Vervolg op Vallei, 24 mei 2025
Dat was ongeveer een uur geleden geweest. Een uur met veel vragen van zijn en antwoorden van haar kant. En met zo nu en dan ook weldadige stiltes. Het was niet druk op de lange, min of meer rechte weg over de dorre vlakte met overal verspreid hoekige keien en taai struikgewas. Een plotselinge windvlaag gaf zo nu een ruk aan het busje. Dan moest Herman even bijsturen. Er zat ook wat speling op het stuur. Ze hadden inmiddels wel de voortkruipende tankwagen in kunnen halen. Dat viel nog niet mee gezien de ouderdom van zijn busje. Maar in de blauwe ogen van Titia – Herman, zeg jij maar Tiets – oogde het als een hip karretje. En: Mij maakt het niet uit hoor, ik heb geen haast. Herman ook niet maar: Daar denk je wel anders over als er plotseling een tegenligger opduikt. Ze had erom moeten lachen. Zo nu en dan werden ze ingehaald door auto’s met meer onder de motorkap en er was hen zelfs al een vrachtwagen voorbijgestoken. Dat vroeg om enige extra concentratie, het hippe karretje moest even stevig bij de les worden gehouden, Herman voelde de zuiging van de lucht die het bakbeest met zich meetrok. Toen het voorbij was, kreeg Herman in de achteruitkijkspiegel weer zicht op de weg achter zijn hippe karretje. Heel ver weg draaide een motorfiets de weg op. Die zal wel zo hier zijn, dacht hij. Een motorfiets, altijd sneller dan een auto. Aard van het beestje. Hoewel, er waren ook motorrijders die zich vooral op het gemak van het een naar het ander wensten te bewegen. Tiets zat ondertussen om zich heen te kijken, had haar blote voeten met de tenen met de gelakte nagels tegen het dashbord gezet. Goede benen, dacht Herman. Daar kon ze zich mee laten zien. In de achteruitkijkspiegel zag hij dat de motorrijder nauwelijks dichterbij was gekomen. Het meer bezadigde type, dus. Voor hem reed nog steeds de vrachtwagen, maar die zal wel langzaam uit beeld verdwijnen. Dat duurde niet lang meer. Hij vroeg zich af waar Tiets aan zat te denken. (Wordt vervolgd)