeggen? De koopman …, in een regie van Theu Boermans en met Pierre Bokma in de rol van Shylock, was absoluut prachtig. Het gedicht van Kuster leidde tot een leuke discussie over de aard en de rol van kunst met vriend F.. Kunst overschreeuwt zichzelf in dit tijdsgewricht ongewenst hevig en veel te vaak, denken wij. Heb ik begrepen. En dat gedicht van Kusters trekt volop aandacht, juist vanwege zijn terughoudendheid. Wel zo plezierig, vinden F. en ik. Hoewel ik ook wel van een lekker confronterend stukje knallende kunst houd. Overigens, je vindt Bordenhal op de gevel van het Derlontheater in Maastricht. Het concert van Rieu leidde tot aangename herinneringen aan de reis die lieve L. en ik in augustus en september door Australië maakten. En aan de mensen daar. Hun verbondenheid met hun land en die met hun thuislanden. En dan nog afgezien van mijn bewondering voor Rieus geweldige vakmanschap. En dat allemaal ondanks de muziek. En tenslotte, het Schönbergkwartet kan zo verschrikkelijk mooi strijken. En buiten sneeuwde het en daar krijg je in dat bijzondere Het Theehuis dan ook nog eens alles van mee.

Ik schrijf dit stukje dagboek met name ook omdat ik zeker tot maandag aanstaande uit de lucht ben. Er zijn bezoekers van PaulsPlaats die zelfs dat te lang vinden. Ik wens ze veel sterkte toe, de komende dagen.

Klederdracht

En, fiets je weer elke dag? Een korte stilte, andere stem. Zeker, en dat gaat beter dan ik verwachtte. Ik ben nu ook op de fiets. Niet meteen achterom kijken, dacht ik. Ik stond gebogen voor een boekenkast, zoekend op een van de onderste planken, ook vol bundels met gedichten. Tweedehands. Er stond onder andere erg veel werk van Schierbeek, Greshoff en Kemp maar wat ik zocht, dat was er niet. Ik kwam overeind en slaagde er in tegelijkertijd een schielijke blik te werpen op twee oudere mannen. Bij de een zat het haar alsof de wind er flink in had huis mogen houden – die had geen helm op gehad! – de ander was kaal. Op de glanzende schedel waren vaag nog de sporen van een fietshelm te zien. Ja, ik vraag me ook weleens af hoe je schielijk kijkend nog dat soort details kunt waarnemen, maar dat kan, dat is duidelijk. Ik hoorde nog dat de twee het over revalidatie, zeven weken, viel niet mee, gips, hechtingen, toch nog goed gekomen, klootzak, reed te hard hadden, terwijl ik opzij stapte en nog wat andere planken scande op bruikbare poëzie. Uiteindelijk vond ik niets waarvan ik me kon voorstellen het nog ooit nodig te hebben. Nou ja, nodig. Wat is nodig? Ik had nog een paar uitgaven van Boon gevonden en El wat bundels met recepten; het werd tijd om af te rekenen. Acht euro voor zes boeken. Daarna wilden we nog wat door de stad slenteren. En even naar het Museum aan het Vrijthof met foto’s van Jimmy Nelson, die gefascineerd is door culturen en dan vooral ook als ze dreigen te verdwijnen. Nu in het museum prachtige foto’s van Nederlanders in klederdracht. Dat wil zeggen, eerst prachtig en daarna ook nogal beklemmend. Klederdracht oogt ook als keurslijf. In klederdracht val je niet buiten de groep, hoor je daar heel erg bij, lijken bescherming en veiligheid erg dichtbij maar lijkt onafhankelijkheid, misschien zelfs vrijheid ver weg.

