Of we lekker gegeten hadden, vroeg de jonge vrouw met het voorschoot in de tapperij waar we nog een afzakkertje namen. El en ik keken elkaar even aan. En net te lang. De stilte die viel zei: Nee. Maar dat was ook niet helemaal waar. Het eerlijke antwoord was. Ja en nee. Ja en nee, zei ik. En waar hebben jullie gegeten? Ik veronderstelde dat ze dat graag zou horen om te weten hoe de concurrenten in de buurt het er in de ogen van hun gasten culinair vanaf brachten. Zo, dat is luxe, zei ze. Nou, zei El; ze aarzelde. Vertel, zei de jonge vrouw. Kijk, zei El, het is er lekker maar je weet niet steeds wat je eet. De tapenade is zoutig, de compote is zoetig, het zalfje is zurig, de mousse heeft een bittertje, het pureetje ………, enfin. Je weet dat je hert, dat je snoekbaars, dat je zalm, dat je kip besteld hebt, dat is duidelijk en het smaakt er ook naar maar waaruit al die zalfjes, mousses, tapenades, pureetjes en compotes zijn gecomponeerd? Joost mag het weten. Raadsels! Kijk, en daar moet je bij ons – als wij tegen betaling komen eten – niet mee aankomen. Wij houden van eenduidige, herkenbare smaken. Dat je zout en zoet en zuur tegelijk op je bord krijgt, oké, maar laat het dan gewoon roquefort, peer en kappertjes zijn. Dus luxe, ja, het oogde luxe maar we weten nu zeker dat we – ze keek naar mij: hè? – dit niet meer doen. En weet je, de wijn die we graag hadden gedronken, die hadden ze niet geleverd gekregen. Of we maar een andere wilden kopen. Dat zeg je toch tevoren, dat je een wijn helaas niet op voorraad hebt. En de ober vroeg: Was het een smakelijke amuse bij u? Je begrijpt wat hij bedoelt maar taalkundig was het ook niet echt luxe. Mevrouw, zei de jonge vrouw met de voorschoot van de tapperij, ik weet precies wat u bedoelt, mijn man en ik hebben precies hetzelfde. Je wilt gewoon weten wat je eet. Kan ik u nog iets inschenken? Dat kon. En terwijl ze wegdraaide naar de bar om twee glazen witte wijn te bestellen, schoof een collega – haar man? -een forse plank met vlammetjes, bitterballen en minifrikandelletjes op het tafeltje naast ons. Ik dacht: Dan weet je tenminste wat je eet?
Toestand
Ik denk dat ik wild ga eten, zei El. Ik moest even nadenken. Ik zag haar al vreselijk tekeer gaan. Voedsel all over the place. Maar ze bedoelde natuurlijk: niet rund, niet vis, wel wild. Hert of haas of fazant, patrijs. Dat wild. We hadden een paar maanden geleden bij een feestelijke gelegenheid een dinerbon gekregen en nu diende die eindelijk eens verzilverd. Nou ja, verzilverd is niet helemaal het juiste woord maar ik weet zo snel geen passend en gepast ander. Hoewel, verteerd misschien? Maar, wilde ik het daarover hebben? Nee dus. Vanmiddag belde Em. We hadden elkaar al een tijdje – lees veel te lang – niet gesproken. Vaak hebben we het over de toestand. Feit: die evolueert op dit moment nogal snel en vooral ook heftig. En dus baart de toestand ons zorgen. En wat het nog ingewikkelder maakt, die toestand heeft ook nog eens een grote gelaagdheid. Het vraagt enige tijd dat hele complex van op het eerste gezicht of bij nader inzien al dan niet samenhangende ontwikkelingen in kaart te brengen, af te pellen, daarbij in focus te blijven en vervolgens tot een zinvolle en bevredigende conclusie te komen. Hoe dan ook, de voorlopige conclusie was: Het is allemaal tribalisme. Het fundament onder – ook – de huidige toestand is gewoon, ordinair, plat prehistorisch tribalisme. En om die voorlopige conclusie nog even goed en van alle kanten tegen het licht te houden hebben we afgesproken elkaar volgende week weer eens IHEL te ontmoeten. Daarna baart de toestand ons ongetwijfeld nog steeds ernstig zorgen maar kunnen we weer even vooruit zonder het er met elkaar over te hebben.
