IJs

Op de iPad van lieve L. duikt een foto van vier jaar geleden op. Ze zit op een bankje in St. Raphaël en eet een ijsje. We zijn er op vakantie, althans in de buurt, aan de Zuid-Franse kust, in Agay. Het is nog vóór corona. Ik weet niet waarom ik me dat bewust word. IJsjes smaakten toen niet anders, lijkt me, L. was niet liever dan nu, weet ik, en in St. Raphaël zal nauwelijks wat veranderd zijn, veronderstel ik. En als we de foto nu zouden maken, L. zou net zo ontspannen kijken. Het is zoals het is. Zoon D., de vader van kleinzoon V., heeft, voordat hij hem naar school bracht, via berichten gemeld dat V. na school met mij wil afspreken. Of ik daarvoor open sta. Daarmee is het normale leven weer helemaal terug van weggeweest. Het was al een beetje terug met boodschappen bij de Jumbo, een algemene ledenvergadering van de vereniging van eigenaren en het voorbereiden van de koorrepetitie van vanavond, maar aan de bak voor een kleinkind, dat is nu voor het eerst sinds zondag, toen we thuiskwamen van vakantie. Terwijl ik dit tik, heb ik uitzicht op de straat. De immense kastanjeboom recht tegenover is nu helemaal uit de bloesem, vol in het blad. Zo nu en dan vliegt er nog een van de eksters met hun nest in die boom eruit en erin. Geen idee of ze jonkies hebben gehad. Of misschien nog wel hebben. We hebben daar voor onze vakantie niet zo opgelet. Wat er tijdens onze vakantie gebeurde, ik weet het niet. Je kunt trouwens niet de hele dag naar buiten kijken en alles volgen wat daar gebeurt. Gisteren hebben mensen van de gemeente de tot poeder gereden bloesemresten met bladblazers op een hoop geveegd en daar reed dan vervolgens een veegmachine overheen. Daarmee is de materiële herinnering aan de bloesem weg. Gelukkig hebben we de foto’s nog. Maar goed, ik heb nu dus niet zomaar uitzicht op straat maar uitzicht op een keurig geveegde straat. Volop in de zon. Ik denk dat ik vanmiddag de afspraak met V. maar eens begin met naar de ijswinkel te lopen. Foto maken. Beetje kuieren door het dorp. Verder zien we wel.

Verjaardag

Op zondag 4 juni 2023 las ik deze column voor op Radio Omroep Venray in de rubriek Even stilstaan.

We zaten in een restaurant met uitzicht op de Maas. Op de oever trok langzaam een groepje blauwe hesjes voorbij. De zon scheen, ze hadden plezier. Ondanks de taak die ze te verrichten hadden. Ze raapten op wat niet thuishoort op de oevers van een rivier maar er desondanks ruim voorhanden is. Wat klein en licht genoeg was, verdween in grote blauwe plastic zakken. Al het andere belandde op een grote hoop. Het werk van de blauwe hesjes – de jaarlijkse schoonmaakbeurt voor Moeder Maas – is weliswaar voorbeeldig maar of het echt helpt? Met de stroom kwam ongetwijfeld alweer volop nieuwe smerigheid mee. Even vroeg ik me af of we niet mee hadden moeten helpen in plaats van hier te zitten. Achter glas, uit de wind, in de zon.

Aan de lange tafel waaraan we zaten was zwager C. pijnlijk afwezig. Hij was vorig jaar op 1 september na een helletocht langs niet te harden pijnen uit ons aardse vertrokken. Vandaag zou hij jarig zijn geweest en we wilden nog even stevig aan hem denken. Ik wist eigenlijk niet zo goed hoe ik ermee om moest gaan. Hoe vier je een verjaardag van iemand die er nog maar zó net niet meer is? Terwijl het verdriet nog de ruimte vult.

