Verteller

Kijk, zo’n Pieter Waterdrinker, bijvoorbeeld, is een begenadigd verteller. Hij heeft het geluk veel te hebben meegemaakt, in het echt, dus daar kan hij iets mee. Lastiger is het als je eigenlijk nooit echt iets meemaakt en dan achter je bureautje alles maar een beetje moet gaan zitten verzinnen. Iets over een vrouw op een tweeënveertigvoetsjacht in een ziedende storm, vijf maanden zwanger van een zoon, ga daar maar eens aan staan. Dat je moet beschrijven hoe de golven over het scheepje slaan terwijl je als schrijver zelf nog nooit op zee gezeild hebt, laat staan in een tropische storm die zijn weerga niet kent en wereldwijd het nieuws zal halen. En dat je dan moet bedenken dat die vrouw zeg maar als het ware doodgemoedereerd in de kleine kombuis een brief zit te schrijven naar haar geliefde, dat zij hem zo mist en nu graag met hem op de brits in het krappe vooronder zou liggen. En dat je dan als schrijver moet bedenken wat dat voor ervaring zou zijn voor dat koppel als gevolg van de stampende golven onder de kiel van het water makende schuitje en het heftige kreunen van het mast-, touw- en zeilwerk. Maar dat ze dat allemaal niet goed op papier krijgt omdat haar pen steeds weer van het papier schiet. En dan vergaat dat bootje natuurlijk. Het wordt nooit teruggevonden en de man voor wie de brief bedoeld was, maakt een einde aan zijn leven. En dan houdt het nog niet op met de ellende want: begrafenis, huilende mensen, een kuil die te klein is, schep zand op de kist, worstenbroodjes bij de koffietafel die niet warm genoeg zijn. Gelukkig heeft de schrijver dat allemaal wel al meegemaakt. Maar dat is dan weer niet echt de moeite van het vertellen waard, vindt hij.

De zin

Ja, zei ze, de zin van het leven is de laatste tijd nogal een dingetje.

Ze nam een voorzichtige slok uit het wijnglas dat ze bij de steel als een potlood tussen de duim, wijs- en middelvinger van haar rechterhand hield. Rode wijn. Hij smaakte haar. Even sloot ze haar ogen, terwijl ze het glas op het tafeltje naast de stoel zette. Een vanzelfsprekende beweging. Het was haar stoel, haar plek in de kamer met de ramen die uitkeken op de weiden achter het huis. Achter de weiden het bos. Op het tafeltje nu het glas en de vaas met de bloemen. Vooral rode.

Wat mij niet helemaal duidelijk is, waar hebben we het dan over. Over het leven of het bestaan? Maar goed, de zin van het leven. Het leven is volgens mij vooral iets grenzeloos en ongebreidelds dat gewoon almaar doorgaat. Het is een woekering die zich in elke omstandigheid thuis voelt. Hier gaat er wat van af en daar komt er weer wat bij. Het duikt onder en komt weer boven. Het is het meest adaptieve fenomeen dat er is. Het kruipt waar het niet gaan kan. We kunnen als mensen ons best doen er een einde aan te maken maar dat gaat ons niet lukken. Ook al gaan we dood. Het was er al ruim voordat wij er waren, wij eindelijk zover ontwikkeld waren ons af te vragen wat er de zin van is. En als wij er niet meer zijn, kúnnen we ons niet eens meer afvragen wat er de zin van is. Het leven is de karavaan die verder trekt, de show die altijd moet doorgaan, de zon die elke dag weer opkomt.

Ze reikte naar het glas, zette haar vingers weer rond de steel, bracht het naar haar mond en nam nog een slok. Een bescheiden slok. Ze ging even verzitten. En terwijl ze het glas weer terugzette ging ze verder. Weer even haar ogen gesloten.

Wellicht is de zin van het leven juist dat het ons de kans geeft ons af te vragen wat er de zin van is. Of de onzin, de zinloosheid. Er zijn hele volksstammen die zich die vraag trouwens helemaal nooit stellen. Die nemen het leven zoals het is, zoals het komt. Die ondergaan de woekering. Het is zoals het is. Wie zich daar niet bij neer wil leggen laat zich eventueel door de vraag naar de zin van het leven van de straat houden. Ik vraag me trouwens af waarom sommige mensen altijd zo fanatiek op zoek zijn naar antwoorden die een oplossing bieden. Ik denk: Antwoorden stellen pas iets voor als ze nieuwe vragen opwerpen. De zin van het leven zou dus best eens kunnen zijn dat het eindeloos vragen blijft oproepen. Het leven heeft zin zolang er geen definitieve antwoorden zijn. Zo lang er vragen zijn, is er leven. Mijn advies: Vind nooit het definitieve antwoord.