Flarden
Toen – dat is: Ik was zeven, acht, negen ….. – was het nog een zandweg, de Achelse Dijk*, met aan één kant een fietspad, gemarkeerd met om de zoveel meter een wit paaltje en daaromheen pollen taai en weerbaar gras. En houten telefoonpalen waarin mannen met klimijzers aan hun schoenen behendig naar boven liepen. Traag dalende en weer stijgende draden aan wit porceleinen isolatoren. Op zonnige dagen steeg het stof tot enkele meters hoog en in de winter lagen dunne laagjes ijs te wachten op de hakken van mijn laarzen. Veel auto’s kwamen er niet langs. Mijn opa en mijn oma woonden waar de Achelse Dijk overging in de Maastrichterweg. Ik vond dat wonderlijk, dat die weg de Maastrichterweg heette terwijl die stad daar nogal wat kilometers vandaan lag. Zeg tachtig. Was dat het eerste waar je aan dacht? Je loopt Valkenswaard uit en je denkt: Zo, nu loop ik naar Maastricht. Had Hasselterbaan of Straatweg naar Peer niet meer voor de hand gelegen? Achelse Dijk, dat begreep ik want die liep naar de Achelse Kluis. Opa en oma woonden in een huis met grote tuin. Bij opa achterop de fiets rook ik de heide – kun je die ruiken/weet ik niet – in de Malpie. In de zomer gingen we wandelen, uren, langs eindeloze zandwegen, bramen plukken, flessen ranja. Bij oom Tee achterop de bromfiets naar de Achelse Kluis. Hij praten met pater Ef. Hij was aan het einde van de Tweede Wereldoorlog als tolk met de Amerikanen meegetrokken tijdens hun tocht over de slagvelden van Europa, onder andere getuige van de bevrijding van concentratiekampen. Hij had waarschijnlijk wel wat van zich af te praten. Terwijl hij sprak met de man van God, zat ik op een stenen bankje onder een stenen boog en keek ik – warme dag – uit over – vage herinnering – de cour van de kluis. Pater Ef had in de keuken een stuk kaas afgesneden en daar zat ik lekker op te kluiven. Ik hield ook toen al erg van kaas. Daar kwam ik de tijd wel mee door.
*De Achelse Dijk bestaat geloof ik niet meer. Wat vroeger Achelse Dijk heette, is nu Maastrichterweg. Op het punt waar vroeger de Maastrichterweg begon gaat wat vroeger de Achelse Dijk heette over in de Kluizerweg.
Oostende
De zon, het water, het geruis,
het zand zo zacht.
En dan ook nog de zoele wind.
Het is kortom om gruwelijk
poëtisch van te worden.
/ Oostende, eerste junidagen, heet.
En op de wanden van de colonnade
van het zwembad – gechloorificeerd
én antiseptisch, dus weest gerust –
aan de eindeloze, deels hardstenen,
deels hardhouten boulevard,
dichten gereputeerde dichters
hunne lofzang op het onvolprezen
leven aan de kustlijn
die zich terugtrekt en weerom komt.
/ Gelukkig houdt de mens u
wel met beide benen op de grond, hier.
Met veel en lillend, zichtbaar vlees
en met patatten mét
en mossels, ijsjes en veel
Vlaamse en Ardeense bieren.
/ Zo is het werkelijk goed.
Ik was zelf verbaasd dat dit gedicht al bijna twintig jaar oud is. Ik schreef het 10 juni 2006. In Oostende. Ik zag en het kwam en Oostende overwon.
Kust
In september 2021 waren we een zonnige week in Zeeuws-Vlaanderen, in Cadzand. We reden naar Oostende en daarna nog even naar Middelkerke. De Vlaamsche Kust. Juweel. We liepen er over het strand. Ik weet niet meer precies of we deze ZANDZAKKEN VOOR DE DEUR dáár zagen. Wel dat we ze lazen als noodkreet in deze klimatologisch verontrustende tijden. El en ik vonden het een prachtige, krachtige, zeer aanwezige sculptuur. Maar ook, wat een kwetsbaar beeld in het dagelijkse geweld van eb en vloed. Jaren eerder waren we al eens wat dagen in Oostende. Dat leverde toen een gedicht op. Daar ga ik nog even naar op zoek. Misschien morgen hier te vinden?
