De laatste dag van het oude jaar. We, mijn zusjes en ik, waren nog jonge, als in kleine, kinderen en woonden in Vught. Daar was het goed wonen. Mijn moeder was een kloek, een beetje een luie kloek, dat dan wel, mijn vader had na de oorlog zijn angst niet meer af kunnen leggen. Beiden hadden na hun bruiloft een ander leven achter zich gelaten. Mijn vader die van actief sporten hield werd vooral een toeschouwer, mijn moeder moest haar werk opgeven. Een gezin starten, dat was een serieuze aangelegenheid die geen afleiding verdroeg. De kinderen dienden stevig bij de hand genomen. Ja, ik mocht bij de welpen en ja mijn zusjes mochten bij de kabouters. Want ook daar was het gezag kind aan huis. Loslaten, daar hielden mijn ouders niet zo van. Ik moest hier vandaag aan denken naar aanleiding van een oudejaarsdag, vroeg in de vijftiger jaren. Een herinnering die ongevraagd opdook. Mijn vader kwam van de trap af naar beneden, fris gewassen, fris geschoren, als altijd gekleed alsof hij naar zijn werk ging en ik liep in de gang van de keuken naar de achterkamer. Ongeveer bij de deur naar die kamer, ook wel woonkamer genoemd, liepen we elkaar tegen het lijf. Figuurlijk dan, want we hadden elkaar al gespot en ik hield in want vaders gaan voor. Op dat moment zei hij, en hij bleef stilstaan: Weet je Paul, vandaag staat er op de Markt, hier in Vught, een man met net zoveel neuzen als er nog dagen in het jaar zijn. Als ik jou was ging ik vandaag even kijken. Je weet niet wat je ziet. Hij glimlachte. Ik wist niet goed wat ik daarmee moest. Ik kwam niet verder dan een schamel Oh? Hij liep door, de kamer in. Pas in de loop van de dag viel het kwartje.
Koppeltje
Terwijl we buiten via een bord kennisnamen van het voedsel dat binnen verkrijgbaar was en tegen welke prijs, zag ik ze al zitten. Rechts van de ingang van het etablissement stond een zithoek. Als in de etalage van een meubelpaleis met ruime inval van natuurlijk licht. De stoelen en banken kwamen in de buurt van louis quinze, met fluwelen bekleding in een nogal onbestemd groen, iets tussen camouflage- en olijfgroen in, of net niet, omlijst door veel houten krullerigheid. Het romantisch effect werd zo op het eerste gezicht door de scenarist van het toeval van dienst perfect afgetopt met een koppeltje m/v op een van de banken dat zich als een siamese tweeling tegen elkaar en de bank had aangevleid. Zij ontspannen in een hoek, hij met zijn rug zo’n beetje half van haar afgedraaid met het achterhoofd tegen haar borst. Ik schatte haar begin veertig, hem halverwege. Het voedselaanbod beviel ons en we besloten naar binnen te gaan en kwamen terecht aan een tafeltje aan het raam. En, ook met uitzicht op het setje op het zachte fluweel, in de fuffelige kussens, omlijst met het in matgoud gehouden hout. Gelukkig was ik in aangenaam gezelschap, er was dus geen reden enkel naar het stelletje te kijken. Maar, zeg dat maar eens tegen iemand die bijna overal een stukkie in ziet. Ik vond ze voor verliefde veertigers overdreven ontspannen. Zaten die hier hun partners en kinderen te bedriegen? Waren het geen veertigers maar dertigers die er nogal oud uitzagen, voor hun leeftijd? Waren het verstokte singles die van daten iets hadden gemaakt als even een koffietje doen en dan hier en nu, terwijl ik mocht toekijken, dan eindelijk dachten de liefde van hun leven te hebben ontmoet? Ah, daar waren mijn kroketten met bruin brood. Dat hielp tegen het gepieker dat mij op de achtergrond van aangenaam keuvelen met vrouw en kleinkind ongewild flink bezighield. Zeker was dat de twee het lastig hadden met van elkaar afblijven. Hand hier, hand daar, lange tongzoen, kusje van hem op haar schouder, aai van haar over zijn kalende schedel. Overigens, ik ga hier nu niet beschrijven hoe zij, en ik trouwens ongewild ook, ontdekte dat hij een neuspeuteraar is. Te intiem. Ze incasseerde het met een lieve lach. En toen waren de kroketten op.
