Dag

Ik doek de dag maar op,

tel haar minuten af,

langzaam maar zéér beslist.

*

Ze was een dag van niks, –

Dus in de boeken? Nee! –

geen dag die bruist en sist.

*

Zij liet de zon niet zien

en kwam niet verder dan

een dikke, grijze mist.

*

Het was geen kwade wil.

Ze deed écht wel haar best.

Ze heeft zich vast vergist.

*

Ik tuig haar langzaam af.

Ik wens haar eeuwig rust.

En dan sluit ik haar kist.

28 februari 2009

Aardbeien

Jij gaat vanavond kijken, Aline? Hij vroeg het op een toon die paste bij de verwachting dat het antwoord ja zou zijn. Hij was naar haar toe gelopen terwijl ze bij het fruit besluiteloos stond te zijn. Ze had al voor de druiven, de sinaasappels en de appels, pink lady, gestaan en boog zich nu over de koeling met zacht, rood fruit. Terwijl ze een doosje aardbeien in de aanbieding pakte, draaide ze haar gezicht in de richting vanwaar de vraag kwam. Ze was slank, had kort pittig haar, geblondeerd, droeg een opvallende roze bril en haar korte jasje was knalrood. Ze viel op. Zoals ze altijd opviel. Herman, wat leuk! Hoe kom jij hier? Vertel me niet dat jij tegenwoordig zelf boodschappen doet. Dan wil ik weten, mét of zonder hriefje? En, schreef jij dat zelf of is er nog of weer iemand die dat voor jou doet? Maar toch, wat grappig jou hier tegen te komen! Ze maakte aanstalten Herman te omhelzen, maar die deed een stapje terug. Hij was hier weliswaar in vrijetijdskleding maar had tussen zijn oren nog altijd geen afscheid kunnen nemen van de etiquette in boardrooms all over the world. Oh, geen kus? Nou, dan niet; ze zette het doosje met aardbeien in de tas in het karretje. Moet je die niet even scannen? Hij wees met zijn rechterhand naar de aardbeien en vandaar naar het scanapparaat in de houder op de kar. Zijn blik bewoog mee. Ze voelde zich betrapt maar was snel weer op de been. Ach, sufferd die ik ben. Ik, nog altijd een beetje onder de indruk van je charmes, ze haalde even wat dieper adem, en jij, jij nog altijd altijd helemaal in focus op alles, opdat er maar niets fout gaat. Altijd de regie. Herman haalde zijn schouders op, pakte de scanner, nam het doosje aardbeien uit de tas, scande het, zag de aardappelen liggen en vroeg: Die zijn wel gescand? Even keek hij naar Aline, daarna op de scanner om die vervolgens in de tas te steken. De scanner piepte. Ik vroeg of je vanavond gaat kijken? En zeg nou maar gewoon ja. Lopen we nu ook nog even langs de hapjes en de drankjes. Laat me er aan denken dat we ze scannen. Hij knipoogde. Aline glimlachte. Heb ik zin in, tweede halve finale van het Eurovisie Songfestival, zei hij, jij toch ook? Ze knikte. En ze wist, die kus, vanavond dus.

Kastanjeboom

*

Kastanjeboom, u doet me wat.

Al wekenlang kan ik goed zien

hoe u zich hult in fris groen blad.

Geen idee, waaraan ik dat verdien

*

U bent voor onze straat een schat

en tilt ons plein naar de toptien.

Oh parel op ons levenspad,

nooit werd een fraaier boom gezien.

*

Helaas …..

*

Nauwelijks nog maar uitgelopen,

uw kaarsen staan nog maar zo kort,

mogen wij nog maar slechts hopen

*

dat u alleen maar mooier wordt,

u de droogte niet zal slopen

en u niet binnenkort verdort.

Popje

11 februari 2011 – Meerssen

Gisteren twitterde een van mijn vrienden en volgers: Niet zeiken popje, dat kan ik nu even niet hebben. Ik kon me er alles bij voorstellen. Het was tegen enen in de nacht en dan zijn mensen moe. Dan moet je niet aankomen met vragen die ’s middags rond een uur of twee nog wel hout snijden. De vraag was prima, de timing minder. Dan is het niet erg dat ik geen antwoord krijg. Ik was zelf ook moe en had waarschijnlijk juist daarom slecht getimed.