Gelukkig was er een kind van een jaar of zeven aan tafel. Kinderen van die leeftijd vragen zich niet zo veel af, van tevoren. Denken we. Want niet dat verlies en verdriet hen niet bezighouden, maar die leven toch meer bij het moment. Ook nu de tijden veranderd zijn en er minder om de dingen heen wordt gepraat. Pijn heet pijn, kanker heet kanker, euthanasie heet euthanasie en verdriet heet verdriet. Dat was toen ik jong was wel anders. Kanker heette op z’n best k. en ook met k. diende het leven tot het bittere einde geleefd en geleden te worden. Maar goed, er was dus een kind van een jaar of zeven aan tafel. En het was haar opa die we daar enorm zaten te missen.

Ze was ’s morgens met haar mama, papa en pre-puber-zus op de Sint Pietersberg in Maastricht naar de lammetjes gaan kijken. Dat was leuk geweest. Ze had er vast mogen houden. Ze had er de fles gegeven. En nu zat ze te tekenen. Zo nu en dan nam ze een hap van een muffin die ze met de nodige zorg had versierd. Botercrème, pareltjes van suiker, chocoladevlokjes; je kent het wel. Op het papier verscheen gaandeweg de maaltijd een schaapskudde op een groene weide. Met een hek en wat bomen. Daarboven verscheen iets dat op een engel leek. Ik moest aan een kersttafereel denken.

Zo, zei ze, dat is een engel.

Het was dus inderdaad een engel. Ik had het goed gezien.

Had je die dan gezien, daar, bij de lammetjes, vroeg haar vader.

Nee, zei ze – en ze keek haar vader aan alsof hij niet helemaal bij zijn verstand was – natuurlijk niet. Ze wees nog net niet naar haar voorhoofd.

Dat is opa.

Terwijl wij, volwassenen elkaar aankeken – er gingen wat wenkbrauwen omhoog, er werd betekenisvol geknipoogd – realiseerde ik me weer eens hoe jaloersmakend onbevangen jonge kinderen in het leven staan. Als ze iets kwijt moeten, dan is het er ook. De lijntjes tussen gevoel en vorm zijn lekker kort en kennen geen mitsen en maren. Niet moeilijk doen: Die engel, dat is opa.

En meteen konden we weer over tot de orde van de dag. Dat deed zij namelijk ook. Ze keek naar wat er verder nog te happen was. Het werd een roze macaron.

Het werd al met al nog een gezellige middag. In de gesprekken kwam soms even opa langs en hup, daar ging hij weer.

Een paar dagen later zat ik met de jongste kleindochter – ze is vijf jaar – in de auto. Ik weet niet hoe het komt, maar daar heb ik vaak de beste gesprekken met dat grut. We hadden het erover dat ze bij de buitenschoolse opvang had moeten vertellen wat ze later zou worden.

En, vroeg ik, wat heb je gezegd?

Ik word later tandenfee, zei ze. Stralend. Even dacht ik te zien hoe haar rechterarm onwillekeurig een toverbeweging met een sterrenstafje maakte.

Tandenfee, vroeg ik, tandenfee? Hoe kom je daar nou bij?

Dat vind ik leuk, zei ze.

Goed, ik realiseerde me, ik had het er mee te doen. Je wilt tandenfee worden omdat je dat leuk vindt en opa-die-er-niet-meer-is, is een engel.

En, voegde ze er aan toe: Ik geef de kinderen dan muntjes.

Hoezo muntjes, vroeg ik. Wat voor muntjes had je in gedachten? Nou, zei ze, geen chocolademuntjes, maar echte honderdcentjes.

Dat kon er ook nog wel bij. Ik kreeg opeens erg veel zin om zelf ook weer onbevangen te zijn. Korte lijntjes te hebben tussen voelen en doen.

’s Avonds vroeg ik me af wat ik vroeger zelf wilde worden, later. Volgens de overlevering in de familie kapelaan, want dan had ik een huishoudster en die deed dan de afwas. Maar ik moest die avond vooral denken aan toen we met de klas – ik was een jaar of acht – in een nette scholierenrij over de Victorialaan in Vught liepen. Ik liep achter Rudi. Rudi liep over van wat ik nog niet wist dat het machismo heet. Rudi was stoer, hij heerste. Rudi rules, zouden de oudere kleinkinderen in hun aanloop naar streetwise taalgebruik zeggen. Maar wat ík vooral zag, daar in die rij: Rudi had behoorlijk stevige kuiten. En opeens flitste door mijn hoofd: Ik wil ook van die kuiten.