Gids
Ik ben hem kwijt.
Het was een mooie zin,
het ritme in balans,
de woorden zacht
en vol betekenis.
Maar hij is kwijt
en hij blijft kwijt
en ik weet niet zo
gauw een zin die,
die mij weer woordig
in beweging krijgt en
als vanzelf op koers
zet naar het verhaal
waarheen die zin
mij zou hebben geleid.
Ik ben hem kwijt.
Ik ben een vriend,
ik ben een reisgezel,
ik ben een gids verloren.
27 maart 2016
Pinguïn
De kleine van drie kwam een nachtje logeren. Hij wilde er zelf wel twee komen maar zijn mama en papa dachten dat een wel genoeg zou zijn. De kleine van drie is namelijk een lastige slaper. Vanuit het perspectief van grote mensen. Hij is vaak erg vroeg wakker en is dan ook meteen écht wakker, zei zijn moeder nog maar eens toen ze hem kwam brengen. Mama en papa zijn gepokt en gemazeld als het om gebroken en ultrakorte nachten gaat. Hij krijgt daarom sinds kort gedurende de nacht begeleiding van een pinguïn. Dat is een lampje met klok dat voelt en er uitziet alsof het bij de witte was kan en gedurende de nacht zacht licht verspreidt en oranje gaat branden tegen de tijd dat het vroege ochtend wordt en de kleine in de fase van ontwaken komt. Hij is geïnstrueerd zich gedeisd te houden als de pinguïn oranje is. Soms duurt dat vijf minuten, soms een half uur, afhankelijk van zijn tijdstip van ontwaken, Dat moet een kwelling zijn voor een kleine waarvoor wakker ook écht wakker is. Vanmorgen werd de pinguïn om kwart voor zeven groen. Hadden wij geweten hoe de pinguïn te programmeren was, ik had niet geweten of kwart voor zeven onze ideale optie was. Wij staan graag wat later op. We hoorden de kleine onmiddellijk verbaal actief worden. De pinguïn is groen, riep hij. Ik zeg we, maar het was oma El die daar consequenties aan verbond. Ik draaide me nog even om. Niet zoveel later trof ik de twee in de laatste fase van hun ontbijt. Daarna kuierden we de dag door. Hij met ik-wil-dit-ik-wil-dat, wij met ik-wil-ik-wil-kikker-in-je-bil. Hij kan tot tien tellen, kent het alfabet en toen we hem vroegen wat hij zou gaan leren als hij volgend jaar naar school gaat, zei hij: Verjaardag vieren, springen en touwrek klimmen. Prima, zeiden wij, en neem nou nog eens een hap van je broodje!
Zoek
Er wordt wat gerommeld met de taal. Hieronder tien stukjes tekst uit mijn verzameling Wonderlijke Wartaal. Zoek de fouten.
- Na een moord plachtte hij een dutje te doen.
- Je moet niet op elke punt of komma zout leggen.
- Op die manier kreeg hij in zijn geboortestad Rotterdam de kans faam te maken.
- Kan de grens van het fatsoen zo ongestraft worden beslecht?
- Dat Orbis-ziekenhuis kon in 2014 enkel aan een bankroet ontspannen door te fuseren met het Heerlense Atrium-ziekenhuis.
- Het vlammetje van de groei is nog niet gedoofd in de eurozone. Het is in juni zelfs weer opgeflikkerd.
- Dat laatste beoogt het strafrecht wel, maar werkt in de praktijk niet, betoogt ze.
- Doe je iets met één verstrengelde qubit dan heeft dat instantaan invloed op de andere.
- Laten we daar nou eens met de mantel der liefde naar kijken.
- Hij kwam haar toevallig in het vizier.
Sinterklaas
Ik schreef de afgelopen weken enkele gedichten in opdracht van een oude heer op bisschoppelijke pantoffels. Het eerste was voor Kees. Voor hem een surprise in de vorm van een luchtballon. In de mand zat het cadeautje..
