Vallei 4

Vervolg van Vallei 3, geplaatst op 8 juni 2025

Herman liep om de bus heen, naar de achterklep en trok die open. Hij zag met genoegen hoe daar alles ordelijk was opgeborgen en voor het grijpen lag. Het tafeltje, de twee stoeltjes, het kistje met de borden, bekers … Hij had het tafeltje al vast. Tiets stond inmiddels naast hem. Nadat ze was uitgestapt was ze even naar de weg blijven kijken en pas daarna was ze naast hem opgedoken. Kan ik ook iets pakken, die stoeltjes? Hij vroeg zich af of Tiets ook de motorrijder had gezien en wat zij erbij gedacht had. Zelf probeerde hij er niets bij te denken. Prima, zei hij. Hij liep met het tafeltje naar de zijkant van de bus waar hij de luifel uitdraaide. Tiets volgde met de stoeltjes. Even later zaten ze aan de koffie, aten ze stokbrood met kaas en worst en lagen de twee appels van Tiets op het tafeltje. Herman had er alvast een fruitmesje bij gelegd. We lijken zo wel een stelletje, hè? Hij had het even gedacht, en was daarvan geschrokken, Tiets zei het gewoon. Tiets zei eigenlijk alles wel, dacht Herman. Ze had ook alles van een flapuit, van een open boek en ze wilde ook nog gelezen worden. Maar, Herman was meer van tussen de regels. Terughoudend, behoedzaam, soms achterdochtig. En nu zat hij hier met een fraaie blonde tweeëntwintigjarige in de berm van een Franse weg nadat hij tegen zijn gewoonte in impulsief was gevallen voor de eerste indruk die ze op hem had gemaakt. Het moment kwam even terug: Leuke meid, had hij gedacht. Hij was gestopt, ze was ingestapt en daarna waren er zijn vragen en haar antwoorden geweest. Ze had geen relatie meer, wel gehad, vriendje nog van school maar na vijf jaar waren ze toch uit elkaar gegroeid, zij studerend, hij in de horeca. Zij wilde nog promoveren. Tiets kon het weten wat het was, dacht Herman, een stelletje. Ze leken er nu op, volgens Tiets. Tiets kon zelfs weten hoe het voelt, deel te zijn van een stelletje. Herman voelde zich nu vooral een individu dat zichzelf had opgezadeld met het gezelschap van een ander individu. Nog steeds gonsde hoe-nu-verder in zijn hoofd. Eigenlijk heb ik geen idee van wat het is om met iemand op te trekken, realiseerde hij zich. Maar, en hij verbaasde zich over zijn gedachte, ik moet toegeven, tot nu toe valt het niet tegen.  (Wordt vervolgd)