Ze keek me vorsend aan: En wat denk jij?

Meningen

Toen ik jong was had ik echt overal een mening over. Er was altijd wel een mening van dienst, met een knip van de vingers oproepbaar. Over de oorlog in Vietnam (kei gemakkelijk: tegen), over Lyndon Johnson (moordenaar) over The Doors (al een stuk lastiger maar uiteindelijk helemaal te gek, joh), over delen door nul (godsonmogelijk maar toch: gewoon over meelullen), over sex (gewoon doen) en over het eten van chocola (lekker totdat je er buikpijn van krijgt), over Vondel (onleesbare ouwe meuk), kortom, de wereld had iets aan je en zou nog van je horen.

Maar ook toen al en steeds vaker dacht ik met enige regelmaat: Maar daar weet ik te weinig van, daar heb ik niet over nagedacht, ik heb er helemaal geen mening over. Zelfs: Het ware beter geweest als ik mijn kop had gehouden. Echter, jeugd en context maakten het opportuun in alle gevallen bij te dragen aan het debat. Wat precies, waar het vandaan kwam of waar het toe kon leiden was minder van belang. Zoals er jongeren zijn die gaan roken om erbij te horen, het kwam voor dat ik dan maar een mening bedacht.

Belangrijk in dit verband is ook dat ik geen systematisch, of moet ik zeggen: systemisch, denker ben, leerde ik in de loop van de tijd. In mijn hoofd geen algoritmes – althans niet waarvan ik me bewust ben – die via als-dan of dan niet uiteindelijk tot een logische conclusie leiden. Intuïtie en gevoel bleken leidend. Gedegen argumenten niet altijd ruim voorhanden. Mijn hoofd is dan wel mijn eigen, private black box die dus helemaal alleen van mij is en van niemand anders maar het blijft een black box.

Maar hé, denk niet dat het voorgaande wil zeggen dat er nooit iets zinnigs uit dat hoofd van mij komt. Wil vooral met mij delen de kennis dat het mijzelf ook vaak wil verrassen. Opeens is er – best wel vaak nog – iets dat hout snijdt en waar ook de goegemeente zich in herkent. Tegenwoordig verschijnt dat alleen steeds vaker vanzelf, niet omdat ik vind dat het moet. Ik kan er met een gerust hart dagen op zitten wachten. Als er even geen mening opduikt, even goede vrienden.

Delen

Ik ben vorige week op Spotify gegaan. Waarom? Er is zoveel mooie muziek en ik kan niet alles kopen. En wachten totdat iemand op het idee komt om wat ik graag hoor uit te zenden via iets – maar wat en waar en wanneer dan – dat wil ik ook niet meer. En Spotify schijnt daar het volste begrip voor te hebben én tegen geringe kosten iets aan te kunnen en willen doen, zei een bevriende muziekliefhebber. Maar, écht goed voelde het niet.

Ik heb zo mijn twijfels bij alles wat platform heet en zeker als dat een relatie met economie aangaat. Die platforms zijn in handen van handige meisjes en jongens die spullen van anderen algoritmisch in de markt zetten. Het begon als het goedbedoeld delen van het gebruik van eigendom en nu is het een soort van slavenmarkt waarop diensten van mensen voor een krats te koop zijn. Natuurlijk, dat delen bracht helemaal niets op voor muzikanten, schrijvers, vastgoed- en autobezitters maar zo lang iets delen heet, heeft het nog iets romantisch.

Delen is een wat vreemd fenomeen. Mijn indruk is dat delen over het algemeen als iets heel positiefs wordt gezien. Maar is het niet erg gemakkelijk om te zeggen dat je delen tof vindt? Vooral ook omdat delen op zich niet bestaat. Het bestaat alleen bij de gratie van een iets. En zo’n iets is altijd wel van een iemand, behalve dan misschien het heelal.