Sint, zei Piet, wat ik hier lees
Komt van een jongen, die heet Kees.
Maar ik snap er niets van Sint,
Want onleesbaar schrijft dat kind.
/ Nou, laat mij eens kijken Piet,
Ik geloof dat zomaar niet.
Kijk, hier staat het woordje voetbal
En daar staat nog squishy nassbal.
/ En hij houdt van Pee Es Vee
En van het spelletje Ja of Nee.
Dat lijkt me duidelijk, beste Piet.
Ik vraag me af of jij goed ziet.
/ Sorry Sint, neem me niet kwalijk.
Ik bezorg die jongen dadelijk
Door blauwe lucht en warme zon
Een zelfgemaakte luchtballon.
Het tweede voor Bea. Haar surprise: een zelfgemaakte knuffel. Dat was een aap met een rugzak.
Ha die Bea, ik ben Jaap
en een echte na-aap aap.
Sint die heeft mij ingehuurd
en daarna naar jou gestuurd.
/ Want, zei Sint, die leuke meid
heeft voor vriendinnen altijd tijd.
Ik vind die Bea super aardig
en dus een cadeautje waardig.
/ Bea praat veel, kan slecht zwijgen
maar ook heel fraai kralen rijgen.
Heel graag maakt ze armbandjes,
Bea die heeft gouden handjes.
/ Dus hopla Bea, kijk eens vlug
in het zakje op mijn rug.
Daarin tref jij vast iets aan
waar jij goed mee om kunt gaan.
Fanfare
Vandaag was in het nieuws dat het levenslied zich in een groeiende belangstelling mag verheugen. Er wordt steeds meer naar geluisterd. ‘De schaamte is eraf’ kopt de NOS op haar nieuwssite. En in het bericht: Dat het levenslied aan een opmars bezig is, komt mede door de populariteit van Nederlandstalige muziek in het algemeen. Persoonlijk hecht ik aan de definitie: Sentimenteel lied over tragische dingen in het leven. Eventueel sentimenteel zangstuk, smartlap of tranentrekker. Al voor de Tweede Wereldoorlog wist het genre gevoelige snaren te raken. Een beetje scharrelen op internet levert al snel parel na parel op. Mij kon je zestig jaar geleden wakker maken voor Aan De Muur Van Het Oude Kerkhof. Vooral als het uit de keel van De Zangeres Zonder Naam kwam. Voor een eerste indruk: Bij de muur van ’t oude kerkhof, / Wacht een kleuter droef en teer,/ Vraagt ons lieve Heertje boven: / Wanneer komt mijn moesje weer? / Vader zegt, dat moesje slaapt hier, / U kan alles, is dat waar? / Roep mijn moedertje dan wakker, / Want ik kan heus niet buiten haar. Dat is op zich al treurig maar in het levenslied pur sang kan het altijd nog erger: met de kleuter zelf loopt het niet goed af. Maar sorry hoor, hoe treurig ook, ik vond het tegelijkertijd onmogelijk niet ook een ironische ondertoon te horen. Toch, smartlap, tranentrekker, het zijn jassen die dit uit het rauwe leven gegrepen lied perfect passen. En het is waarschijnlijk ook met die bedoeling, voor een publiek dat daarvoor openstaat, geschreven. Een lied van Lieven Tavernier dat, lijkt mij, niet met die bedoeling geschreven is, zeker ironisch is, wél grote weemoedigheid oproept, meer een knipoog is naar mensen die vrijgevochten langzaam ten prooi vallen aan de tucht van het geregelde leven: De Fanfare Van Honger En Dorst. Ook treurig maar je kunt het overleven. Dan ga je gewoon weer verder, alleen een beetje anders. Kijk, zo: Ach wie van hen had / Toch ooit durven denken / Dat ieder van hen / Voorgoed weg zou gaan / Ze hebben toen zelf / De fanfare ontbonden / Ze hebben als iedereen / De prijs zwaar betaald / De prijs van de vrijheid / In ruil voor wat centen / Een baan bij de bank / Of een auto, een kind / Maar ergens in de stad / Speelt de nieuwe fanfare / Nieuwe fanfare van honger en dorst / Een nieuwe fanfare van honger en dorst.