En zo geredeneerd maakt vermoeidheid elk misverstand draaglijk. Mijn advies is dus elkaar moeilijke vragen te stellen als je beiden vermoeid bent. Dat maakt de ruzie die erop volgt draaglijker dan wanneer deze zich midden op de dag naar aanleiding van dezelfde vragen ontwikkelt. Het is waarschijnlijk niet het advies waarop je zat te wachten maar het kwam even steels voorbij. Dus ik dacht, … enfin, bedenk dat zelf maar. Je bent er slim genoeg voor.

Wat de reactie overigens nog draaglijker maakte was dat mijn vriend en volger mij popje noemde. Tot gisteren had nog niemand mij ooit popje genoemd. En ik begon daar eerlijk gezegd net langzaam onder te lijden. En zo rolt dat. Als je ergens aan toe bent, komt het vanzelf op je pad. Kwestie van tijd, kwestie van mentaal afdwingen, met vibes op afstand en zo. Of anderszins mentaal manipulatief. Of zo. Vriend en volger en ik waren samen toe aan popje.

Op Twitter is het een vaker voorkomend kooswoord. Een van de heren daar noemt zijn dame bijna voortdurend poppetje en dat vind ik dan persoonlijk weer een stuk minder. Ik houd meer van het stevige pop of popje. Ik denk dat de gebruikers van pop en popje echt heel anders in elkaar zitten dan de gebruikers van poppetje. Ik vind poppetje neerbuigend, maar pop en popje, die hebben iets stoers, die zetten iets neer. Waarvoor mijn dank.

Westhoek

Zondag 22 november 2009 – Meerssen

Dit was het weekeinde dat El en ik de herdenkingsplaatsen en dodenakkers van De Grote Oorlog bezocht hebben. Niet uitgebreid en erg langdurig, maar toch. (……) Vrijdagmorgen rond half tien vertrokken naar Ieper waar we voor enkele nachten een kamer hadden besproken in hotel ’t Zweerd, op de Grote Markt waaraan onder andere de Lakenhallen liggen. Ieper was in De Eerste Wereldoorlog een frontstad. Er was in 1918 nauwelijks iets van over. Inmiddels is alles wel weer opgebouwd. Die eerste wereldoorlog was een ongenadige gruwel. Net als alle andere overigens, maar deze was mogelijk net iets meer dan die andere één groot wapenlaboratorium. En dat dan gecombineerd met een massa-experiment inzake het incasseringsvermogen van het menselijk lichaam. De streek rond Ieper is één grote herinneringsplaats aan die wrede oorlog. We bezoeken op zaterdag enkele kerkhoven waar geallieerde soldaten liggen. En in Vladslo een van de vier Duitse kerkhoven. Daar staan de beelden van de hand van Käte Kollwitz. Een treurende vader en een treurende moeder. Aangrijpende beelden. Aan hun voeten ligt Peter Kollwitz, een van Käte’s twee zonen die al meteen in 1914 tijdens gevechten sterft. Kollwitz’ dagboek wordt door Geert Mak in zijn boek In Europa met enige regelmaat geciteerd. Ik lees de passages over La Grande Guerre nog maar eens, op de hotelkamer in t Zweerd. Mak zegt dat er een verschil in sfeer is tussen de Duitse en geallieerde kerkhoven. En inderdaad. De kerkhoven van de geallieerden zijn licht en liggen onder de wijdse Westvlaamse luchten. De gedenkstenen staan er rechtop. Witgele zandsteen. Per omgekomen soldaat één. Het Duitse kerkhof van Vladslo ligt in het bos weggestoken. Het is dat er nauwelijks meer bladeren aan de bomen zitten en dat de laagstaande zon fel door de takken breekt, anders zou het er donker zijn. Er staan prachtige oude eiken en de plaquettes met op elk van hen tussen de zestien en twintig namen liggen in het gras. Donkere hardsteen. Het verschil spreekt boekdelen.<br />

Dame

Er liep een oude dame langs het appartement. Het is niet de eerste en het zal ook de laatste niet zijn maar deze oude dame valt nogal op. Altijd loopt ze met een muts op. Of eigenlijk is het meer een pet. Maar dan zonder klep. Het is een vilten of bijna vilten en ooit wollen en bijna rood ufo-achtig geval dat lijkt afgeleid van de baskische muts. Het is vooral een soort discus. Daarbij draagt ze ook in dit jaargetijde een winterjas en een sjaal. Deze oude dame loopt al jaren heel langzaam en kaarsrecht. Met stapjes van zo’n twintig, vijfentwintig centimeter. En dat in slow motion. Steunend op een stok. En met in de andere hand meestal een tas voor boodschapjes. Ik schat haar 85. En ik stel me voor dat ze hardnekkig en ook gelukkig zelfstandig alleen woont. Ze is zo zichtbaar helemaal zichzelf. Denk ik. En nu, sinds ongeveer een week, zie ik haar lopen achter een rolstoel. Leeg. Even recht, even langzaam. Het is nogal een stap, van stok naar rolstoel en de rollator maar meteen al voorbij. Ik vraag me af, kun je zo’n dame vragen waar nou die rolstoel vandaan komt, na die stok. Waarom niet eerst een rollator?