En dan wil ik Joop en Margriet danken dat zij met regelmaat mijn stukjes lezen. Veel plezier en geluk, daar in Frankrijk!
Nijmegen
En toen waren we weer eens in Nijmegen. Met het middelste kleinkind. Eerste doel van de reis was het fietsmuseum, dan zouden we het hoogwater bekijken, laten zien waar het glazen huis had gestaan en dan op de terugweg langs Tivoli rijden. Een kinderhand …….. Natuurlijk gingen we ook wat eten. Toen wij nog in Nijmegen woonden, zo rond 1969, was de Waalkade en de aangrenzende benedenstad nogal een gribus. Bij hoogwater, zoals nu, spoelde de snelstroomde Waal, onbekommerd de Waalkade op, niet gehinderd door serieuze blokkades. Inmiddels biedt dat waterfront meer weerstand en heeft het – heet het – een facelift ondergaan. Het draagt nu het intreurige stempel van zeventiger en tachtiger jaren architectuur. Puist in het gezicht is het Holland Casino. Verder ligt er een reeks eethuizen met daar voor terrassen waar het in de zomer, bij zonnig weer en een zacht oostenwindje ongetwijfeld goed toeven is maar die nu, op de drempel van de winter ogen als het voorgeborchte van de hel. Kosten noch moeite zijn gespaard je het gevoel te geven dat het met de wereld en dan vooral de Waalkade in Nijmegen nooit meer goed komt. Gelukkig is er nog de bovenstad. Die maakt veel goed al was het in de Hertogstraat een ronduit genante smeerboel. Bruls, doe er wat aan. Het middelste kleinkind vond ondertussen alles best. Interessant hoor, hoogwater. En ja, wat was de Waalbrug groot. Hij at tussen de middag een tosti zonder ham die we thuis een geroosterde boterham met kaas zouden noemen. Hij dronk enkele fristi’s en liep door de stad alsof hij er thuis was. Ja, over de Romeinen, dat wist hij al. Had hij van gehoord. En Middeleeuwen, dat was steden en staten. Nee, hij wist niet wat staten waren. Enfin. Nadat we langs Tivoli waren gereden viel het, ergens achter Groesbeek, in de buurt van de Sint Jansberg, plotseling stil op de achterbank. Hij was in slaap gevallen. Door de stromende regen reden we de N271 af naar Well. Pas in Venray werd hij weer wakker.
Oorsmeer
Een van mijn gehoormachientjes deed het steeds slechter. De accu laadde niet best meer op en liep binnen een halve dag weer leeg. Het duurde even voordat ik de moed gevonden had naar de gehoorwinkel te gaan. Het is een zaak waar je een afspraak moet maken of je tijdens een inloopuurtje kunt melden. Mijn ervaring met dat inloopuurtje: daar zaten altijd al drie medeouderen die om hen moverende redenen niet aan het maken van een afspraak waren toegekomen. Maar nu had ik geluk. Ik was om tien voor vier van huis vertrokken en toen ik om vijf voor vier de deur van de winkel openduwde, zat in een van de stoelen tegen de wand rechts een, jawel, oudere meneer. Hoewel er veel licht brandt, is de sfeer in de gehoorwinkel altijd wat suffig. Wat wil je ook. De meesten komen daar voor sluipende slijtage aan de oren. Ongemakkelijk, want minder horen is ook er minder bijhoren. Nu kwam ik er vooral voor het gemankeerde functioneren van een accu’tje, maar toch. Ook ik ben niet slijtvast, is inmiddels wel gebleken. Achter de balie was een audicienne iets technisch aan het doen. Ik ging zitten. Het wachten kon beginnen. De vraag was nu hoe lang het zou duren. De oudere meneer zat naarstig op zijn telefoon te kijken, ik keek door de grote etalageruiten naar buiten waar het donker begon te worden en het toch nog behoorlijk druk was. Ik hoefde me niet te vervelen. De medemens trok in allerhande gedaanten aan mij voorbij. Ik moest mijzelf dwingen niet te gaan wuiven. Er kwam nog iemand binnen. En ook achter de balie was er plotseling meer beweging. De audicienne ging naast de meneer zitten en zei: ‘Zo, dat is klaar. Nou eens kijken of ze weer goed werken.’ ‘Ik hoop het toch’, zei de meneer, stopte zijn telefoon in zijn jaszak, nam zijn gehoorappaatjes aan en stopte ze achter en in zijn oren. ‘En,’ vroeg de audicienne? Ze keek vooral hoopvol. ‘Is het piepen en kraken voorbij?’ ‘Dacht het niet’, zei de meneer. ‘In elk geval niet links.’ Ze hield nog even een hand bij zijn oor en vroeg: ‘En nu?’ Nog altijd hoopvol. Meneer schudde zijn hoofd, ‘Nee, nog steeds.’ ‘Weet u’, zei de audicienne, ze schakelde door naar haar plan B, ‘dat piepen en kraken kan ook komen door oorsmeer in de gehoorgang. Ik zal eens even kijken.’ Ze verdween achter de balie en kwam terug met iets wat ik altijd zo’n ding noem. Ze ging op haar knieën en stak het ding in het linkeroor van de meneer, nog steeds in die stoel. ‘Ik kan uw trommelvlies zien, geen oorsmeer’, luidde de diagnose. Ik begon me ondertussen af te vragen waarom de audicienne hier niet mee was begonnen. ‘Tja, dan hebben we toch een probleempje, waarschijnlijk. Maar, rechts is het oké?’ De meneer dacht even na en zei: ‘Weet je, ik probeer het nog even uit. Maar nu we toch bezig zijn met dat ding, kun je ook rechts even kijken?’ Ik kon moeilijk peilen hoe de audicienne hier écht over dacht maar ze deed wat er van een vriendelijk mens gevraagd wordt. Ze ging weer op haar knieën, nu om met het ding in het rechteroor te kijken. Ze nam er de tijd voor, voordat ze haar diagnose gaf. ‘Nou,’ zei ze, en ze keek er serieus bij, ‘ik zie hier wél oorsmeer. Plus nog wat zwarte dingetjes. En wat dat is, ik zou het niet weten.’ Ik keurde het goed. Het was inmiddels twintig over vier. En ik was bijna aan de beurt.
Onhandigheid
Je hoort wel eens wat. Ik heb in het onderwijs gewerkt, meer precies les gegeven. Meestal dertig leerlingen in de klas. De meeste tegen hun zin, want verplicht vak. En Nederlands. Dat spraken en schreven ze toch al? Ik kom nog altijd oud-collega’s tegen met verhalen. Soms ook leerlingen. Soms van toen, soms van nu. Uit onderwijssituaties die ik niet meer ken. Maar waar ik wel een voorstelling bij heb. Van klassen vol postmillennial wijsneuzen die zelf wel weten wat goed voor hen is, welke kennis ze wel en welke ze niet tot zich hoeven te nemen, wat belangrijk is om succesvol door het leven te manoeuvreren en wat helemaal niet, voor wie het grootste goed is zichzelf te zijn, die eigenlijk helemaal geen zin hebben in kennis en kunde waarom ze niet zelf gevraagd hebben. Er was er een, laatst, hoorde ik – en hij was er bij, toen ik het hoorde – die met zijn jas de klas in kwam, die van de juf op de gang moest hangen, bezwaar maakte en zijn jas in de klas aan wilde houden, bleef weigeren, naar de teamleider gestuurd werd voor een gele kaart, bleef argumenteren dat het onzin was, dat was zijn mening, en zich tenslotte beriep op de vrijheid van meningsuiting in dit land, dat de juf net als de Nazi’s bezig was die aan banden te leggen, waarop de juf hem een gebrek aan respect voor de voeten wierp en hij begreep dat hij nu echt te ver was gegaan en dan toch zijn gele kaart maar moest gaan halen. Hij deed er tijdens het verhaal wat lacherig over. En, hij had toch vrijheid van meningsuiting? Toch? Niet dan? Ik zag het allemaal helemaal voor me. Een jonkie op zoek naar de grenzen, met enige kennis van de Nazi’s, wat op zich goed is, maar volstrekt niet op de hoogte van hoe je onderlinge verhoudingen goed kunt houden. Er zich niet bewust van dat hij bezig was geweest zichzelf voor onbepaalde tijd en met een beetje pech voor eeuwig naar de rangen van door