Hij zat er nog steeds toen ik om acht uur ‘s avonds even op de slaapkamer moest zijn. Nog steeds was in dit geval: al een uur of drie. Om vijf uur was ik er ook al eens geweest. Toen om een andere trui aan te trekken. Nu omdat ik even wilde kijken of er in de ladenkast in de annex-badkamer nog een verse tandenborstel lag. ‘s Ochtends was opeens tot me doorgedrongen dat de borstel van dienst zijn beste tijd gehad had. Ik had toen natuurlijk meteen in de lade kunnen kijken, maar je weet hoe dat gaat, je wordt even afgeleid; door iets, joost mag weten wat en het is uit je agenda verdwenen. Was ik er met mijn hoofd bijgebleven dan had ik in de loop van de dag ……… Er lagen er nog drie, trouwens. Oké, zeg dat je dit allemaal niet wilt weten. Kom, zeg het. Je wilt weten wie die hij is. Nou, dat komt. Eerst dit: Geen idee of het een hij was. Het kon ook een zij zijn. Ik houd het voor het gemak op hij. Hij zat weggedoken in een hoek van de vensterbank. Buiten, hè! En leek te slapen. Diep weggedoken in zijn veren. Kopje opzij. Een duif. Het was een vredig tafereel maar ik moest ook even denken aan daklozen die rust zoeken op plekken waar je zelf liever niet bent. Ik dacht: Doe het een beetje rustig, beweeg langzaam, laat maar lekker slapen. Maar, de duif bleek slapend toch alert en vloog weg. Gelukkig had ik de foto van vijf uur nog. Later op de avond zagen we op de televee een rapportage over mijnwerkers – koempels – in Zuid-Limburg, met stoflongen. Kwam van de duiven die ze hielden, zeiden de artsen. Niet, dus. Mijnstof, dat was de oorzaak.