Het huis waarin we in Figeac even wonen bevalt ons prima. Iets meer zonwering zou een groot geschenk zijn maar zoals het nu is, met vooral bescherming van de lommerboon, is prima. De tuin loopt nogal steil af naar huizen op de rand van het centrum van Figeac en op die helling staat onder andere een kersenboom op omvallen. Ik heb met haar te doen.
oude kersenboom
moe zakt ze de helling uit *
toch gaf ze vruchten
We kijken uit over Figeac en naast het huis gaat vanaf het parkeerplateau, hier, bovenop de heuveltop – er is in deze plaats gruwelijk veel groen geofferd aan de bezitter van de auto – een trage zig-zagtrap naar beneden. Van alles stijgt er op en daalt er af. Toeristen, bewoners, bezoekers van de markt, kantoorklerken, leerlingen van een middelbare school, de laatste bijna allemaal met rugzakken. Terwijl je het ziet gebeuren, gaan je gedachten met je op de loop. Althans, bij mij wel. Ooit, toen ik nog docent was maar mentaal al aan het afhaken, eind jaren tachtig, was er op school een meisje met een rugzak. Het was een lief maar ook wat nerveus meisje, beetje gejaagd, leek nooit echt ontspannen, had duidelijke opvattingen en ze was vooral heel erg zichzelf. Ze was de enige met een rugzak voor boeken, brood, drankje, gymspullen en dergelijke. Samen kwamen we tot de conclusie dat de rugzak nog eens heel groot zou worden, onder scholieren. We hebben dus gelijk gekregen. En wat me dan ook te binnen valt: ze zat altijd op de eerste rij. En op de eerste rij zaten – in mijn herinnering – heel vaak de kinderen die al helemaal of al bijna helemaal zichzelf waren. Kinderen zonder spatjes. En achterin de klas de leerlingen die het allemaal niet zo goed wisten, wie ze waren of wilden zijn of die er liever niet waren, in de klas of waar dan ook. Het is generaliseren, ik weet het, maar denk maar eens na over waar je zelf zat, toen, en hoe je je voelde. Zelf zat ik altijd tegen de achterste rijen aan.