En toen waren we weer eens in Nijmegen. Met het middelste kleinkind. Eerste doel van de reis was het fietsmuseum, dan zouden we het hoogwater bekijken, laten zien waar het glazen huis had gestaan en dan op de terugweg langs Tivoli rijden. Een kinderhand …….. Natuurlijk gingen we ook wat eten. Toen wij nog in Nijmegen woonden, zo rond 1969, was de Waalkade en de aangrenzende benedenstad nogal een gribus. Bij hoogwater, zoals nu, spoelde de snelstroomde Waal, onbekommerd de Waalkade op, niet gehinderd door serieuze blokkades. Inmiddels biedt dat waterfront meer weerstand en heeft het – heet het – een facelift ondergaan. Het draagt nu het intreurige stempel van zeventiger en tachtiger jaren architectuur. Puist in het gezicht is het Holland Casino. Verder ligt er een reeks eethuizen met daar voor terrassen waar het in de zomer, bij zonnig weer en een zacht oostenwindje ongetwijfeld goed toeven is maar die nu, op de drempel van de winter ogen als het voorgeborchte van de hel. Kosten noch moeite zijn gespaard je het gevoel te geven dat het met de wereld en dan vooral de Waalkade in Nijmegen nooit meer goed komt. Gelukkig is er nog de bovenstad. Die maakt veel goed al was het in de Hertogstraat een ronduit genante smeerboel. Bruls, doe er wat aan. Het middelste kleinkind vond ondertussen alles best. Interessant hoor, hoogwater. En ja, wat was de Waalbrug groot. Hij at tussen de middag een tosti zonder ham die we thuis een geroosterde boterham met kaas zouden noemen. Hij dronk enkele fristi’s en liep door de stad alsof hij er thuis was. Ja, over de Romeinen, dat wist hij al. Had hij van gehoord. En Middeleeuwen, dat was steden en staten. Nee, hij wist niet wat staten waren. Enfin. Nadat we langs Tivoli waren gereden viel het, ergens achter Groesbeek, in de buurt van de Sint Jansberg, plotseling stil op de achterbank. Hij was in slaap gevallen. Door de stromende regen reden we de N271 af naar Well. Pas in Venray werd hij weer wakker.