Trasimeno

Onderstaande column las ik vanochtend voor in de rubriek Even Stilstaan, even na negen uur op Omroep Venray.

We hadden de raampjes van de zilvergrijze Fiat Uno met accenten van zware roest allemaal tegen elkaar opengezet. Dat was gewoon handwerk geweest. Draaien aan de gammele krukjes. El en ik zaten op de diep doorzakkende stoeltjes voorin, achterin lagen op een bedje van jutezakken onze koffer met kleren en nog wat spullen die we graag in eigen beheer hadden gehouden. De wind joeg onze haren wild rond onze hoofden. Buiten de auto was het om en nabij de veertig graden, in de auto stonk het naar dier, als in stal, als in op de boerderij. Alsof de Fiat in minder uitzonderlijke omstandigheden als veewagen in gebruik was. Dat vermoeden werd sterker nadat we hadden vastgesteld dat de achterbank niet meer tot de standaarduitrusting van de auto behoorde. Maar, hij reed en we zouden het de komende vijf, zes dagen moeten doen met deze aftandse Fiat met een ongetwijfeld rijk verleden en waarschijnlijk nog maar weinig toekomst. 

Het was Italië en het was 1995. Én het was een zaterdag. We waren op weg geweest naar de oostkant van het Lago di Trasimeno. We kwamen uit de buurt van La Spezia en hadden onderweg ook het oude deel van de prachtstad Cortona nog even aangedaan. Vandaar ging het door de heuvels richting Passignano sul Trasimeno om eenmaal weer beneden langs de oevers van het meer naar Camping Village Cequestro te rijden. De auto had een open dakje en de zon scheen op onze bolletjes. We genoten van onze rol als toeristen in een Italiaans landschap op zijn mooist. Wie deed ons wat? Maar, feit was dat wij de oevers van het meer niet zouden halen. Althans niet met onze eigen auto.

De carrosserie en het interieur van de Fiat Uno mochten er dan slecht aan toe zijn, de versnellingsbak schakelde óók nog eens beroerd. Maar, zeiden we tegen elkaar, laten we vooral niet klagen. Een paar uur eerder waren we in de afdaling van de laatste heuvel voordat we de oevers van het meer van Trasimeno zouden bereiken met onze eigen auto abrupt tot stilstand gekomen. We vonden wel al dat de motor wat veel geluid begon te maken, steeds meer eigenlijk, maar ja, wisten wij veel. En er gingen geen waarschuwingslampjes branden. Op een gegeven moment werd het geluid meer knetteren. En voordat we tot ons hadden kunnen laten doordringen dat er iets met de uitlaat kon zijn, hoorden we onder de auto een hevig schurend geluid en een nog luider geknetter. Ik trapte bruusk op de rem, we stonden stil. Nog een geluk dat er niemand achter ons had gereden. We stapten uit. We gingen op de knieën. We keken onder de auto. Er was geen twijfel mogelijk: de uitlaat was in twee stukken gebroken én losgekomen van de bodemplaat. Wat te doen?

Het was al even geleden dat we door een dorpje gekomen waren, dus naar boven lopen lag niet voor de hand. Van de weg verder naar beneden, naar het meer, konden we vanaf het punt waar we waren gestrand lange stukken zien liggen. Naar beneden lopen was wél een optie maar een huis zagen we op korte afstand niet liggen. We moesten maar eens beginnen met wat water te drinken, zei El. En op dat muurtje, dáár – ze wees – gaan zitten. Tot rust komen. We dronken water en zaten op het muurtje. We keken uit op de weg beneden ons. Het was heet, we hoorden krekels, we zagen kleine vogeltjes de struiken in- en uitschieten en namen nog een slok. Het was even alsof er niets gebeurd was, alsof we gewoon toeristen waren en niet autobezitters met een stevig probleem en nogal hulpeloos. 

Op een gegeven moment zagen we aan de voet van de heuvel een scootertje langzaam de weg heuvel-op inslaan. De berijder zou deo volente op enig moment bij ons zijn. Dus, als die voor die tijd niet een zijweg zou nemen of bij een voor ons niet zichtbaar huis het erf oprijden om voor zijn lieve vrouw de tas met zaterdagboodschappen op de keukentafel te zetten. Dat wij delen van de weg konden zien liggen bood hoop. Kwam hij traag tuffend weer tevoorschijn, na lager op de heuvel achter bomen en struiken te zijn verdwenen, dan was het hoera! 

