Vervolg van Vallei 4, geplaatst op 15 juni 2025
En dan waren ze nog maar een paar uur samen onderweg. Ik vind het wel gezellig, zo. Na een minuut of tien nogal zwijgzaam – mag ik het zout even – eten kwam dat voor Herman nogal uit de lucht vallen. Hij moest erg wennen aan Tiets’ directheid. Terwijl hij zelf met zijn vragen en antwoorden aan de oppervlakte bleef, boorde zij voortdurend wat diepere lagen aan. Leek het. Met opzet? Moest hij nou ja, ik ook zeggen? En dan? Het viel dan wel niet tegen, Tiets in de buurt, maar hoe moest dat verder, dus? Hij voelde opeens meer behoefte aan duidelijkheid. Toen hij vanochtend, nog in zijn eentje, wegreed van de camping was doelloos prima maar nu? Hij nam een slok van zijn thee, haalde adem en zei: Tiets, ik vind dat we even moeten overleggen over waar we vandaag naartoe rijden. En eventueel ook hoe. Moeten we onderweg nog iets zien, gaan bekijken? Tiets hield even op met kauwen, fronste, kauwde snel door, slikte. Jij wilt overleggen? Herman, effe duidelijk, jij bent hier de baas. Ik hobbel maar zo’n beetje mee en als je genoeg van me hebt, dan hoor ik het wel, dan stap ik uit, zwaaien we naar elkaar en gaan we elk ons weegs. Daar moest Herman even over nadenken. Dan dacht je: Leuke meid, liet haar instappen en dan liet je haar even gemakkelijk weer uitstappen? Nou, zei hij, ik vind het wel leuk, zo, samen. Maar, even goede vrienden als je straks ver genoeg bent gekomen en je eigen weg weer gaat. Tiets stond op uit haar kampeerstoeltje en begon wat heen en weer te lopen. Dan weer had ze zicht op de weg, dan weer op het busje met Herman onder de luifel en aan de andere kant van het tafeltje. Herman werd er wat onrustig van. Oké, zei ze, we spreken af waar we naartoe rijden. En wat je zegt, het is best leuk. Tot nu toe, hè, tot nu toe. En ze ging weer zitten. Maar eerst nog een beker thee en een stuk brood met worst. En dan nog een appel. En, wat mij betreft rijden we in elk geval door naar het zuidoosten. Jouw plan ook. Geef je me het brood even? (Wordt vervolgd)