Alles draait gedurende de laatste dagen om de schoorsteen. En om de vraag wanneer er wat voor rook uit komt. Het is niet voor het eerst dat ik te maken heb met de magie van het pijpje met het kapje dat in Vaticaanstad boven de Italiaanse dakpannetjes uitsteekt. Het was 1958 toen Pius XII overleed. In die tijd beheerste de kerk het dagelijkse leven tot in de kleinste, nauwste kieren. Het was benauwend. Altijd was er wel iets. Je ging naar de mis, was geabonneerd op de Engelbewaarder, er was een gebedje voor het slapen gaan, in de meimaand diende je dagelijks de rozenkrans te bidden, je moest elke week naar de repetitie van het kerkkoor, de schooldag begon met gebed, we gingen maandelijks met de klas biechten in de kerk. Rond Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Hemelvaartsdag en Maria Hemelvaart schakelde het religieuze leven nog een tandje bij. Maar, in 1958 was ik elf en maakte ik voor het eerst mee dat er qua opwinding in het kerkelijke leven ook nog zoiets als de overdrive bestaat. Paus Pius was dood en nu stond de hele dag de radio aan. Je kon nergens komen of het ging over rook. Was er al rook? Nee? Spannend, hè? Ja? Was die zwart of wit? Oh, zwart, jammer. In mijn kinderogen was Pius een dorre oude man die vooral doorgestudeerd had in streng kijken. Uiteindelijk duurde het vier lange dagen voordat er witte rook uit die pijp met dat kapje kwam en er dus een nieuwe paus was. Dat werd Johannes XXIII. Wat ik er toen van begreep was dat een paus waar de wereld met grote smart op zat te wachten. Hij was een warm en bescheiden mens. Hij voelde de noodzaak tot verandering, stak in op verlichting van de zwaarte van het geloof, op de mogelijkheid volkser en met meer plezier te geloven. Zoiets. Mijn ouders waren tevreden, mijn oma en opa waren tevreden, mijn ooms en tantes waren tevreden, de pastoor en de kapelaan waren tevreden, de meesters en de de juffen waren tevreden. Wij kinderen deden mee. Iedereen tevreden.