Dik 55 jaar geleden stopte ik als sopraan met zingen in het kerkkoor. We woonden in Vught en verhuisden naar Maastricht. Ik dacht dat ze daar niks konden met een stem die op breken stond. Bovendien, er was niet eens een jongenskoor in de jonge parochie waar een grijze, houten barak voor kerk speelde. Een Philips Philicorda trad er op als orgel waarop het hoofd van de school een nogal schamel bezet mannenkoor begeleidde. En het hielp ook niet dat ik ’s avonds in bed naar Radio Luxemburg luisterde. Ik dreef snel weg van de muziek waar het kind in mij zo in thuis was geweest. Bij dat machtige orgel in die galmende bakstenen kerk. Ik heb lang getwijfeld – en had ook nog zoveel anders te doen – maar ben toch weer lid geworden van een koor. En dan denk je dat je dat wel even doet maar het valt niet mee. Een stem gaat er met de jaren niet op vooruit, noten lezen leer je dan misschien niet af maar de snelheid is weg en teksten zijn verdwenen in de coulissen van de tijd. En wat nog het meest telt, het onbevangen kind dat zaken gemakkelijk oppikt, is een wat aarzelende oude man geworden.