Delen stelt pas iets voor, vind ik, als je een iets van jouzelf zelf in stukken hakt en met die stukken anderen een plezier doet. Of tijdelijk buiten je eigen bereik brengt en er een ander lekker mee in de weer laat. Liefst om niet en al helemaal niet op een platform. In je eigen omgeving, dat werkt vaak het best en dan krijg je tenminste ook feedback; als je daarvoor open staat. Kun je er zelf ook nog een beetje blij van worden.

Trouwens, nog even over delen. Op Spotify kwam ik de Symfonie No. 5 in Bb majeur van Franz Schubert (1797–1828) tegen en die heeft thematisch verdomd veel weg van de Symfonie in G mineur van Antonio Rosetti (1750-1792). Als ik het goed gehoord heb. Dat wilde ik nog even met jullie delen. Helemaal voor nop.

Schoorsteen Piet Sint

Toen ik haar later die middag vroeg of die zwarte mop op die bruine staaf rook moest voorstellen zei ze: Dat is zo’n kapje. Ze is vijf jaar, dus dan ziet zo’n kapje er zo uit. Ik vond het goed. En verder had ze Piet en Sint getekend.

Ze was eerder die dag zo ongeveer midden op het papier begonnen met de pompon op de baret van Piet. Ik vond het een muts, zei ik ergens onderweg tijdens het scheppingsproces tegen haar, maar het was toch echt een baret. Ik begreep dat ik niet moest zeuren over hoe haar wereld eruitzag. Ik schudde mijn hoofd en zij haalde haar schouders op. Plus haar wenkbrauwen. Ik besloot maar niets te zeggen over de regenboog die ik meende te zien. En te vragen of daarvoor bewust gekozen was. Om dan mogelijk in een gesprek over genderneutraliteit verzeild te raken.

Onder de baret tekende ze iets dat even later een hoofd bleek te zijn. Qua gender had ze inzake Piet gelukkig voor een neutrale aanpak gekozen maar ze leek niet op de hoogte van de discussie die in het land woedt omtrent een nog altijd etterend slavernijverleden. Of ze had daar stiekem toch een helder standpunt over en dan was dit hoofd dus een statement. Zonder mond. Ook veelzeggend, indien ze inderdaad een mening over zwart of beter van niet had. Mond dicht, knecht! Daarna begon ze aan de mijter. Toen die af was, besloot ze dat het tijd werd de tekening aan oma te laten zien. Die vond ‘m mooi.

Maar, vroeg oma, waarom heeft Piet een gezicht en Sint niet? Tja, daar stond ze dan met haar mooie tekening.

Daar is geen plaats meer voor, zei ze.

Nou, zei oma, je kunt er toch nog wel twee oogjes onder kwijt, onder die mijter?

Ze dacht even na en je kon zien gebeuren dat ze dacht: Verhip, dat kan, dat doe ik dan maar even.

En ze vertrok weer naar de tafel waar de stiften lagen. Het duurde even voor ze weer terug was bij oma. Ze moest namelijk ook nog nodig die schoorsteen tekenen. Anders was het daar links zo leeg, begreep ik. Ik vertel het nu even heel kort door de bocht. Oma vond de tekening nu nog mooier. Zelf was de vijfjarige ook heel tevreden.

Persoonlijk ben ik erg onder de indruk van de oogjes van Sint. Ze kijken van daar onderuit die tekening met enige verbazing en wellicht ook enige vertwijfeling de wereld van die vijfjarige uit. Ze was even in paniek maar ze heeft er toch een punt aan weten te zuigen.

Zingen

Dik 55 jaar geleden stopte ik als sopraan met zingen in het kerkkoor. We woonden in Vught en verhuisden naar Maastricht. Ik dacht dat ze daar niks konden met een stem die op breken stond. Bovendien, er was niet eens een jongenskoor in de jonge parochie waar een grijze, houten barak voor kerk speelde. Een Philips Philicorda trad er op als orgel waarop het hoofd van de school een nogal schamel bezet mannenkoor begeleidde. En het hielp ook niet dat ik ’s avonds in bed naar Radio Luxemburg luisterde. Ik dreef snel weg van de muziek waar het kind in mij zo in thuis was geweest. Bij dat machtige orgel in die galmende bakstenen kerk. Ik heb lang getwijfeld – en had ook nog zoveel anders te doen – maar ben toch weer lid geworden van een koor. En dan denk je dat je dat wel even doet maar het valt niet mee. Een stem gaat er met de jaren niet op vooruit, noten lezen leer je dan misschien niet af maar de snelheid is weg en teksten zijn verdwenen in de coulissen van de tijd. En wat nog het meest telt, het onbevangen kind dat zaken gemakkelijk oppikt, is een wat aarzelende oude man geworden.

