Snelbinders

Er liep een man met enig overgewicht en een baard van een dag of drie in een mouwloos shirt met een fiets aan de hand naar de uitgang van de hal. Hij had stevige kuiten onder een iets te lange bermuda met design en kleuren uit de jaren waarin Doe Maar zijn grootste successen vierde. Overal krulde rossig lichaamshaar zijn huid uit. Zijn manier van bewegen en de ruimte vullen oogde ontwapenend onaangepast. Bij die uitgang kon je bij een kassa afrekenen wat je in de hal uit de schappen had getild. Op de bagagedrager van zijn fiets had de man onder de snelbinders een kratje met flesjes appelsap en bovenop die flesjes lagen drie literflessen Bokma. Maar, de man maakte geen aanstalten af te rekenen, ondanks de kassa. Terwijl hij zijn rechterbeen optilde om dat over de fiets te tillen, riep hij tegen de man achter de kassa: Hee Arie, Ingrid zegt dat we het er deze maand niet meer bij kunnen hebben, je houdt het van me tegoed. De man achter de kassa keek op uit zijn tijdschrift. Wat bedoel je Henk? Is het wat ik denk dat het is? En hij stond op van zijn kruk. Hij was zeker een meter negentig en ook in de breedte mocht hij er zijn. Je bedoelt dat het volgende week wordt, betalen? Terwijl de voet van Henk het rechter pedaal raakte en de fiets al langzaam onder Henks kont was geschoven, besloot Henk dat het misschien beter was even de tijd te nemen voor enige uitleg. Ik denk dat het niet volgende week maar de week daarop wordt. Dat ik kom betalen. Arie zuchtte. Maar Henkie, en hij fronste even, je weet dat ik weet waar je woont, toch? Henk viel even stil. Nou, dat kon wel eens tegenvallen, zei hij, we zijn net verhuisd, Ingrid en ik. Vorige week. Daar moest Arie even over nadenken maar voordat hij aan een passend en afdoende antwoord kon beginnen zei Henk: Gebbetje joh, en hij knipoogde naar Arie. Natuurlijk zijn we niet verhuisd, weet je wat dat kost, verhuizen? En ik moet jou nog betalen, weet je, over een week of drie, toch? En ik zal elke dag aan je denken als ik m’n slokkie neem. Arie zakte terug op zijn kruk. Henkie, zei hij, ik weet het, ik ben vanaf nu weer voortdurend in je gedachten, je bent de liefde voor de medemens in persoon, Faber zou onmiddellijk voor je tekenen, maar godsamme Henk, je weet het altijd maar weer …….. hij pakte het tijdschrift, rolde het op, wees er mee naar Henk, het moest er dreigend uitzien, ik weet je te vinden.