Ik wens u nog een rustige en onbevangen zondag

Venray

We rijden langs de Soleil de Langres – zoek dat zelf maar even op -, ergens tussen de afrit Langres Sud en Langres Nord. Het regent. Wij hebben de regen aan onze kont hangen. Dit jaar. Waar wij komen, is het nat. En waar wij gaan. Daar ook. We zijn om negen uur weggereden uit Beaune. Vannacht ging in een belendende kamer om half drie nog iemand douchen. Om vier uur kwam een flink gezelschap binnen, uit de kroeg. Het duurde even voordat ik weer sliep. Gisterenavond eindigden wij rond negen uur op een sjofel terrasje van een café dat het van iets anders moet hebben dan de uitstraling van het meubilair. Op de tafeltjes een afgeleefde plastic map met een lijst van minstens zo’n 350 soorten bier, spiritualiën, limonades, watertjes, likeuren en wat dies meer zij. Het heeft dus wel wat. We aten bij Les Chevaliers. We aten er goed. We aten er en realiseerden ons weer eens hoe bevoorrecht we zijn. We raakten naar aanleiding van de menukaart in het Frans aan de praat met een koppeltje Canadezen. Nou ja, haar roots zijn Indisch en die van hem liggen in Belfast. Beiden wonen in Toronto. Ze zijn redacteuren van algemeen en medisch wetenschappelijk werk. Zelf zeggen ze dat ze de producten van schrijvers beter maken. Ik geloof ze. Ik weet wat redacteuren doen, heb zelf vaak redactie gedaan. Ik koester dezelfde illusie. Tegenwoordig probeer ik vooral mijn eigen werk beter te maken. We krijgen de indruk dat Nederland in hun perceptie vooral bestaat uit Amsterdam en Rotterdam en wonder: Hij weet van het Maastricht Treaty 1992. Hij weet veel trouwens, is overal in de wereld geweest en heeft over elke plek opvattingen. Kyiv, Berlijn, Moskou, Reykjavik, herinner ik me. Hij heeft de Troubles in Belfast meegemaakt, emigreerde met zijn ouders toen hij tien was naar Canada. Haar vader kon gaan studeren in Amerika, ging van San Diego naar Toronto voor een baan aan de universiteit. In mijn ooghoeken zie ik toeristen uit alle delen van de wereld eten en drinken, flaneren. Soms denk ik: aanstellers, met je strooien hoed, met je niks-om-het-lijfjurkje, terwijl ik ook ieder z’n moment gun. Doe wat je wil. Geniet van het leven. Pratend over hun roots: zij voelt zich goed op haar gemak in India, hij in Ierland. Hij heet ook Paul, overigens. Haar naam heeft niets te maken met die van lieve L.. We gaan wat rijker weg uit Beaune. Dat in elk geval. Inmiddels zitten we thuis op ons balkon, na zeshondervijftig kilometer dorre, inspiratieloze kilometers op veel te strakke snelwegen die enkel A en B kennen.

