Televisie

Deze column las ik op zondag 3 augustus 2025 voor in de rubriek Even Stilstaan bij Omroep Venray.

Op woensdag 10 oktober 1962 werd mijn vader achtenveertig jaar, om en nabij de leeftijd van mijn oudste zoon. Ik realiseer me dat ik als toen 15-jarige heel anders naar een 48-jarige keek dan ik nu als 77-jarige naar een 48-jarige kijk. Mijn vader was in mijn ogen oud terwijl mijn zoon nu in mijn ogen jong is. Niks bijzonders, zul je zeggen want toen keek jij als jongere naar een oudere en nu kijk je als oudere naar een jonger mens. Dat is waar, maar …… ook vandaag zie ik als bijna 78-jarige mijn vader niet als de relatief jonge vader van een 15-jarige die mijn zoon nu ook is.

Dit gaat door me heen nadat ik heb opgezocht wanneer het Tweede Vaticaans Concilie begon. De opening was op donderdag 11 oktober 1962, de dag nadat mijn vader 48 jaar was geworden. We waren een jaar eerder in Maastricht gaan wonen. In een wijk die nog maar pas uit de grond was gestampt. De samenleving explodeerde, de economie was lekker op stoom gekomen, spullen die in de vijftiger jaren nog maar beperkt in omloop waren, begonnen langzaam gemeengoed te worden. Zoals de mixer, de haardroger, de ijskast en ……… de televisie. 

Televisie was een heus twistpunt in ons gezin. Wij kinderen zeurden onze ouders de oren van het hoofd, maar mijn vader gaf geen krimp. Televisie, zo’n glazen oog in huis, dat zou ons kinderen maar afhouden van alles wat nuttig was, van lekker buiten spelen, van alles dat tot kennis of waardevolle ervaringen voor een zinvol leven zou kunnen leiden. Televisie was een werk van de duivel, naar de televisie kijken was een nutteloze tijdspassering. Daar zouden we geen goede mensen van worden. Mijn moeder hield zich op de vlakte en dat liet in onze kinderkijk op de wereld van de ouderen ruimte door te gaan met zeuren terwijl we ondertussen doorgingen bij vriendjes en vriendinnetjes te kijken naar Kantjil het dwerghertje, Dappere Dodo en zijn makkertjes, Swiebertje en Saartje en Morgen gebeurt het.  

Terwijl in elke Maastrichtse nieuwbouwwijk nog de bouw van een kerk gepland was, dreigde in de welvaartsgolf die West-Europa overspoelde religie het kind van de rekening te worden, tenzij werd ingegrepen. In Rome was sinds het aantreden van paus Johannes de 23ste in 1958 in de Rooms-Katholieke kerk, waarin de lucht al eeuwen door en door muf stil was blijven staan, een frissere wind gaan waaien. Het Tweede Vaticaans Concilie moest vorm geven aan een vitalere beleving van het geloof.

Het was een samenloop van omstandigheden die ertoe leidde dat door twee struise kerels in de herfst van 1962 een glanzend gepolitoerde kersenhouten kast met daarin prominent een glazen oog en stevige knoppen – gehuld in grauwe dekens – ons bovenhuis in de Maastrichtse nieuwbouwwijk werd binnengedragen. 

Het was vooral aan paus Johannes de 23ste te danken dat wij televisie kregen. Dat was het verhaal van mijn ouders. Er zou veelvuldig en intensief verslag worden gedaan van de vorderingen en ongetwijfeld voor de wereld heilzame besluiten van de bisschoppen tijdens het concilie. Daar zouden wij, opgroeiende kinderen, ons voordeel mee kunnen doen met het oog op een harmonieus en liefdevol leven in het huis van Jezus Christus. Het werk van de duivel zou tegen hem werken. Dit was het moment om tot aanschaf over te gaan. Nihil obstabat.

Maar er was nog een andere, minstens zo belangrijke werkelijkheid. We woonden in Maastricht, dichtbij België, dichtbij Duitsland. Toen, in 1962, waren in die stad in het zuiden naast Nederland 1 moeiteloos de Vlaams-Belgische zender BRT, de Frans-Belgische RTB en Das Erste (Duitsland, ARD) te ontvangen. Terwijl Das Zweite (Duitsland, ZDF) in voorbereiding was. Die zenders konden samen mijn vader met zijn liefde voor operette, opera, showprogramma’s en voetbalwedstrijden goed bedienen. Bovendien waren wij kinderen op zaterdagavond vaak bij vrienden en vriendinnen televisie kijken. Dat vond mijn moeder niet gezellig. Een eigen televisie zou ons meer aan de schoot van het gezin binden. Voorlopig mocht overigens het toestel enkel bediend worden door mijn vader en moeder én alleen op zaterdag en zondag in bedrijf zijn. Hoewel, ook op woensdag – bij wijze van doordeweekse uitzondering – voor kindertelevisie en voetbalwedstrijden. 

Toen, in 1962, had ik niet in de gaten hoe jong mijn vader eigenlijk nog was maar ook niet dat met de komst van de televisie vooral zijn belangen, daarna die van mijn moeder en dan even daarna die van de Rooms-Katholieke kerk gediend waren. En dat in de slipstream daarvan wij kinderen ook nog een graantje mochten meepikken. Dat ging toen zo. 

Op één van de avonden dat ik intens van onze televisie – en dan vooral van de programma’s op de Vlaamse televisie – heb genoten, kwam achter sneeuwvlokken in zwart-wit het hoofd van Adamo in beeld en hij zong Tombe la Neige.