Vallei 14

Eerdere afleveringen op 24 mei, 2 juni, 8 juni, 15 juni, 22 juni, 29 juni, 6 juli, 13 juli, 20 juli, 27 juli, 3 augustus, 10 augustus en 17 augustus.

De duivel, dacht Herman, de duivel speelt met me. En ik laat het gewoon gebeuren. Met het toenemende geluid van de naderende motor drong meer en meer tot hem door dat het gepieker over die zwarte motorrijder op de vlakte begonnen was. Wat deed die man achter zijn busje? En dan ook nog sinds hij Tiets aan boord had. Hij had zich in eerste instantie afgevraagd of de man iets met Tiets van doen had. Een beetje vaag nog. Daarna pas, in de vallei was hij er min of meer van overtuigd geraakt dat dat zo was. Het was alsof naarmate de vallei nauwer was geworden in zijn gedachten Tiets meer en meer te maken had gekregen met de motorrijder achter hen. Met als gevolg dat Tiets uit zijn busje gestapt was. Hij had inmiddels een gloeiende pesthekel aan motoren. En dan vooral aan deze ene. Hij nam nog een slok van zijn bier. Die smaakte minder dan de eerste van daarnet. Hij keek om zich heen. Het aanzwellende geluid van de motor leek alleen tot hem door te dringen. De jeu-de-boulesspelers gingen onverstoorbaar door met het rollen en gooien van hun ballen en bogen zich over de vraag wie er het dichtst bij de but lag en met hoeveel ballen en wie dus niet of helemaal niet. Wie gewonnen had en wie verloren. Aan de rand van de boulodrome lag een hond wat te soezen. Het was hier weliswaar niet druk maar van zo nu en dan een motor keek niemand op. Er streek een zachte wind over het plein. Terwijl Herman zijn ogen richtte op de plek waar de weg die uit het dal omhoog klom tussen de huizen op het plein uitkwam, gingen op het terras de gesprekken gewoon verder. Een paar tafeltjes verderop begon een man een baby de fles te geven. De moeder keek verliefd en tevreden toe. Toen de motor dan eindelijk het plein opreed, brak het geluid met veel lawaai de tot dan vredige ruimte binnen. En was binnen enkele seconden ook weer aan de andere kant van het plein tussen de huizen verdwenen. Het zware geluid van de motor nam weer snel af. De hond, zag Herman, ging weer liggen en de man ving de speen van de fles bewegend over het mondje weer de aandacht van de baby. De draad van de gesprekken werd weer opgepakt. Ondertussen vroeg Herman zich af wat hij gezien had. Het was in elk geval de motorrijder in het zwart die met veel lawaai over het plein was gereden. En op de buddyseat zat Tiets. Hij voelde het gewoon. Nee, hij wist zeker dat zij het was. Ze had weliswaar een rood motorpak aan en een zwarte helm op maar daar kwam als een vlag haar blonde paardenstaart uit. Hoe kon ze aan dat pak en die helm zijn gekomen als ze niks met de man in het zwart te maken had? (Wordt vervolgd)