Lang verhaal kort: Na een stief kwartiertje kwam de man op het zacht pruttelende scootertje de haarspeldbocht uit die naar ons deel van de weg draaide. We stonden al klaar om hem staande te houden en in ons beste Italiaans uit te leggen in welk lastig parket wij zaten en of hij – eenmaal thuis – een garagehouder wilde bellen om die te verleiden ons te komen helpen. De man op zijn aftandse scootertje stopte, zette het motortje uit, stapte af, stak ons een eeltige hand toe en vroeg wat er was. Wij deden ons verhaal. De man, type baret en baard, gelooide huid, luisterde aandachtig, zei dat hij uiteraard graag zou doen wat wij hem vroegen, máár, waarom niet nu meteen? Uit een zak van zijn sjofele jasje toverde hij wat wij nu een mobieltje noemen. Voor El en mijzelf was het alsof er een wonder werd verricht. Binnen een minuut was alles geregeld. Hij komt eraan, zei de man, gaf ons nog eens een hand, startte zijn scootertje, stapte op, reed weg, keek om, zwaaide nog een keer, riep nog: Veel succes en verdween langzaam verder de heuvel op. Uit ons zicht. 

We bleven enigszins perplex achter. We hadden altijd zwaar getwijfeld aan nut en noodzaak van mobieltjes maar nu hadden ook wij het licht gezien. Een spannend uur later – kwam hij nou wel of kwam hij niet – verscheen op de weg onderaan de heuvel een bergingsauto die we op dezelfde manier konden volgen als een dik uur eerder de man met de baard en baret op zijn scootertje. Alleen, de man in de bergingsauto was een stuk sneller boven, had binnen de kortste keren onze auto op de zijne staan, nam ons in een gezapig tempo mee naar zijn garage in Tuoro sul Trasimeno en gaf ons de zilvergrijze Fiat Uno mee. En tot over een dag of vijf zes, zei hij nog.    

De Fiat Uno mocht dan in een beroerde conditie zijn, het ding bracht ons wel naar het huisje waar we de komende week zouden wonen. Het stond samen met zesentwintig vrijwel identieke huisjes in een olijfboomgaard. We hadden in Passignano nog wat boodschappen gedaan en nu was het zaak de kaas, de melk, het fruit en de wijn zo spoedig als mogelijk in de koeling onder te brengen, voordat de bulderende hitte zich ervan meester zou hebben gemaakt. Het huisje had een zinken dak en was niet geïsoleerd. Het was een omgekeerde koekenpan en wij waren de pannenkoeken. 

Oh ja, En toen we terug waren in Nederland hebben we meteen mobieltjes gekocht.

Meeuw

De meeuw zat op de nok van het dak van het strandpaviljoen en keek langs de gevel met daarop Zee en Zon naar beneden. Hij had honger noch trek, leek het. Het was een uur of zeven, de zon zakte langzaam naar de horizon en de meeuw had al de hele dag kunnen foerageren. Hier, op de rand tussen duinen en strand werd de hele dag gegeten en gedronken en er viel voortdurend wel iets eetbaars over de rand van een bord, van een tafeltje, ook voor de meeuw. De wandelaars langs de waterlijn hielden in, stonden in plukjes stil en begonnen uit te kijken over zee. Ze tekenden steeds scherper af tegen het licht van de zon die over een minuut of tien, vijftien achter de horizon zou wegzakken. Het bracht het leven op het strand praktisch tot stilstand. Misschien was ook de meeuw niet zozeer geheel verzadigd als wel ook onder de indruk van de stilte en de rust die langzaam neerdaalde over de immense weidsheid. We keken mee hoe het licht verdween achter het water. De wandelaars liepen verder, het verliefde stelletje stond op van het bankje, de jonge vrouw gooide de frisbee naar haar vriend, de meeuw was inmiddels weggevlogen en wij liepen naar onze auto. Er wachtte nog een ritje.