leraren weinig gewaardeerde leerlingen te helpen. Ik vroeg hem of naar de mening waarvoor hij vrijheid had opgeëist eigenlijk wel iemand gevraagd had. Of dat hij die ongevraagd in de debatarena had geworpen. Het was toch regel, jas op de gang? Er ging nog wat water door de Maas voordat hem langzaam duidelijk werd dat een discussie zoals hij die was aangegaan doorgaans niet bijdraagt aan een soepele voortgang der dingen. Gaande het gesprek speelde er weer van alles uit mijn eigen verleden op. Vooral: hoe lastig ik het in het onderwijs vond te balanceren tussen wat die kinderen moeten leren, kennen en kunnen en tegelijkertijd voldoende ruimte te laten voor wat zij zelf denken dat belangrijk is. Al die onhandigheid waar je als docent een waardig en redelijk antwoord op moet hebben.
Nostalgie
De nostalgie slaat deze dagen wild om zich heen. In de media zijn kerk en kaarsen, kerstboom en kribbe weer krachtig terug …… Ze waren nooit helemaal weg maar hun aanwezigheid was wel een tijdje wat minder of meer in de marge. Is mijn indruk. Kerst maakt veel in mensen los, zachte sentimenten spelen op, tranentrekkers scoren. Erg? Nee, niet echt erg want je moet er in bange tijden wel de moed inhouden. En nostalgie helpt daarbij. Bij je goed voelen. Weg van de werkelijkheid. Doorgaans onthouden mensen met name wat er fout ging en gaat in hun leven, doorgaans werken onplezierige ervaringen meer door in het dagelijkse leven dan warme herinneringen. Maar, tijdens de kerstdagen is het dagelijks leven voor de meeste mensen dood als een pier. En dus grijpt via de media en de commercie de vergeten en ook wel verguisde warmte van toen, van ooit, van lang geleden, van je jeugd zijn kans. Ook al was het toen niet echt zo warm. Ze legt een deken over het dagelijks gemoed en nodigt uit tot dromen. Het schijnt goed te zijn voor de geest, zo nu en dan even stevig uit de harde werkelijkheid geholpen te worden. Naar je beste momenten. Nostalgie heeft dan uitstekende kaarten. En dan neemt na de chips, champagne en het chinees vuurwerk van nieuwjaar het dagelijkse leven het weer over.
Eten
Zondag 24 december 2023 – De oudste was over de vloer omdat er nog wat dingetjes voor Kerstmis geregeld moesten worden. L. en hij scharrelden wat rond in de keuken, sneden uien, schilden appels, maakten appelcompote, bakten gehaktbrood. Dat soort dingen nu, morgenochtend de rest. De sfeer was goed, geen gedoe, ieder z’n ding, ieder zijn gang en toch samen. Tussendoor koffie drinken, beetje praten. We hadden het over de kleinkinderen. Hoe die zich van selectieve eters ontwikkelen tot bijna-alleseters. Enkele wat sneller dan andere. De jongste overigens nauwelijks selectief. Nu al. Dat is dna dat we herkennen. Zo goed als alles lekker vinden. Er zijn er er ook enkele die extreem selectief zijn. Je verwacht van kleintjes dat spruitjes, witlof, asperges, andijvie, knolselderij op weerstand stuiten. Maar pasta, rijst, gekookt ei, appelmoes? Dat is toch raar? Althans. We lazen gisteren in het plaatselijke nieuwsblad over een eetstoornis. Wordt genoemd: ARFID. Die kenden we helemaal niet. Als we het goed begrepen hebben, wie eraan lijdt heeft last van extreme prikkeling van de zenuwen in de mond door smaak en textuur. Hinderlijk en meer dan dat, belemmerend. De combinatie koken en artikel leidden tot onze bespiegelingen over de manier waarop onze kleinkinderen voedsel waarderen, waar hun bah’s, blèhs, gedvers en jakkesen vandaan komen. We besloten dat we morgen weer verder zien. Dan zijn ze allemaal hier. En we gaan ze laten eten wat ze lekker vinden. Ook als het voedings- en vezelwaarde nul heeft. Voor die ene dag.
