We hebben weer planten in huis. Ik probeer uit te zoeken waarom. We hadden wel altijd een tuin en vonden het aangenaam als die er een beetje pront bijstond. Maar dat was geen passie. Planten in huis hadden we de laatste decennia vanwege behoefte aan groen design voor de ramen, in de vensterbanken. Vier identieke cache pots met identieke niet kapot te krijgen groengroeiers. Maar ook die kregen wij zonder enig schuldgevoel dood. Gewoon een kwestie van vergeten water te geven. Zoals in de zeventiger en tachtiger jaren de ficus benjamina, de kamerlinde, de dieffenbachia, de sansevieria, de sierasperge, de vingerplant, de tiengebodenplant, de cyclames en de kaapse viooltjes. Maar, de schoondochters hebben planten. En die planten groeien. En ze stekken en verpotten ze en er is een meisjeskleinkind dat er ook energie insteekt. Er heerst in hun huizen een groenregime dat een en al succes is. Op die golven wil je mee. We krijgen nu dus af en toe een stekkie en die stekkies zetten we in potjes, we geven ze elke vrijdag wat water en eens in de maand een beetje pokon. En soms praat ik even met ze. Ik zeg dan dingen als: Lekker bezig, jij en Jij moet beter je best doen, hoor of Ik zal je even met je andere kant naar het licht zetten. Allemaal best liefdevol en vanuit een nooit eerder gevoeld groenevingersgevoel. Tijd teveel, denk ik.