Beaune

De ingang van het hotel is ruim. Achterin de hal is de lift naar de eerste etage. Op de eerste etage gaan we een smalle gang in, dan een scherpe draai naar rechts, dan een iets smallere gang, dan een scherpe draai naar links. Het gangetje eindigt bij de deur van onze kamer. Die zal max 80 cm breed zijn. In het net zo smalle gangetje achter de deur van de kamer zit rechts in de muur de deur naar de badkamer: geheel ingericht op gebruik door een persoon in een rolstoel. Prima service maar slecht toegankelijk. Ik stel me gevloek voor. Het is zoeken naar een stopcontact. Ik vind er een direct achter de kamerdeur. Als je er een stekker insteekt blokkeert de deur. Kan niet meer open. We hebben hoop dat het allemaal ooit goed komt hier. Overal aan en in het etablissement wordt gesloopt en gebouwd. In de lift hangt een mededeling aan de gasten: Sorry, maar we zijn de boel aan het opknappen. Met het oog op uw welbevinden. Ja ja. We hebben de eerste 450 km naar huis achter de rug. In Beaune is het kneiterdruk. Het is weliswaar zaterdag maar dit herinneren we ons niet van de keren dat we eerder in dit Valkenburg van de Bourgogne waren. Er zijn veel meer terrassen dan een aantal jaren geleden. Toen we er aan de Place Carnot een  week lang een appartementje hadden. Nu: de jongeren teren lang op hun glazen sappen, cola’s, water. Geen wijn. Ondanks de streek. Bijna allemaal roken ze. En niet te zuinig. De begroeting: twee kussen. Aan een tafel naast ons een Frans gezelschap. Veel gepraat, sowieso veel herrie. Een trouwstoet wurmt zich luid toeterend over de smalle weg – kinderkopjes, autobanden, lawaai – op de Place Carnot. Dat is traditie. Veel claxonneren om ruim baan te vragen voor de jonggehuwden. Even daarna komt een kleine optocht van peperdure sportwagens met brullende motoren om aandacht en begerige blikken bedelen. Kijk ons eens. De muziek van de draaimolen, midden op het plein, sterft weg voor ze de randen van het plein kan bereiken. We moeten hard praten om elkaar te verstaan. Gisteren waren we nog in Montbrun met alleen het gefluit van de vogels, het stille gefladder van de vlinders en de geruisloos wuivende bloemen in de borders van Villa Fleury. We drinken rond half zes een borrel met de patron en patronne van het paradijsje. Zij is op donderdag terug komen rijden vanuit Nederland. En moest gisteren nog snel heen en weer naar Lyon: tasje met alles er in laten hangen op het toilet van een tankstation op een aire. Dat was paniek, maar een telefoontje wees uit dat het bij de kassa hing. Afgegeven door een eerlijke vinder. Die bestaan dus nog. Als we na de borrel terug zijn in onze studio komt ze mijn telefoon brengen. Die heb ik laten liggen op de tuintafel waaraan we zaten.