Illegaliteit

Er was een moment dat mijn ouders zeiden dat ik er wel aan toe was. En ik kreeg een boek in mijn handen gestopt. Ik weet niet meer of het met mijn verjaardag was of dat er geen echte aanleiding was. Behalve dan dat ik er wel aan toe was. Volgens mijn ouders. Het was waarschijnlijk iets opvoedtechnisch. Ik was veertien. Ze kochten het boek in de winkel van mijn tante Bee in Schaesberg. Het was gloednieuw en rook naar vers drukwerk. Heerlijk. Ik kon het boek onlangs niet meer vinden. Ooit uit huis gegaan. Maar, de plaatselijke bibliotheek kon er nog wel aankomen. Het lag in de centrale opslag van bibliotheken in Limburg en draagt de sporen van lang niet meer gelezen. Het papier is bruin geworden, het stinkt en het binnenwerk zit niet meer helemaal strak in de kartonnen kaft, beplakt met iets dat nog het meest weg heeft van een stevig behang dat in 1945 al uit de tijd was. Op het titelblad prijkt het stempel van de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis, in de volksmond de Broeders van de Bijart of Byart. Maar ook een etiket van de Stadsbibliotheek Maastricht. Ze schetsen de weg die het boek sinds 1945 ging. Het is tachtig jaar oud en het is een eerste druk. Ik herinner me dat ik rond 1959 het boek, waarschijnlijk een herdruk, met rode oortjes gelezen heb. Het was mijn eerste kennismaking met wat in de Tweede Wereldoorlog in Nederland de illegaliteit, het verzet heette. Nu, bij herlezing, vallen vooral toon en taalgebruik op. Er staan beschrijvingen en dialogen in waar je tachtig jaar later van zegt dat ze zwaar gedateerd zijn. Daarbij stikt het van de zetfouten, wat erop wijst dat het boek van 377 pagina’s, dat de periode 1942-1945 beschrijft, in het laatste oorlogsjaar in grote haast gedrukt is. Toch, de Bezige Bij zat daar toen blijkbaar niet mee. Het boek moest snel op de markt. Nu denk ik dat het nog altijd interessant is, juist omdat het vertelde zo kort op de geschiedenis vorm heeft gekregen en de auteur de gebeurtenissen vanuit een toen zeer actueel perspectief, met nauwelijks of geen afstand, vers van de lever, waarnam en interpreteerde. Waar was ik dus aan toe? Mijn ouders waren van mening dat ik toewas aan lezen over wat de bezetting met gewone mensen had gedaan, ze gevormd of misvormd had, over hun dilemma’s, de keuzes, de rollen waarin ze gewild of ongewild verzeild raakten en hoe ze daarmee omgingen. En over welk boek gaat het? Die van ons van Willy Corsari.

Opruiming

Meerssen, 6 april 2011

Wij ruimen op in huis. Mijn lieve L. heeft daarin het voortouw genomen en haar oog is nu gevallen op de boekenkasten. Lezen is haar passie en boeken zijn de mijne. Zij leest de boeken die zij koopt en leent en krijgt en ik heb ze. Om het verschil even stevig uit te vergroten. Want ik lees ook wel maar veel trager en veel minder regelmatig. Gevolg is dat mijn stapels altijd groeiden en die van haar steeds op gelijke hoogte bleven.

Er verschijnen ook veel te veel boeken die uitschreeuwen dat zij mijn honger naar kennis, verbeelding en schoonheid zullen stillen. Dat moest niet mogen. Tegelijkertijd ben ik lui, snel afgeleid en veel te gemakkelijk te paaien met geouwehoer op de televisie en met nieuwe muziek van mijn favoriete muzikanten op cd’s. En er was een tijd dat de fiets mij voortdurend van de bank hield terwijl de stroom aantrekkelijke boeken niet opdroogde. En een weekend ben ik bovendien nog altijd al snel helemaal kwijt aan de kranten, familie, een klassieke wielerkoers en vaak ook een onverbiddelijke slaap die mij overvalt.

En nu moet ik op de blaren zitten. Want boekenkasten leegruimen doet pijn. En dan niet vanwege de boeken die ik gelezen heb en niet houd. Nee, het is met name al het edele drukwerk dat ik nog niet gelezen heb en niet houd. Boeken die ik in een vlaag van hebzucht mee naar huis genomen heb. Artikelen die ik uitgeknipt heb en op een stapel heb gelegd om nog eens bij de hand te hebben. Over geschiedenis, architectuur, politiek, samenleving en de goede god mag weten wat al meer.