Kerstmis
Het was ongebruikelijk onrustig bij de ingang van de supermarkt. Het was zaterdag, dan is het altijd drukker. Maar, dat alléén kon geen verklaring zijn. Uit de deuropening kwam een rumoer waarin met enige moeite een melodie te herkennen was. Kerstmuziek? Toen ik naar binnen liep, zag ik wat mannen in oranje hesjes. Ik liep een fuik in.
‘Kijk, een lijstje’, zei een van de mannen, die me aanschoot.
Terwijl ik het aannam, zag ik rechts vooruit een banner met daarop Voedselbank. Het lijstje vertelde me met welke boodschappen ik de klanten van de voedselbank blij kon maken. Er stonden kisten, hoog opgestapeld, sommige nog leeg, de meeste al behoorlijk gevuld.
Een uur eerder had ik met vrouw en oudste zoon in onze keuken gestaan. Wat zouden we met Kerstmis eten? We behoren tot de gelukkigen die elk jaar het voorrecht genieten op Eerste Kerstdag met kinderen en kleinkinderen aan te kunnen schuiven voor een gezamenlijke maaltijd. Elk jaar realiseer ik me meer dat dat geluk je ook in een oogwenk kan ontglippen. Ik kijk tegenwoordig uit naar die dagen, laat in december.
Eigenlijk heb ik een haat-liefdeverhouding met Kerstmis. In mijn vroege jeugd was het een fijn feest, vond ik. Het draaide vooral om kribbe, kerk en kerstboom. Ik hield van de intimiteit, van het voorlezen van kerstverhalen op school, de kerstboom optuigen, het zingen tijdens de nachtmis, de geur van vers brood. Toen ik ouder werd begon die intimiteit hevig te knellen. En nog weer later was ik kwaad omdat Kerstmis vooral veranderde in een product van op consumptie gerichte bedrijven. Dat de betekenis van het feest het aflegde tegen de schreeuwerige overdaad van eten en niets tekort willen komen. Hoe dat schuurt met armoede en gebrek. Dat er voedselbanken nodig zijn. Dat we dat bijna normaal zijn gaan vinden.
Maar goed, het was negen december 2023, het was half elf en we stonden in de keuken. We dronken koffie. Na een half uurtje waren we eruit. Dit jaar werden het Duitse tapas. Kleine gerechtjes van Sauerkraut, Bratwurst, Reibekuchen, Flammkuchen, Frikadelle, die dingen dus. Voor elk wat wils. Dat moet wel met al die kleine kinderen. Met hun: ‘Dat lust ik niet.’
Er is, denk ik, in de wereld geen feest dat zijn schaduw zo ver vooruitwerpt als Kerstmis. Waar mensen al zo lang tevoren mee bezig zijn. Misschien komt het doordat Kerstmis een van de oudste en ook een van de meest met betekenis geladen feesten op onze jaarkalender is. Denk aan licht in de duisternis van de winter, verwachting, nieuw leven, stilte, bevrijding, vrede, liefde, gastvrijheid, weelde delen; het is een en al goede bedoelingen.
In de christelijke traditie is Kerstmis op de eerste plaats het feest van een geboorte; de geboorte van de verlosser. Het is bijzonder dat de mensen in dat jaar nul in een pasgeboren kind een verlosser konden zien. Toen mijn kinderen geboren werden, dacht ik niet direct aan weerbaarheid, zag ik vooral kwetsbaarheid. Zag ik oogjes die zich aarzelend openden en zich snel weer sloten: te veel licht ineens. Maar, bij de glimp die de oudste me gunde zag ik in zijn oogjes onbevangenheid. ‘Zo, díé heeft er zin in’, dacht ik. Toen de jongste geboren werd, verwachtte ik ook die onbevangenheid te zien. Maar, ik zag bedachtzaamheid. En ik dacht: ‘Zo, díé wil graag eerst even rondkijken.’