Leuk

Vrijdagmiddag, Eindhoven, bomvolle terrassen, zon. Winkels vol koopgraag volk. Mensen van alle leeftijden. Het roept bij El en mij vragen op. Moeten die mensen niet werken? Moeten ze niet naar school? Zijn er geen colleges, werkgroepen? Moeten ze niet op hun kamertje of in een bibliotheek zitten studeren, hun huiswerk maken? Hebben ze geen vrijwilligerswerk te doen? Vandaag geen mantelzorg? Hoe verhoudt zich dit tot de arbeidsproductiviteit en het gaande houden van de samenleving, afgezien van horeca, middenstand, hun leveranciers en producenten? Zijn dat vragen die je mag stellen als je zelf ook maar wat ongericht loopt te keutelen? Ik denk het wel, want elke vraag mag gesteld, maar niet op elke vraag is er een afdoende, zinnig en bevredigend antwoord. En er zijn ook impertinente vragen, grenzend aan onfatsoen. Want: Kijk eerst naar jezelf. Soms voelen we ons schuldig dat we die vragen wel stellen maar in de strikte zin van het woord niet meer werken, dat onze bijdrage aan de samenleving economisch naar verhouding weinig meer voorstelt. Dat we met de energie die we nog hebben economisch nauwelijks meerwaarde creëren, vooral met consumeren bijdragen en in de marge maatschappelijke hand- en spandiensten verrichten, vooral als we dat leuk vinden. Wat we leuk – en ook wel nuttig – vinden, bijvoorbeeld, is ter gelegenheid van de kinderboekenweek voor elk kleinkind een boek kopen. Daarom waren we in Eindhoven. Normaal gesproken kopen we lokaal maar nu wilden we weer eens een keuze kunnen maken uit een ruim fysiek assortiment. En dat kon in Eindhoven. We waren er snel uit. En daarna hadden we dus tijd om nog even door Eindhoven te kuieren en ons weer eens te verbazen over de sluier van hedonisme waar een deel van de bevolking zich in kan hullen. In de wetenschap dat dat voor lang niet iedereen is weggelegd.

Kinderboekenweek

Gisteren is de kinderboekenweek begonnen. Dat is voor El en mij elk jaar weer een markant moment. Waarom? Dat lees je in de onderstaande tekst die verscheen op woensdag 6 oktober 2020 als deel van een column op de website van Meer Vandaag, de lokale omroep van de gemeente Meerssen.

Ik liep over de Markt in Meerssen en vanaf het terras van de Keizer kwam een opvallende krullenbol me tegemoet. Onder de coupe wirwar een gezicht als dat van Arnon Grunberg. Met daarop een bril als die van Grunberg. De man droeg een rugzak. Door mijn hoofd flitste: Aan de wandel, toerist, maar wat doet dié hier ……? Ik besloot de man nog eens goed in het gezicht te kijken maar op dat moment was hij eigenlijk al voorbij en ik dacht: Nee, is ‘m niet. Deze is te groot, te fors voor Grunberg. Maar hoe kon ik dat weten, ik had Grunberg nog nooit in het echt gezien, alleen op de televee en het is bekend dat die de verhoudingen uit de werkelijkheid vertekent. En soms niet alleen fysiek maar ook inhoudelijk. Ik stond nog even stil, draaide me nog om, overwoog nog Hee, ben jij toevallig schrijver Grunberg, grote naam in de Nederlandse literatuur te roepen, maar slikte dat ook heel snel weer in. Stel je voor! En ik liep door. En nu vraag ik me dus af of ik leef met een echte ontmoeting of met een illusie. Bid voor mij.

Het is trouwens wel typisch dat je tegen zoiets aanloopt als het kinderboekenweek is. Grunberg is dan echt wel niet voor kinderen, maar toch. Overigens, bij ons in het gezin is kinderboekenweek een heus dingetje, hoor. Toen we zelf nog kleintjes hadden, gingen we dan met ze naar de winkel en kochten we een boek voor ze. Feest. We wilden graag dat onze kinderen lezers zouden worden. We zijn het zelf ook. En het is goed voor je, veel te lezen. Maar daar ga ik het nu niet over hebben. Misschien een andere keer. Gevolg: onze kinderen lazen, toen ze jong waren veel, heel veel. Gaandeweg werd dat minder en dat deed pijn. Niet dramatisch veel, maar toch. En ze lezen wel, hè, maar nauwelijks fictie. Nu we kleinkinderen hebben, kunnen we het niet laten. Elk jaar kopen we voor elk van die blagen een boek. Het wordt in elk geval steeds in dankbaarheid aanvaard. Waar we vooral blij mee zijn is dat we niet opa en oma Boek worden genoemd. Ik ken een opa die door enkele kleinkinderen opa Bim-Bam werd genoemd omdat hij zo dicht bij de kerk woonde. Allemachtig. Bid voor hem.