Buitengaats

Geschreven op 26 januari 2009


vandaag is het gedichtendag.
het thema is mij onbekend.
dat maakt dat werkelijk alles mag.
wat voel ik mij daarom verwend.

gewoon wat dichten over God.
of over zak of over as.
of over wat ik morgen mot
en waar ik dan het liefst voor pas.

een wending is nu op zijn plaats.
ik moet nu doen of ik het weet.
bijvoorbeeld dat ik buitengaats,

mij werkend in het klamme zweet,
een vis vang, liefst een bovenmaats.
en dat ik daar dan goed van eet.

Rook

En dan was er witte rook. Er ging wat tijd voorbij, we hoorden Habemus papam en daar was Robert Prevost. Ik had het idee dat hij niet op alle lijstjes stond. Deze Robert kwam uit de lucht vallen, toch? Desondanks, in een oogwenk was iedereen helemaal blij, op door het dolle heen af, want in de lijn van Franciscus. Die zou hij voortzetten. Net als indertijd Paulus VI die verder ging waar Johannes XXIII gestorven was. Ik dacht: Hier hebben we dan dus een menselijke en volkse Amerikaan uit Chicago, ook bestuurlijk bij de pinken, die namens de kardinalen wereldwijd de onmenselijke Trump en alle andere autocraten weer op het écht christelijke pad moet zien te krijgen in plaats van ze voort te laten modderen op dat ultraconservatieve van JD Vance en van al die andere veel te bijbelvaste dogmatische en anachronistische betweters met veel te veel charisma en overwicht. Maar ik dacht nog twee dingen: Erg veel woorden voor een eerste kennismaking én Prevost; goed dat hij een andere naam heeft mogen kiezen, Leo XIV. Prevost, prevoost, dat staat toch voor drost, tuchtmeester, zedenstraffer? Hoe gaat dit verder?

Schoorsteen

Alles draait gedurende de laatste dagen om de schoorsteen. En om de vraag wanneer er wat voor rook uit komt. Het is niet voor het eerst dat ik te maken heb met de magie van het pijpje met het kapje dat in Vaticaanstad boven de Italiaanse dakpannetjes uitsteekt. Het was 1958 toen Pius XII overleed. In die tijd beheerste de kerk het dagelijkse leven tot in de kleinste, nauwste kieren. Het was benauwend. Altijd was er wel iets. Je ging naar de mis, was geabonneerd op de Engelbewaarder, er was een gebedje voor het slapen gaan, in de meimaand diende je dagelijks de rozenkrans te bidden, je moest elke week naar de repetitie van het kerkkoor, de schooldag begon met gebed, we gingen maandelijks met de klas biechten in de kerk. Rond Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Hemelvaartsdag en Maria Hemelvaart schakelde het religieuze leven nog een tandje bij. Maar, in 1958 was ik elf en maakte ik voor het eerst mee dat er qua opwinding in het kerkelijke leven ook nog zoiets als de overdrive bestaat. Paus Pius was dood en nu stond de hele dag de radio aan. Je kon nergens komen of het ging over rook. Was er al rook? Nee? Spannend, hè? Ja? Was die zwart of wit? Oh, zwart, jammer. In mijn kinderogen was Pius een dorre oude man die vooral doorgestudeerd had in streng kijken. Uiteindelijk duurde het vier lange dagen voordat er witte rook uit die pijp met dat kapje kwam en er dus een nieuwe paus was. Dat werd Johannes XXIII. Wat ik er toen van begreep was dat een paus waar de wereld met grote smart op zat te wachten. Hij was een warm en bescheiden mens. Hij voelde de noodzaak tot verandering, stak in op verlichting van de zwaarte van het geloof, op de mogelijkheid volkser en met meer plezier te geloven. Zoiets. Mijn ouders waren tevreden, mijn oma en opa waren tevreden, mijn ooms en tantes waren tevreden, de pastoor en de kapelaan waren tevreden, de meesters en de de juffen waren tevreden. Wij kinderen deden mee. Iedereen tevreden.