Wat ik achteraf wonderlijk vond was dat ik verwacht had onbeschreven bladen te zien, een leegte die tijdens een hopelijk lang en rijk leven nog met indrukken gevuld moest gaan worden. Naïef natuurlijk, want die weerloze hoopjes mens brengen al van alles mee hun leven in. Alles vastgelegd in een genetisch pakketje waar ze het mee moeten doen bij hun tocht. Soms is het toereikend, leidt het tot vooral geluk, soms minder toereikend en soms ook helemaal niet.
Hier moet ik dan weer even aan de voedselbank denken. Jullie ook?
Met name als Kerstmis zijn schaduwen vooruitwerpt, vraag ik mij af wat er te zien was in de prille oogjes van dat kind dat in die stal in Bethlehem geboren werd en Jezus werd genoemd. Volgens de oude verhalen moest het de mensen verlossen van hun zonden. Zou er iets van die zwaarwegende opdracht te lezen zijn geweest in die oogjes die zich snel even openden en weer sloten? Een vastberaden blik? Met achter die blik iets van: Beste vader in de hemel, ik weet wat je van me verwacht, ik maak je graag blij. Die klus gaan we klaren. Wat het ook kost. Ik vertrouw erop dat je me er de genetische bagage voor hebt meegegeven. Over een jaar of wat is iedereen op aarde bevrijd van verleiding en zonden. Dan heerst er vrede.
Veel mensen vragen zich af, juist als Kerstmis zijn schaduwen weer vooruitwerpt, waar het misgelopen is. Kerstmis als feest van het licht, de vrede, de vrijheid, de liefde, het confronteert ons tegelijk ook hevig met hoe we als mensen – ondanks alle goede bedoelingen – op belangrijke punten falen. Juist in het vredige licht van Kerstmis tekent zich scherp af wat er allemaal fout gaat.
Wrede – het is cynisch hoe dicht de klanken van dit woord bij die van vrede liggen –, wrede oorlogen, met verkrachtingen, moordpartijen, bombardementen ……….. Daklozen, op straat in de kou. Ouderen, alleen en zonder aanspraak. Vluchtelingen, in gammele bootjes als immoreel verdienmodel van mensensmokkelaars. Kinderen, verwaarloosd en op zichzelf aangewezen. Mensen in armoede, onmachtig hun situatie te verbeteren. Maar ook: mensen die het goed – en meer dan dat – hebben en zich het lot van anderen niet wensen aan te trekken.
Ons belangrijkste excuus voor dat we er niet in slagen armoede, ellende en oorlogen uit te bannen is dat we gewoon maar mensen zijn. Niet in staat, nóg niet in staat, nog áltijd niet in staat het menselijk tekort te overwinnen. De verleidingen niet énkel het goede te doen zijn te groot voor ons. We kunnen het gewoon niet. Blijven proberen is wat ons rest. Ook tegen beter weten in.
En dat heet hoop.
Ik wens u een rustige zondag en een vredige Kerstmis.
Deze tekst las ik voor op radio Omroep Venray, vandaag even na negen uur a.m. in de rubriek Even Stilstaan.