Nostalgie

Bestaat het Frankrijk van 1975 nog wel? Het Frankrijk waar half jong en vooral kunstzinnig en intellectueel Europa in de vijftiger en zestiger jaren verliefd op was geworden. Op het lanschap, de chansons, de revolutie, de filosofen, het eten, de wijn, de warmte, de zon, de afwisseling en vooral ook de liefde. Waarom 1975? Nou, in dat jaar gingen we voor het eerst met onze Volkswagen T2 op vakantie. Ik had er in de loop van het voorjaar de stoelen uit gesloopt. Daarna was de ombouw tot kampeerauto begonnen. Ik gaf Nederlands aan een HAVO- en VWO-bovenbouw en we verheugden ons op een lange zomervakantie in Frankrijk. Dat land leende zich ook volgens lieve L. en mij het meest voor een zo-de-wind-waait-waait-mijn-rokje-reis. We hadden nog wat hippieromantiek in te halen voordat we aan kinderen begonnen. Vonden we. Ik lees de column van Peter Middendorp over de 34 bruggen over het Pekelerdiep in de Volkskrant. Ze zijn stuk voor stuk rijp voor de sloop en daarmee is ook het sociale weefsel in de Pekela’s – van oudsher toch al niet een plek waar het economisch goed toeven is – bedreigd. Ik ken de situatie ter plaatse niet maar ik zie voor me hoe de sloop van al die oversteken het landschap, de dorpsgezichten-van-oudsher gaat veranderen. Hoe de hoekjes, holletjes, glooiinkjes rond en tussen die bruggen strak getrokken worden en hoe uit een gevarieerd en biodivers gebied de stapje-voor-stapjegeschiedenis gewist wordt. Het trage tempo waarin de mens – en ook dier en plant – welbeschouwd leeft, van minuut tot minuut, van uur tot uur, van dag tot dag, is in Nederland met de komst van spoorwegen, snelwegen, vinexwijken, bedrijfsterreinen, gigawinkels, parkeerplaatsen, waterwerken, uit het landschap verdwenen. Je moet bij wijze van spreken heel diep door de knieën om de kleine wereld nog te kunnen zien. Ik vind dat een groot verlies. En ik weet: natuurlijk is Frankrijk nu het Frankrijk van 1975 niet meer. Maar, meer dan in Nederland zie ik in Frankrijk nog wél het trage landschap van 1975. De kronkelwegen, soezende dorpjes, smalle bruggetjes, dorpspompjes, wasplaatsen, platanen, lindes, jeu de boulesbanen, terrasjes, bistro’s, met klimop bedekte gevels, lavendelvelden, wijngaarden ….. maar ik dwaal af. Het heeft iets te maken met de uitgestrektheid, er is heel erg veel kleine wereld; daarvan hoeft in naam van de vooruitgang naar verhouding veel minder te wijken dan in Nederland. Maar, het heeft ook te maken met de manier waarop de Fransen omgaan met wat oud is. Wat oud is, mag best nog een tijdje nóg ouder worden. Verval is er een signaal van een dierbaar verleden. Van het zweet en de tranen die het heeft gekost. Verval is zo ook een kwaliteit. Op veel plaatsen loopt daarom de nostalgie met je mee. Zeker op het platteland, in de dorpen en de kleine stadjes. Hoewel, ook daar zie je soms dat er eigenlijk nog bomen hadden moeten staan, dat een rotonde er niet thuishoort, een verkeersdrempel uit de toon valt. Het zijn details. Misschien is het goed nog even te wachten met het slopen van de bruggen en bruggetje over het Pekelerdiep. Komt tijd, komt raad. 

Montbrun – weer herbezocht

Kortebroekenweer. We lopen naar Montbrun en weer terug. Het is eindelijk het weer dat je hier in de aanloop naar de zomer verwacht. Strak blauwe lucht, zacht windje. Om twaalf uur het luiden van de kerkklok dat in het hele dal te horen is. Het is het geluid van de erfenis van eeuwen katholicisme: het Angelus. De zwaluwen vliegen hoog. Het zijn er alleen niet zoveel als we twintig, dertig jaar geleden zagen. Is onze indruk, we zijn immers niet van de vogeltelling. Voor het terras van de bar-tabac, we zitten er aan de koffie, stopt een autootje van Laposte.fr. Her en der gaan poststukken in brievenbussen. Ik moet denken aan de film van en met Jacques Tati: Jour de Fête. Op YouTube vind je voldoende fragmenten uit die film om een idee te krijgen van de idylle van het Franse platteland in de jaren vijftig/zestig van de vorige eeuw. Van de ongelooflijke charme ervan. Een hoofdrol is weggelegd voor de postbode, dan nog op de fiets. Die film heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de populariteit van Frankrijk als vakantieland. Of wij nooit gedacht hebben aan een huis in Frankrijk, vraagt de patron van het paradijsje met daarin Villa Fleury, hier in Montbrun, in het wijkje met de naam van paddestoelen. Zeker hebben we zoiets overwogen. Maar de gedachte altijd naar dezelfde plek in Frankrijk te gaan, misschien wel het idee te moeten gaan, dat stond ons tegen. Ik zou trouwens niet weten waar we dan in Frankrijk zouden moeten landen. We zouden geen keuze kunnen maken. Dat is een van de redenen. De belangrijkste ook. De andere zijn minder interessant. Nog steeds lees ik in Moeder, na vader van Gerbrand Bakker. Op bladzijde 270: ‘Maar (ook) mijn vader leerde me dat sterven te doen is’ Hij schrijft daar nóg allerlei belangwekkends over; mij doet het denken aan wat ik tegen mijn lieve L., toen behoorlijk zwanger van onze oudste, zei, vlak nadat mijn vader overleden was. We hadden met z’n tweeën uren aan zijn sterfbed gezeten en gehoord hoe de laatste lucht hem ontsnapte. Dat hij me in ieder geval geleerd had hoe je kunt sterven. Dat er na een periode van verzet en strijd, daarna onmacht tot overgave, vervolgens kalmte komt. Ik ben niet gelovig, na hier houdt het op, sterven is dus vooral loslaten. Alles, ook verwachtingen. Wat dat betreft hadden en hebben diehard katholieken écht nog iets om naar uit te kijken, met als devies: ‘In te domine speravi’ – ik stel mijn vertrouwen in u, Heer – overigens ooit prachtig op muziek gezet door Josquin Desprez. Ook te vinden op YouTube. Ouwe muziek, maar wel heel goede! Je mist iets als je niet even luistert. Ben trouwens wel benieuwd naar hoe het Berlusconi momenteel vergaat. Of hij als katholieke Italiaan na de staatsbegrafenis in de dom van Milaan zijn in de Heer gestelde vertrouwen kan verzilveren met een presidentiële plek in de hemel. Andrea Vreede, deskundig als het om Italië, Rome en vooral ook de Katholieke kerk gaat, heeft er een hard hoofd in, getuige haar tweet: ‘Aartsbisschop Mario Delpini zet een glashelder en zeker niet lovend portret neer van #Berlusconi: als levensgenieter, zakenman en politicus. Een man die nu voor het oordeel van God staat. Het kwam aan bij de familie naar hun blikken te oordelen.’ 

