Er stond een lange rij. Het waren bijna allemaal ouderen. Daartussen hier en daar een jonger mens. Om de een of andere reden kwetsbaar, net als die grijze oudjes. Zelf ontkom ik ook niet aan de tand des tijds. Evenmin aan het etiket oudje. Kortom, hier stonden allemaal als kwetsbaren gediagnosticeerden geduldig te schuifelen in een lange rij. En een ongemakkelijk zwijgen schuifelde even langzaam mee. Voetje voor voetje, sommigen met stok, met rollator, in rolstoel ook een enkeling. Er waren bekenden bij. We zwaaiden naar elkaar. Het was fris, herfst in de lucht, er waren al winterjassen, dassen, petten en mutsen. Waar is toch de hoed, schoot er door me heen. De degelijke vilten hoed in een gedekte kleur, distinctie. Er waren decennia dat een man met enig standsbesef niet zonder gezien wilde worden. Of desnoods zo’n leren, denk Crocodile Dundee. In de zomer wil her en der een man nog wel met een hoed op gezien worden, leefstijl losjes maar toch chic, kijk mij eens, zuiden, terrasje, witte wijn, joviaal gezelschap, zoele avonden. Als we dadelijk aan de andere kant van het gebouw weer naar buiten zouden komen, zouden we opeens minder kwetsbaar zijn. Dan hadden we onze prik weer te pakken. Als die een beetje wilde werken, konden we ook deze winter weer een lange neus trekken naar de griep. De hele ceremonie heeft zes minuten gekost, zei El, van het aansluiten in de rij totdat we geprikt waren. We keken elkaar tevreden aan. Qua griep konden we weer even vooruit.