Boterpuntjes
Het gaat nergens over, zei de man met het groene tasje. Hij stond, warrig haar, blauwe bodywarmer, voor me aan de balie van de supermarkt. Hij had het tegen het meisje met het rode haar dat net de vrouw met de kinderwagen geholpen had een pakje te versturen. En dat nu hem haar aandacht schonk. In zijn groene tasje had hij vierentwintig zachte witte broodjes. Vier zakken met elk zes witte puntjes. Het stond erop, in grote blauwe letters: zes witte puntjes. Het groene tasje kwam, zeker weten, van een markt in Frankrijk. Zo’n zomerse markt met van alles en nog wat. Spullen van de streek, dus jam en honing en kaas en olie en verder bedden, kleding, hoeden, riemen, strengen knoflook en dan dus ook nog van die tasjes. Hij herhaalde nog eens: Het gaat nergens over …… Maar, zei het meisje met het rode haar. Ze had ook nog blosjes en een restant van sproeten. Ze zag er niet uit alsof ze verlegen was.. Maar, zei ze nog eens. De man schrok, maar liet zich niet uit het veld slaan. Hij had een missie. Nou, zei hij, er waren geen boterpuntjes en nou moeten we het met gewone witte puntjes doen. De kleinkinderen, bedoel ik, want die eten die dingen, ik niet. En, vinden die ze lekker, vroeg het meisje. Eh, ja, zei de man. Hij knikte erbij. Maar ik wilde het toch even kwijt, dat er geen boterpuntjes waren. Nou, zei het meisje, dat is dan gelukt. Ja, zei de man, dat is dan gelukt. Nou, dan wens ik je nog fijne feestdagen toe. Hij aarzelde nog even, draaide weg van de balie en ging op weg naar de uitgang. Ik vroeg me even af waarom ik hem niet liet weten dat ik net bij de bakker, vijftien meter verderop, boterpuntjes had gekocht. Maar, ik wist het wel. Het ging toch nergens over?
Overigens: morgen lees ik even na 9:00 a. m. mijn column Kerstmis voor op radio Omroep Venray, te beluisteren via internet omroepvenray.nl.
Nutteloos
Al vijftig jaar neem ik mij voor tussen Kerstmis en Nieuwjaar vooral nutteloze dingen te doen. Je vraagt nu: Wat is – of: vind je – nutteloos en wat niet? Het is in elk geval situationeel afhankelijk. Contextgevoelig, zeg maar. Langer geleden had ik daar een nogal duidelijk beeld bij. Toen waren de meeste activiteiten nuttig. Ze gingen ook tussen Kerstmis en Nieuwjaar gewoon door. Ondanks mijn zoeken naar nutteloze bezigheden. Het was toen vechten om iets nutteloos te vinden en te doen. Bijvoorbeeld een grote modelauto opbouwen uit 1000 of meer stukjes. Waar je vervolgens nooit meer naar omkeek. En wat gewoon doorging: kinderen voeden en opvoeden, je werk doen, aan je conditie werken, bijscholen, je huis schilderen, je tuin bijhouden, voorzitter zijn van de duivenhoudersvereniging; die dingen. Er moest van alles en nog wat overeind, in bedrijf, in conditie, actief gehouden worden. Anders stortte de wereld of anders wel jouw wereld in. Is niet meer. Is voorbij. Over. Afgelopen. Wat nog nuttig is, is minder en kleiner. Zoveel minder en zoveel kleiner dat je je afvraagt of er nog wel van nut sprake is. Ik overdrijf enigszins. Toch, het blijft een opdracht aan mezelf: tussen Kerstmis en Nieuwjaar te slampamperen. Op mijn rug op de bank liggen en naar het plafond kijken. Een tukkie doen als andere mensen nog uitpuzzelen welke zorgverzekeraar of energieleverancier hun volgend jaar ongelukkig mag maken. Een puzzel van duizend stukjes leggen. Love Actually kijken. Een wandeling maken omdat het gewoon nog kan. Sjoelen een leuk tijdverdrijf vinden. Langer op toilet blijven zitten dan nodig, proberen de denker van Rodin na te poseren. Een fles wijn openen en dan niet leegdrinken. Nog maar eens een opgebrand kaarsje vervangen door een exemplaar dat er weer even tegenkan. Nog maar een wandeling maken. Naar André Rieu kijken. En naar Khalid & Sophie. Ophouden met naar het plafond kijken en onbekommerd in slaap vallen. Maar, ik overdrijf een beetje.
Overigens: Aanstaande zondag lees ik even na 9:00 a. m. mijn column Kerstmis voor op radio Omroep Venray, te beluisteren via internet omroepvenray.nl.