Sault – herbezocht

Een vlieg is pas echt dood als er prut uit komt. Dit nog even naar aanleiding van het vlieg doodslaan van gisteren. Vliegen blijken zich na een fikse klap met de mepper in veel gevallen goed te herpakken. Ze zijn even verdoofd, schudden zichzelf als een hond die uit het water komt en hup, ze zijn weer vliegklaar. En jij moet weer opnieuw beginnen met jagen. Totdat er prut uitkomt, dus. De berichten waren dat het vandaag weer heel nat zou worden maar vanochtend schamelde ondanks dat zo rond een uur of negen toch nog een zwak zonnetje door een dun wolkendek. We rijden naar Sault, naar de markt. Voor kip, olijven en groente. En voor de ambiance. Na alle jaren dat we in Frankrijk komen, zijn we daar nog steeds wel gevoelig voor. We hebben ze in de loop van de tijd zien veranderen in vooral artisanal en touristique. We hebben de illusie dat we kunnen zien wie hier van origine woont, wie hier een tweede huis heeft, wie doet alsof dat zo is, wie voor het eerst de Franse sfeer savoureert, wie niet voor de markt maar voor de gevels, de kerken en overig cultureels is gekomen. Makkelijk te herkennen zijn de sportievelingen, toevallige passanten, even uitrusten en dan weer verder. Op de Place du Marché aan de Rue Porte des Aires strijken ze neer op de terrasjes, samen met de fietsers en de wandelaars. En met ons. Vandaag zeer opvallend aanwezig: een wel heel bolle fietsende buik op een prachtige, vlammend rode Trek. Het blijkt een elektrische. Hij mag bij het Café du Siècle aan de stroom. Het bedwingen van de Ventoux en omliggende heuvels van je bucketlist schrappen mag wat kosten. En voor de kenners onder jullie: elektrisch en dan ook nog 36 tandjes voor en 28 achter. Pffff. Als wij op de Place du Marché arriveren, is de troubadour van vorige week al muzikaal actief. Aan de rand van het plein zijn drie jonge vrouwen hun haar in staarten aan het vlechten. Een winkelruit in de rol van spiegel. Daarna kan de fietshelm op. De fietsen beladen met bagage. Ze zijn klaar voor wat de volgende etappe wordt. Ik zou best willen weten waar die naartoe gaat, zoals ik stiekem nieuwsgierig ben naar iedereen op dat pleintje bij het gemeentehuis. Naar alle verhalen die opgeslagen zijn in al die mensen. In hoofden, harten, lijven. Naar hun ziel. Maar ik overdrijf. Een beetje schrijver denkt dat zelf allemaal bij elkaar. Na onze café allongé met pain au chocolat trappen wij af naar de Intermarché aan de rand van Sault. Daar geen controle van onze tassen*. Wel veel gepiep bij het passeren van de detectiepoortjes. Maar niemand die er wakker van ligt. En nee, weer niets gestolen.

