Afgelopen zondag wandelden L. en ik tussen Bingelrade en Munstergeleen. We deden Doenrade, Windraak en Hillensberg aan. Het was rond de middag en prachtig weer met veel zon en een windje dat zijn plaats kende. Koolzaad op het punt van bloei, zacht glooiende hellingen, holle wegen, hier en daar een houtwal of een bosrand, een torenvalk, een buizerd ….. Je kent het wel maar het weet je toch steeds weer tot verwondering te verleiden.
We werden ingehaald door twee vrouwen die nogal luidruchtig met elkaar in gesprek waren. Althans, op het moment van passage was één van hen aan het woord en de andere luisterde. ‘En dan heb ik ook nog een vriendin, daar doe ik dan zo nu en dan een dagje mee uitgaan. We shoppen wat en dan koffie en in de loop van de middag doen we nog een glaasje wijn drinken. Dat is heel anders dan met (naam die ik niet verstond), daar doe ik eens in de week mee kaarten. Die vertel ik veel meer over van alles. En dan is dat toch heel anders.’ En toen waren ze voorbij en zei de tweede vrouw iets wat ik niet meer kon verstaan. Niet erg, niet belangrijk, lekker boeien.
Maar dan dat doen dus. Ik vind taal fascinerend. Ik moet wel want ik ben Neerlandicus. Ik realiseer me en accepteer dat taal voortdurend aan slijtage onderhevig is. Door dagelijks gebruik, deskundig én vooral ook ondeskundig, valt er iets af, komt er iets bij. Plus: de omstandigheden voor het gebruik veranderen en ook die werken soms ontwrichtend. Dat zorgt voor kraak en piep in relatie tot de regeltjes en voorschriften voor het gebruik. Soms komt daar iets moois uit maar vaak is het zó ernstig fout. Zoals met dat doen.
En de kloof tussen hoe taal is afgesproken en hoe ze gaat groeit. Je weet het wel maar het slaagt er in je toch steeds weer pijn te doen.