Zaterdag rijd ik waarschijnlijk even naar ZuidLimburg. Even snel heen en weer. Ik ga dan naar een winkeltje. Winkeltjes hebben het moeilijk, tegenwoordig. Alles wat klein is, heeft het moeilijk, en dan winkeltjes zeker. Hoor ik winkeltje, dan zie ik al die winkeltjes van mijn jeugd. Ze waren altijd dichtbij, de bakker, de slager, de groenteboer, de kruidenier, altijd om de hoek. Je kreeg van je moeder dertig cent in het klamme kinderhandje gedrukt om bij het bakkertje een Frans broodje te kopen voor 27 cent. En dan moest je drie centjes mee terug naar huis krijgen. Goed tellen en goed vasthouden hoor jongen. Ja mama. Je kon als vijf-, zesjarige alleen voor een brood op stap omdat het winkeltje om de hoek was; er kon je niks gebeuren dan onderweg struikelen over een boomwortel in het onverharde voetpad langs de beklinkerde straten. Goed vasthouden, de centjes. Tot voor drie jaar woonden we in Meerssen en liep ik soms naar Maastricht. Ik mocht dan graag een kop koffie drinken op een terras op de kop van de Grote Looiersstraat. Vandaar kon je met een beetje geluk het kleine kruidenierswinkeltje aan Achter de Molens zien liggen. Ook dat is inmiddels gesloten. Helaas. Maar tegelijkertijd is het wonderlijk dat het nog zo lang heeft kunnen overleven. Maar goed, zaterdag dus even naar Puth, naar het winkeltje waar H. treintjes verkoopt. Waar ik moet wachten op mijn beurt, want er zijn nog altijd andere liefhebbers van treintjes. En die weten H. ook te vinden. H. mailde dat de wagons die ik besteld heb zijn aangekomen. Heb zin in dat ritje.