Ik doe het spul weg in de wetenschap dat ik het nooit meer zal lezen en dat doet pijn. Ik vind het jammer, niet om wat het is, maar omdat ik er niet aan toe gekomen ben en ook niet meer aan zal toekomen. Het voelt als het definitief aan de straat zetten van nog niet echt maar toch eigenlijk al wel verloren tijd. Wat de pijn nog enigszins verzacht is dat ik er ook niet meer aan toe wil komen. Ik maak gedecideerd keuzes en dat voelt dan weer goed. En verder, er blijft nog zo veel moois over dat ik daar dan ook weer blij van wordt. Een mix van hardcore voorkeuren die de tand des tijds hebben weerstaan en nog te verkennen werelden van feiten, kennis, verbeelding en schoonheid. Prachtige boeken zijn het, die blijven staan.

Alleen nog even lezen.

Chillen

Hij was lekker aan het spelen. Nu met de brandweerwagen. En hij was sinds een uur de trotse eigenaar van een stuntauto, hoog op de grote wielen en iets forser dan een hotwheels. Die twee moesten iets samen. Ik kon niet precies zien wat maar het leek erop dat hij probeerde de waterslang van de ladderwagen vast te knopen aan het nieuwe eigendom. Geen idee waarom. De twee voertuigen stonden op de bank en hij lag daar met zijn bovenlijf half bovenop, voeten nog op de grond. Wat hij wilde kostte nogal wat inspanning want hij zuchtte en zuchtte nog eens en nog eens. En nog eens. Waarna hij het opgaf en het hoofd met de rode oortjes ook op de bank neervleidde. Het bleef nu doodstil. Dat duurde even. Hij leek in slaap gevallen. Dat kon want het was bijna einde middag en dan ging hij wel vaker even onder zeil. Maar vandaag konden we dat niet hebben, dacht ik, want dan zou hij na het eten de slaap wellicht niet vatten en dan zaten we met een kleine El die almaar uit bed kwam om te zeggen wat we al wisten, dat hij niet kon slapen. Dus ik vroeg: El, ben je aan het slapen? Hij bleef stil liggen en net toen ik dacht dat ik hem wakker moest maken, zei hij: Nee hoor, ik ben lekker aan het chillen. Waarna hij verder ging met waar hij gebleven was. Later, toen we aan tafel zaten en hij zijn toetje achter de kiezen had en met veel lawaai aan een serie malle fratsen en gekke bekken begon, leek het me een goed moment om even terug te komen op dat chillen. Als hij zijn handen op tafel zou leggen en zijn ogen dicht zou doen, ik deed het even voor, dan zou ik tot tien tellen. En ja, ik zou dat dan tegelijkertijd ook doen. Hij deed wat hij moest doen, ik telde langzaam tot tien, bij vijf zette hij, zei grote El later op de avond, even een ooglid op een kiertje om te kijken of ik me aan de afspraak hield en hij rondde de exercitie af met: Zo, dat was lekker chillen.

Bezwering

Het was even schakelen tussen de hoogmis van het Europese lied en die van de Rooms-Katholieke wereldkerk. Gelukkig zat er een hele nacht rust tussen. We hadden het onszelf niet aangedaan die van het lied geheel uit te zitten en we schoven pas later aan in die van de wereldkerk. We hadden de kleine El te logeren. Die had zich qua slapen voorbeeldig gedragen. Hij was gisterenavond meteen in slaap gevallen en had zich vanochtend – pas – om kwart over zeven gemeld met de mededeling dat hij heerlijk geslapen had. Daarna was hij begonnen aan een licht ontbijtje. Één crackertje, zeven aardbeien en bijna een halve liter melk. Hij is sowieso geen grote eter maar het geringe gewicht van zo’n ontbijt staat niet in verhouding tot de enorme hoeveelheid energie die vervolgens vrijkomt. Hij zei nog maar eens: Ik vind het zó leuk om bij jullie te logeren. En grote El: Dat zei hij gisteren ook al maar volgens mij is dat inmiddels een bezwering. Hij vindt het leuk maar ook spannend. Ik vroeg of hij nog een nachtje wilde blijven. Hij knikte ja. Maar even daarna wilde hij weten wanneer zijn moeder hem zou komen halen. En hij ging voor het raam staan. Toen de auto voorreed riep hij: Daar is ze, daar is ze ……. Ik ga me verstoppen. En hij kroop onder de tafel. Maar nog voordat zijn moeder de kamer binnenliep kwam hij alweer tevoorschijn. Hij kon écht niet wachten. Toen moeder en kind na wat knuffels weer vertrokken waren, schakelden we dus naar de inauguratie van Leo XIV. Daarmee was de rust weer helemaal terug.