Doen

Afgelopen zondag wandelden L. en ik tussen Bingelrade en Munstergeleen. We deden Doenrade, Windraak en Hillensberg aan. Het was rond de middag en prachtig weer met veel zon en een windje dat zijn plaats kende. Koolzaad op het punt van bloei, zacht glooiende hellingen, holle wegen, hier en daar een houtwal of een bosrand, een torenvalk, een buizerd ….. Je kent het wel maar het weet je toch steeds weer tot verwondering te verleiden.

We werden ingehaald door twee vrouwen die nogal luidruchtig met elkaar in gesprek waren. Althans, op het moment van passage was één van hen aan het woord en de andere luisterde. ‘En dan heb ik ook nog een vriendin, daar doe ik dan zo nu en dan een dagje mee uitgaan. We shoppen wat en dan koffie en in de loop van de middag doen we nog een glaasje wijn drinken. Dat is heel anders dan met (naam die ik niet verstond), daar doe ik eens in de week mee kaarten. Die vertel ik veel meer over van alles. En dan is dat toch heel anders.’ En toen waren ze voorbij en zei de tweede vrouw iets wat ik niet meer kon verstaan. Niet erg, niet belangrijk, lekker boeien.

Maar dan dat doen dus. Ik vind taal fascinerend. Ik moet wel want ik ben Neerlandicus. Ik realiseer me en accepteer dat taal voortdurend aan slijtage onderhevig is. Door dagelijks gebruik, deskundig én vooral ook ondeskundig, valt er iets af, komt er iets bij. Plus: de omstandigheden voor het gebruik veranderen en ook die werken soms ontwrichtend. Dat zorgt voor kraak en piep in relatie tot de regeltjes en voorschriften voor het gebruik. Soms komt daar iets moois uit maar vaak is het zó ernstig fout. Zoals met dat doen.

En de kloof tussen hoe taal is afgesproken en hoe ze gaat groeit. Je weet het wel maar het slaagt er in je toch steeds weer pijn te doen.

The Old Man And The Gun

We liepen naar de bioscoop. Het was zondagmorgen. Het voelde als een mooi moment. Een kat kwam om de hoek van de loodsen en trok een sprintje naar de rand van het water. De eenden vlogen op. De zon scheen en de mensen trokken vanaf het parkeerterrein de nog wat slaperige stad in. Vanuit het westen kwamen de eerste wolken aandrijven op een wat trage, kille wind. De dag moest zichzelf nog leren kennen. Het was 11 november 2018, de wind zou aanwakkeren en het zou gaan regenen.

Toen we weer buiten kwamen rolde het vrolijke geweld van Carnaval vanaf het Vrijthof over de Markt en de Boschstraat tot bij het Bassin. Het regende maar we werden nauwelijks nat. Het was een regen van niks. De kat was weg, net als de eenden. De film ijlde nog wat na in het hoofd. Het was een heel verdienstelijk niemendalletje met een acteur en een actrice die zich met hun charme de houdbaarheidsdatum nog steeds van het lijf wisten te houden. Iets met subtiele bewegingen met ogen en kleine spiertjes daar omheen.

Robert Redford was de hele film lang de jongen die hij altijd al was. De jongen die je een fanta gunt. En wat had die Sissy Spacek nog altijd een heerlijk wipneusje. Ze pasten perfect in de dag zoals die tot dan toe was. Thuis haalden we op TV de herdenking van de wapenstilstand van de Grote Oorlog in 1918 in. Met ons hoofd bij die jonge jongens die vrolijk de oorlog ingingen met geweren en die we een heel leven gegund hadden.