*zie Vaison-la-Romaine

Montbrun – herbezocht

We zitten gevangen in onweer en regen maar rond 13.30 gebeurde waar we niet meer op hadden durven hopen: De zon brak door. En niet zo’n beetje. Hij was bijna meteen blaartrekkend heet. Inmiddels ziet de lucht weer bijna zwart en begint het alweer te rommelen. Het is al bijna een vertrouwd geluid. We kunnen nog wel zonder maar het stoort niet meer. Volgens de weerapps gaat het pas donderdag echt beter worden. We gaan het zien. Doordat het bijna voortdurend regent, komen we tot weinig. Althans weinig dat met beweging van doen heeft. We waren vanochtend in Montbrun voor brood. Daar waren toch nog types die het weer trotseerden: motorrijders, fietsers, wandelaars. Diehards voor wie elke dag vakantie telt en ten volle geleefd dient te worden. Ik begrijp dat. Wij doen wat we thuis ook doen tijdens weer als dit: lezen, puzzelen, muziekje aan, stukje schrijven, praatje maken, dutje doen, berichtje op Twitter plaatsen, vlieg doodslaan. 

Vaison-la-Romaine

Het gaat tegenwoordig in de verhoudingen tussen mensen, overheden, politiek, bedrijven al snel over vertrouwen. Is er geen vertrouwen, dan lijkt er weinig interactie van waarde mogelijk. Een gebrek aan vertrouwen leidt al snel tot een kloof. Vooral de overheid en de politiek hebben vertrouwen verspeeld. Soms lijkt een gebrek aan vertrouwen een al te gemakkelijk excuus om niet verder te hoeven met elkaar. De vraag is of voor het goed functioneren van mensen in hun onderlinge verhoudingen andere zaken niet veel belangrijker zijn. Ik noem respect, redelijkheid, gedeeld belang, bijvoorbeeld. Vertrouwen en zijn kameraadje wantrouwen kunnen zelfs een behoorlijke sta-in-de-weg zijn om tot succesvolle interactie te komen. In de Intermarché in Vaison-la-Romaine moesten we onze tassen laten inspecteren. Ook het ieniemini rugzakje dat ik draag moest open. Daar kan dus echt niks in. Ik begin dan met woest worden en ben dan net zo goed in Frans dat ik kan vertellen dat ik me persoonlijk aangevallen en ook nog beledigd voel omdat ik niet naar Frankrijk ben gekomen om er te stelen maar om er een aangename en ongecompliceerde vakantie door te brengen. Zo ongeveer dat, dan. De mevrouw achter de kassa voelde zich licht opgelaten. Gelukkig zie ik tegenwoordig net op tijd in dat de zaken zijn zoals ze zijn. De mevrouw achter de kassa moet van haar baas in mijn tas kijken, ik heb mijn boodschappen nodig en allebei hebben we eigenlijk geen zin in gezeik. Het gebrek aan vertrouwen in de klant is voor mij een persoonlijke ervaring, voor de mevrouw achter de kassa een routine. Interactie altijd uitdrukken in termen van vertrouwen en wantrouwen is niet handig. Niet aan de kassa van de Intermarché in Vaison-la-Romaine, niet in de politiek, niet als het om Groningen gaat, niet als het om toeslagen gaat, niet als het om een landbouwakkoord gaat. Maar, als ik mijn tijdlijn op Twitter en de krant van vandaag moet geloven: Kijk uit voor Jorritsma.

