Schaatsen

Het moet ergens halverwege de vijftiger jaren van de vorige eeuw zijn geweest dat ik voor het eerst op schaatsen stond.

Ergens op een plank in de garage van ons huis te V. lag al jaren een stel Friese doorlopers te roesten. Plus bot en veel te groot te zijn. Maar nu leken mijn voeten met iets te grote schoenen aan dan toch eindelijk groot genoeg om ze onder te kunnen binden. Ik zou gaan schaatsen. En ik zou het mezelf leren. Een try out in de keuken wees uit dat ze nog steeds te groot waren. Maar die paar centimeters zouden de ijspret niet kunnen drukken. Dat kan best zo, zei mijn moeder. En zij kon het weten want die schaatsen waren van haar geweest. Vroeger, toen zwieren en zwaaien als gevolg van nog lekker strenge winters in ieders genen zaten. Al snel bleek dat de veters half vergaan waren. Bij een beetje trekken en sjorren knapten ze dat het een aard had. Maar een echte welp* kende zijn knopen, dus dat was geen probleem. Ook de lederen riempjes waren slecht onderhouden. Eigenlijk was alleen het hout nog geheel okee. Eerlijk beukenhout, nog goed in de blanke lak.

Met de schaatsen met de veters aan elkaar gebonden om mijn nek hangend stapte ik, volgens mama’s regels geheel gekleed op een ijzig overwinteren op Nova Zembla, het huis uit. Rechtsaf de Wilhelminalaan op, rechtsaf de Molenvenseweg op, linksaf de Loonsebaan op, rechtsaf de Kampdijklaan op en na zo’n tweehonderd meter links het bos in. Daar lag een ven en dat zou bevroren zijn. Het was bovendien een bijna ideale ijsbaan want middenin het ven lag een eilandje en daar kon je dus omheen schaatsen. Ik schrijf bijna ideaal omdat er in de ijsbaan geen echte rechte stukken zaten. Het ven lag als een perfecte cirkel rond het eilandje. Het zou dus veel, heel veel pootje over worden. Ideaal voor een jongen die zou gaan leren schaatsen.

Voordat ik aan de rand van het vennetje de ijzers ondergebonden had, was ik een kwartier verder. Mijn vingers vielen bijna van mijn handen en rillen was opeens een staat van zijn. De veters waren nog enkele keren geknapt en nu door de vele knopen zo kort dat ook een welp met knoopinsige de eindjes nog maar nauwelijks aan elkaar kon krijgen. Maar goed, nu kon ik dan toch met krachtige slagen de grote Kees Broekman uit de sportboeken van mijn vader achterna. Om wat voor reden dan ook deden de schaatsen niets van alles wat ik van hen verwachtte. Ze bleven niet recht onder mijn voeten staan, ze gleden niet en de punt van de krul van de schaats aan de voet die ik vanachter mijn lichaam bij moest trekken voor de volgende slag bleef voortdurend in het ijs steken. Bovendien schaatste jan en alleman precies op de plek waar ik wilde schaatsen.

Om mij heen klaterde de lach. Het was bovendien zwaaien en zwieren zo ver het oog reikte. Ik hoorde en zag het allemaal aan, meestal liggend op het ijs. Rillend op mijn bek gaan was de standaard, twee tot drie slagen achtereen overeind blijven reden voor een klein inwendig feestje. Maar nauwelijks in feestroes was het boem en daar ging ik weer. Ik kan je vertellen, ook van vallen moet je bijkomen. En omdat ik veel viel, moest ik veel bijkomen en van bijkomen krijg je het heel erg koud. Kouder dan koud. Hoe goed je mama je ook heeft ingepakt. Bijkomen betekende bovendien gedurende enige tijd met doorslaande enkels naast de schaatsen hangen. Niet goed voor de veters en evenmin voor de enkelbanden. Kou en pijn kregen mij na ongeveer een half uur schaatsen definitief in de greep. En met name de kou!

Het werd tijd de terugtocht te aanvaarden.

En, hoe ging het, vroeg mijn moeder toen ik weer thuis kwam. Niet ggeweldig, poetste ik zover als mogelijk mijn blazoen op. Het zijn rotschaatsen. Ze zijn bot, ze zijn te groot en de veters zijn te kort. Zo leer ik het nooit, schaatsen. Maar omdat we thuis niet veel te makken hadden – meer dan het aanbod van nieuwe veters kon mijn mama me niet doen – en ik op tijd van een half uur definitief de pest had gekregen aan kou is het er nooit van gekomen serieus werk te maken van schaatsen. Nooit heb ik ervaren dat je het van schaatsen ook lekker warm kunt krijgen. Nee, dat is niet zielig doen. Het is een keuze die ik zelf gemaakt heb. Het is gebleken dat er nog genoeg andere genoegens zijn waarvan ik het lekker warm krijg.

*Padvinder tussen acht en twaalf jaar oud. Scouting Dendermonde schrijft daarover op haar site: Het is typisch voor welpen dat ze zelf dingen leren doen. Ze krijgen ruimte en kansen om dingen uit te proberen en van elkaar te leren.

Geschreven en gepubliceerd op mijn oude website op vrijdag 2 januari 2009.