De muis

De muis

Misschien zijn we in het gezelschap van nog een muis, of twee of drie, maar die hebben zich dan nog niet aan ons bekend gemaakt. Die andere muis, overigens, hádden we want een muizenval is snel gekocht. Ik ging daarvoor naar de Boerenbond in het dorp next door. Eigenlijk was ik van plan dat op maandag te doen maar ik ging nu toch maar op zaterdag, én met enige spoed. Ik had – getriggerd door een vage beweging in een ooghoek – de muis net ontspannen speurend langs de plint van de woonkamer zien schuifelen en vond het beestje nu toch wel erg brutaal worden.

Met een slaperig hoofd had ik de muis voor het eerst gezien enkele dagen eerder, op een ochtend in de keuken. Hij zat doodstil maar alert en heel schattig – zoals muizen dat kunnen, met dat spitse snuitje en die voorpootjes – tegen de plint onder een keukenkastje en schoot weg op het moment dat ik met een opgerolde krant in de hand in actie kwam: achter een kastje, uit het zicht. Ik dacht dat we binnen enkele dagen maar een muizenval moesten kopen. Wie maakt zich druk om een schattige muis? Ik niet. In ons schone huis is voor een muis schraalhans keukenmeester. Binnen enkele weken zou de hongerdood genadeloos toeslaan.

Terug naar de zaterdag. Vanaf de plint scharrelde de muis op zijn gemak – hij maakte nog een klein, vertederend hupje – tot onder de kast met de audio. Ik moet zeggen, de wetenschap van een muis onder de kast maakt onrustiger dan de grootte van het diertje op het eerste gezicht aannemelijk maakt. Ik zat de krant te lezen en kon het niet laten om de vier regels – smalle kolom – even op te kijken om te zien of de muis alweer op pad was naar een andere plek waar hij iets te happen vermoedde. Dat maakte het bezit van een muizenval nog urgenter. Ik stond op.

Lang verhaal kort, als gezegd: die muis is nu dus dood. Hij heeft de zondag niet meer gehaald. Bij de Boerenbond vroeg de verkoper vriendelijk of ik het zou redden ‘met een ouderwetse muizenval, zo’n houten’. Nou had ik bij het spannen van zo’n geval wel eens een vinger meer dan nodig pijn gedaan maar ‘Ik dacht van wel’. Toch, hij opperde dat ik eens ‘een meer innovatieve’ moest proberen. Makkelijker te spannen en mét een lokstof. ‘Niet veel duurder.’

De val bleek een lethal weapon. Volgende keer ga ik voor een muisvriendelijke val.

Regen

Regen

Ooit liepen L. en ik het Twentepad. En we liepen het Krijtlandpad. Het waren prachtige tochten maar het regende. En niet zo zuinig. Gordijnen van water. Als extraatje bood het Twentepad ijskoude natte sneeuw en het Krijtlandpad kwam met zompige löss die zwaar aan de schoenen plakte. Daar moest ik gisteren ook aan denken. Vanwege de regen.

Bij ons in het dorp viel het gisteren trouwens nog mee want het waren van die buitjes waar je ook als mooiweermens niet voor binnen blijft. Nee, dan in Parijs. Daar had de Grote Regisseur besloten in stijl uit te pakken met zijn hemelwater. Want 100 jaar wapenstilstand WO1. De natte loopgraven van Wereldoorlog I kwamen daarmee een stukje dichterbij. Een heel klein stukje maar, hoor, want aan IJzer en Somme had de Grote Regisseur het alledaagse handwerk aan de mens uitbesteed. Dan werden sommige dingen grondiger gedaan.

De Volkskrant schrijft vandaag: ‘Zondag was het honderd jaar geleden dat Polen het juk van diverse imperia van zich afschudde (…).’ Ik wist het niet. Of niet meer. Ik ben nog van de generatie die zogenaamd degelijk onderwijs in de geschiedenis kreeg. Ongebruikte kennis is vluchtig. Gelukkig is er kennis die inmiddels de status van herinnering heeft bereikt. Zo bezochten L. en ik Ieper, Diksmuide, de Westhoek, talloze kerkhoven daar, ook het Duitse in Langemark, monumenten. Het regende er in gepaste hoeveelheden.

Lezen over Wereldoorlog 1 én over Wereldoorlog 2 én over de tijd die aan WO 2 voorafging én over het Interbellum leverde veel kennis op. Maar ze werd pas echt wat als de blote feiten de waarneming voorbij waren en aan mijn verbeelding konden raken. Verhaal en herinnering werden.