Kruispunt

We kregen een appje: Ik kom met de auto. Mijn TomTom weet jullie te wonen. Het was geen bedreiging. Het was meer een geruststelling. Morgen komt Em en Em is soms wat onzeker over haar vermogen in de fysieke wereld de weg te vinden. De vorige keer dat ze ons bezocht kwam ze met de trein. Ze zou rond half elf bij ons zijn maar een half uurtje later – kwam ze wel, kwam ze niet – kregen we een telefoontje. Ze stond nu op een kruispunt bij een bankje. Ze vroeg zich af hoe ze vandaaruit bij ons moest komen. Ik zei tegen haar dat ze maar eens moest beginnen op dat bankje te gaan zitten. Ze klonk namelijk ondanks de haar aangeboren onverzettelijke soort onverdrotenheid en optimisme licht ontregeld. Ze zei: Ik zie een gebouw met (biep) erop. Maar daar moet ik dus niet zijn. Nee, zei ik, maar dan ben je wel vlakbij. Dat was een pak van haar hart. Ik kon me daar iets bij voorstellen. Niet weten waar je bent en hoe je verder moet, dat is lastig te hebben. Dus we begonnen haar positie nader te bepalen. Wat zie je nog meer, vroeg ik om daarmee een begin te maken. Ik moest dat weten om haar te kunnen vertellen welke van de vier kanten ze op moest gaan. De conclusie die we trokken was dat ik naar haar toe zou lopen om haar naar ons huis te gidsen. Daarna werd het een gezellige sessie van goede vrienden en dat wordt het morgen weer.

Verstopping

De tekst die je nu gaat lezen verscheen op woensdag 30 september 2020 als deel van een column op de website van Meer Vandaag, de lokale omroep van de gemeente Meerssen.

We hadden een verstopping. Ik stond mijn haren te wassen. Met mijn ogen dicht. Vanwege het voorkomen van zeep in de ogen. Je kent dat wel. Om ze dan pas weer open te doen nadat het schuim is uitgespoeld. Ik zag hoe het zeepwater langzaam de badkamer in liep. Omdat het kon: jaren geleden besloten we een inloopdouche te laten aanleggen. Je wordt immers wat ouder en wankelt soms wat en zeker onder het regime van La Corona ben je al snel een kwetsbare oudere. Maar, neem van mij aan, als de zaak verstopt raakt, heb je meer aan een douchebak met een forse rand. We belden een meneer met kennis van zaken. Die kon – het was vrijdagmorgen – op dinsdag wel wat tijd voor ons vrijmaken. Vier dagen wachten! Ik kreeg al visioenen die ik jullie zal besparen. Of denk anders zelf maar even na.

Na nog wat telefoontjes stond er rond vijf uur een meneer in een keurig zwart werkpak en op smetteloos witte adidasjes op de stoep. Na tien minuten hadden we een diagnose: waarschijnlijk een propje zeep, haren verderop in de afvoer van de douche. Of ik maar even wilde tekenen en dan ging hij aan het werk. En ik moest niet schrikken, zei meneer, ‘want het kon goed drie-, vierhonderd euro gaan kosten.’ Maar dan ben ik even niet zo kwetsbaar. Lang verhaal kort: niet getekend. De deur gewezen. Bij de doe-het-zelf heb ik een veer gehaald. Opgelost. Voor zolang het duurt, natuurlijk.

30 september 2020

Klaar

Ik ben d’r helemaal klaar mee, zei de man aan het tafeltje naast ons. Hij zat tegenover een vrouw met een zwarte tuniek en daar overheen een ruim vallende, openhangende jas zonder knopen van een soepele, dunne stof met een wild en veelkleurig dessin. De vrouw zelf viel ook nogal ruim uit. Ik vertel dat met enige schroom, want ik schrijf het op en denk tegelijkertijd: Kan dat nog wel in deze tijd, dat je iemand zó beschrijft dat er wellicht om gelachen wordt? Omdat dat lachen wellicht voortkomt uit een poging de draak te steken met en wellicht jezelf en anderen te vermaken ten koste van een ander mens, van een medemens nog wel? Het leek me een aardige vrouw, dat ook. De man die er helemaal klaar mee was, zat nogal strak in zijn vel. Hij was van het type ex-marinier. Hij droeg zijn nogal stekelige haar als een petje, had een scherpe kaaklijn en sprak kort afgemeten – mét stemverheffing. Maar, ook weer niet zo hard dat ik kon horen waar hij nou precies helemaal klaar mee was. Wat wel doorklonk was dat zijn klaar ook echt klaar was. Er was geen ruimte meer, hij had het gehad want dan was het weer zus en dan weer zo. Wat er ook beloofd werd, het kwam er nooit van, resultaten, ho maar. Alle smoesjes waren nou wel voorbijgekomen, hij had genoeg geduld gehad, dus er moest nu echt niets meer gebeuren want dan kon – of beter: er moest nu echt wél iets gebeuren, want anders …. hij had lang genoeg gewacht, no mercy. Ik weet niet wat er tussen de twee aan het andere tafeltje gebeurde maar het volume van de stem van de ex-marinier viel terug. Oké, hij zou eerst de spullen onder het afdakje wegbrengen. Naar het stort, de kringloop. En dan de kast, waar wilde ze de kast hebben? In de salon? Oké, ging die naar de salon. Aan de lange muur? En de tafel en de stoelen naar Marktplaats, zoals gisteren besproken? Ik dacht: Die gaan samenwonen. Zij trekt bij hem in. Of hij bij haar? Of samen in een ander huis? En ik vroeg me af waarom ik niet dacht dat het gewoon een al dertig jaar getrouwd stel was. Langzaam werd het rustiger aan het tafeltje naast ons. En toen kwam er voedsel, er kwamen nog twee cola’s en de innerlijke mens in de man kwam tot rust.

