Tergend langzaam reden ze omhoog, een meter of vijftig achter een zware tankwagen die grote moeite had vaart te maken op de kronkelende weg, heuvel op. Die zit afgeladen vol, zei Titia. Hij vroeg zich af waarom een liftster die je oppikt langs een Franse weg een Nederlandse bleek en dan ook nog Titia heette. Hoeveel Nederlandse vrouwen zouden Titia heten? Ze had op een bankje gezeten en toen ze zijn volkswagenbusje aan zag komen, had ze haar duim opgestoken. Het bankje stond langs de landweg met aan beide kanten hoge populieren. Er kronkelde een beekje langs. Fris groene bermen. Bloeiende kruiden. Leuke meid, dacht hij. Zou hij? Even later was ze opgestaan en had ze de deur van het busje opengetrokken. Hoi, zei ze en, waar ga je heen? Geen plichtplegingen, recht vooruit, Nederlands. Nou, had hij geantwoord, nog geen idee, eigenlijk. Dat komt goed uit, ze lachtte, hij nam een besluit, want ik heb ook geen idee. Mag ik instappen? Hij trok de tas die naast hem op de bank voor drie stond naar zich toe. Man van weinig woorden? Ze stapte in en zette haar rugzak op de vloer voor de bank. De ruimte voor in het busje was meteen goed gevuld. Hij rook lavendel. Ik heet Titia, zei ze, en jij? Hij keek haar aan. Ze had blauwe ogen. Herman, ik heet Herman. Ah, Herman; ze leek even op de naam te willen kauwen. Een veilige naam, vind ik dat, Herman. En jij, wat vind je zelf? Hij vroeg zich af of hij blij moest zijn met zijn besluit bij het bankje te stoppen. Geen idee, eigenlijk. Nooit over nagedacht. Jij wel, over Titia? Ze was even stil. Tja, Titia, dat komt van Laetitia en dat is Latijn en betekent vreugde. Zelf vind ik Titia een beetje agressieve naam. Dat zijn die twee t’s en die i. En dan zijn er ook nog mensen die me Tiets noemen. Nee, ik ben niet blij met mijn naam. Jij wel? En in één adem: Gaan we? (Wordt vervolgd)