We wonen op de tweede verdieping. We kijken van bovenaf neer op de wereld van de begane grond. Niet neer in de zin van neerbuigend maar neer als in naar beneden. Gisteren kwam vanaf de schouwburg een man aanfietsen. Hij hield er flink de vaart in, ook toen hij over de verkeersdrempel reed. Dat ik hem zag, in het vizier hield en uit beeld zag verdwijnen, het was toeval. Ik had hem ook niet kunnen zien, hij had mijn blik ook niet gevangen kunnen houden. Maar dat gebeurde wel. Op zijn wilde, grijze haar lag een keppeltje. Er zijn plaatsen in de wereld waar het dragen van een keppeltje een dagelijks ding is. Een keppeltje in Venray, ik had het nooit gezien. Ik kon het me althans niet herinneren. Petten, ja, hoodies, ja, hoofddoeken, ja, mutsen, ja, hoeden, ook, en zelfs een keer een bonnet, maar een keppeltje, nee dus. Omdat ik in Venray nog nooit een man met een keppeltje had gezien dacht ik: Dit is een statement. Dat was het mogelijk niet maar het zei mij wel iets. Hoofddeksels vallen me niet op – hoewel, hoodies, daarvan denk ik altijd: Hoe dan? – maar een keppeltje? Ik zag het dus als een statement. Jammer dat dat keppeltje zo werkt. Zo goed als ik het treurig vind dat het dragen van een hoofddoek een statement is. Het voelt niet goed dat mensen dat nodig denken te hebben om er hun plek in de samenleving mee veilig te stellen.