Geluk

De boekenmarkt lag vol in de zon, toch was het vooral fris. De meeste mensen liepen al in kleding die de herfst aankon. We scharrelden wat langs de kramen met boeken, hadden niet echt de bedoeling wat te kopen, we moesten tegen iets aanlopen. Ons oog viel op Naïeve Schilders Zien Ons Land. Het stofomslag zag er geteisterd uit. Dat gebeurt vooral als met boeken veel gesleept wordt. Tijdens het lezen haal je dat er af; doen wij tenminste. Dan slijt het niet. Dit exemplaar was waarschijnlijk al tientallen keren kist in kist uit gegaan om zich vervolgens met zijn aantrekkelijk kleurige omslag tussen andere winkeldochters en muurbloempjes aan het publiek te mogen tonen en klanten te trekken. En dan weer te worden beetgepakt, doorgebladerd, teruggelegd. Steeds met wat meer sleet op het glanzende drukwerk en een scheurtje meer in de randen van het zware papier. We hadden het boek zelf ooit in de kast gehad. Het verscheen in 1978 toen de belangstelling voor zogenoemde naïeven groot was. Sowieso voor naturel, authentiek, puur, zuiver. Niks nep. En daarom werd het anno 2024 almaar niet verkocht. Wat later kon ik nog de biografie van Slauerhoff door Wim Hazeu scoren. Over een schrijver die altijd zijn hart trachtte te volgen en daar niet altijd even, zeg maar niet bepaald gelukkig van werd. Terwijl je hart volgen tegenwoordig vooral wordt gezien als de weg naar geluk.

Boeken

Morgen is het boekenmarkt in het dorp. Die bestaat al wat langer. We denken dat de eerste zo rond 2000 was. El had daar ook altijd een kraam, totdat we in 2007 uit Venray vertrokken. Ze had toen ook al een winkeltje op Boekwinkeltjes.nl. Dat hielp allemaal om de hoeveelheid boeken in huis een beetje binnen de perken en overzichtelijk te houden. Inmiddels is de drift tot verkopen bedaard en hebben we bij de laatste verhuizing boeken weggegeven aan wie er nog wat mee wilde, in haar of zijn eigen boekenkast. En ik heb weleens een boek in brievenbussen gestopt bij mensen waarvan ik dacht dat ze het graag zouden lezen of konden gebruiken als documentatie. De meeste boeken die toen het huis uitgingen belandden bij De Boekenkelder in Maastricht, een eldorado voor de snuffelaars die niet van ophouden weten. Zelf ben ik al een hele tijd op zoek naar enkele delen van de Geschiedenis Van De Nederlandse Literatuur, met name die over de eeuw tussen 1700 en 1800 en het afsluitende deel Ongeziene Blikken. De ontbrekende delen over de achttiende eeuw zijn Worm En Donder en De Weg Naar Het Binnenland. Morgen maar weer eens kijken of er een kraam is waar ze wellicht te koop zijn. Ik houd mij overigens aanbevolen. Ben te bereiken via X @paulsplaats.

Komodovaraan

Kockelman, Sven, ik heb helemaal niets met de man. Het mag een interviewer met een puike reputatie zijn, ik houd gewoon niet van de quasi blinde agressiviteit waarmee hij zijn prooien te lijf gaat. Zie ik Kockelman, dan zie ik de komodovaraan van de journalistiek. Kijk eens op YouTube en het enige verschil tussen Kockelman en de komodovaraan is dat de laatste de tijd neemt om zijn prooi weg te happen en Kockelman niet weet hoe snel hij moet happen, slikken, verteren en herhappen …… Maar, verslikken bestaat niet in de slokdarm van Kockelman. Dat is dan wel weer knap. Ach ja, kleine ergernissen.