Vaderdag*

Al dagenlang in het nieuws: de verwachte hitte in Nederland. In thuisbasis Venray is het afsluitende défilé van de avondvierdaagse afgeblazen. Ongetwijfeld na ampel overleg in kringen van terzake zeer kundigen. Gisteren ook in het nieuws de vier kinderen die na veertig dagen levend zijn teruggevonden in de jungle van Colombia. Ze waren er redelijk aan toe: licht uitgedroogd en ze zouden weer moeten wennen aan normaal voedsel. Ze schijnen van hun moeder en grootmoeder te hebben geleerd hoe je in de jungle kunt overleven. Je moet altijd uitkijken met vergelijkingen opzetten – tenzij je de wiskunde vaardig beoefent – maar laat ik het zó zeggen: Ik kan me niet herinneren dat wij vroeger thuis ooit op een thermometer keken. We hadden geen thermometer. De thermometer, dat waren we zelf. Als het nog ging, dan ging het nog en ging het niet meer, dan ging het niet meer. Tot het weer ging en dan gingen we verder. En nee, vroeger was niet alles beter. Vroeger was bijna niets beter. Vroeger was zelfs bijna alles slechter dan nu. Toch kun je met ons beter beter niet met een vliegtuigje neerstorten in de jungle van Colombia. Een stuk lopen in de hitte vinden we al riskant. Maar goed, er zijn vooral jonge kinderen bij betrokken, dus ik begrijp het wel. Over hoe situaties anders ervaren kunnen worden nog even het volgende. Ik lees op het moment Moeder, na vader van Gerbrand Bakker en L. las de afgelopen dagen Van huis en haard van Pieter Waterdrinker. Beiden schrijven over het Boekenbal van 2022. Waterdrinker schrijft: ‘Voorafgaand aan het Boekenbal had ik afgelopen vrijdagavond afgesproken met Janneke van der Horst en Stéphanie Hoogenberk in Schiller. (…) Helemaal achteraan in Schiller was er voor ons een tafeltje gereserveerd. Het zat er tjokvol met schrijvers, uitgevers, redacteuren en allerhande ander volk dat hun geld verdient in het boekenvak. Direct links van mij aan een ronde tafel resideerde Gerbrand Bakker, die heel overtuigend acteerde dat hij mij niet zag. Achter mij ontwaarde ik de sympathieke Christiaan Weijts. We knikten elkaar vriendelijk toe.’ En dan de waarneming van Gebrand Bakker: ‘Zo’n beetje de helft van schrijvend Nederland at voorafgaand aan het Bal bij Schiller. (…) Rondom Pieter Waterdrinker had zich een cordon sanitaire gevormd. Alleen Parool-recensent Dries Muus bevond zich, kijkend als een uiltje dat net uit het ei is gekropen, aan Waterdrinkers eettafel, alle andere schrijvers en schrijfsters deden alsof ze hem niet zagen. Pieter ‘Verongelijkt’ Waterdrinker heeft op een paar uitzonderingen na al zijn collega’s geblokkeerd op Twitter. Bij Schiller gebeurde zo’n beetje hetzelfde, maar dan in het echte leven en omgekeerd.’ Als je dacht dat er geen haat en nijd is in het Nederlandse schrijverswereldje: Je hebt het helemaal mis. Bakker schrijft trouwens over het overlijden van zijn vader en hoe hij daar in de tijd erna mee bezig is. Wie was zijn vader? Eigenlijk? Hij droomt ook over zijn vader. Ik herken dat. Mijn meest bijzondere droom had ik op de ochtend na de nacht waarin hij bijna vijftig jaar geleden in mijn en L.’s bijzijn overleed. Ik was om zes uur ‘s morgens bekaf naar bed gegaan. Ik zag als op een pasfoto het gezicht van mijn vader als jonge man en dat gezicht verouderde als in een versnelde film in stapjes in wie hij was toen hij overleed. Ik wens alle vaders nog een mooie vaderdag.

*Oh, volgende week pas – 😏