Vervolg van Vallei 5, geplaatst op 22 juni 2025
Herman had de kaart uitgevouwen en op het tafeltje in de bus gelegd. Dat was overzichtelijker dan op het schermpje van een telefoon steeds te moeten in- en uitzoomen. Kijk, zei hij, we zijn nu hier. Ze hadden de stoelen en tafel waaraan ze gegeten hadden weer achterin de bus gelegd en zaten nu in de bus, naast elkaar op een van de banken. De deuren en de raampjes stonden open, er kwam zo nu en dan een zachte windvlaag door de bus. En het geluid van voorbij rijdende auto’s. Zo nu en dan een vrachtwagen. In de struiken de drukte van kleine vogels. Ik stel voor dat we deze weg nog een tijdje volgen, verderop wordt het heuvelachtiger en daarna kunnen we de rivier volgen, door het dal. En dan zijn we al niet eens zo ver meer van zee. De zee, heb jij daar iets te zoeken? Ik vind zee altijd wel fijn. Hij keek naar Tiets, vragend. Ik vind het prima, Herman. We gingen vroeger bijna elk jaar naar zee. Bijna elke grote vakantie. Voor mij is zee thuiskomen. Ik hoopte stiekem al dat je ernaar op weg wilde. Het was niet het antwoord dat Herman verwacht had. Waarom had ze niet meteen gezegd dat ze richting zee wilde? Hij had toch duidelijk gezegd dat hij geen echt doel had. Dat het wat hem betreft open lag, waar ze heen zouden rijden. En zij had gezegd dat het voor haar niet anders was. Geen idee waarheen, had ze gezegd. Ze maakte dan wel een recht-door-zee-indruk, er speelde nog iets? Ik dacht dat je geen idee had waar je naartoe wilde. Toen je instapte. Het was eruit voordat hij het wist. Ze ging even verzitten, iets verder bij hem vandaan, leek het. Ze keek hem aan. Ze maakte niet de indruk dat ze zich betrapt voelde. Klopt, zei ze. Op dat moment had ik geen idee, maar zo, met jou onderweg naar het zuidoosten en de zee binnen bereik, lijkt de zee mij een aantrekkelijk reisdoel. Beetje sentimental journey. Ze lachte. Aantrekkelijk, vond Herman. Onweerstaanbaar; om eerlijk te zijn. Maar toch. Kom, zei hij, we gaan weer op weg. Op naar zee, zei Tiets. Even later draaide Herman het busje de weg op. Langzaam kwam de oude motor achter in de bus weer op dreef. Dat voelde lekker. Koele wind spoelde door de open raampjes de cabine in. Tiets had haar telefoon gepakt en begon een bericht te tikken. In de spiegels zag Herman hoe een motorrijder hen volgde en op afstand bleef. Hij kon niet goed zien of het de motorrijder was die eerder al achter hen gereden had en hen rustig gepasseerd was toen hij de bus onder de struikeik parkeerde. En die onopgemerkt was teruggereden terwijl ze aan het eten waren? Herman voelde zich er niet prettig bij. Zacht uitgedrukt. Vooral ook omdat hij zich nu af was gaan vragen waar Tiets met hem naar op weg was. (Wordt vervolgd)