Ergens halverwege het eerste decennium van deze eeuw woonde een van onze jongens bijna één jaar in Boekarest. Hij werkte er voor een Nederlands bedrijf en had er een prima tijd. We bezochten hem enkele malen. Wij vonden dat tamelijk ingrijpende bezoeken. Enerzijds omdat het voor hem een belangrijke leerschool was en we hem zagen groeien, anderzijds omdat wij er ons niet bepaald thuis voelden. Ik schreef toen deze brief aan de Heer.
dank u Heer voor Boekarest.
we waren er om u bekende
reden: de liefde voor onze
jongste zoon. hij neemt er
naar eigen zeggen het rauwe leven
als het komt. zoals ooit ook
uw zoon niet mopperde in
barre tijden. want werkelijk,
bar is Boekarest. wel zijn er
de mensen vriendelijker dan
uw zoon ze trof. dat wel maar
voor de rest ….. het is er druk
& stoffig & ontzettend grijs &
grauw & alles oogt versleten
& er zijn bedelaars & arme,
vieze kinderen die doorgaans
lijm gesnoven hebben & dan
ook nog baasjesloze honden
die vals blaffen en soms zelfs
met gore, scherpe tanden
rabiaat naar benen happen.
daar leeft dus nu mijn zoon
zoals het komt.
hij wordt er groot van &
volwassen. dus dank u Heer
voor Boekarest. U weet wat
goed is voor een zoon. al kan
het uw bedoeling niet geweest
zijn die van u zó te laten lijden
enkel voor zijn eigen bestwil.
Daar moet echt veel meer
achter gezeten hebben.
ik hoor het graag van U.