Perron

Vanmorgen werd ik wakker met mijn gedachten bij een droom. Het was geen droom waaruit ik wakker werd maar meer een waarmee ik wakker werd. Ik was eerder vannacht, zo rond half vier, wél wakker geworden uit een droom én met het sterke gevoel dat ik die tot de ochtend, als ik echt uit de slaap zou breken, moest onthouden. Dat was dus gelukt. Je hebt dat weleens, dat je denkt: Woow, wat moet ik daarmee? Wat je hebt gezien en gehoord en gezegd pakt je dan zó beet dat je het niet kunt laten liggen. Ik begon, half wakker, de droom terug te halen, de momenten en situaties die ik wilde onthouden te markeren en het verhaal te repeteren. Je bent gek, dacht ik ook, het is half vier, ga slapen! Maar nee. Ik was in Noordwijk aan Zee. Ik was er weliswaar nooit geweest maar wat ik zag, appartementengebouwen en duinen, schreeuwde Noordwijk aan Zee. Mijn belangrijkste vraag: Hoe kom ik hier weg? Ik zag vervallen abri’s met vernielde schermen met aankomst- en vertrektijden. Hier viel geen functionerend openbaar vervoer te verwachten. Wat te doen? Lopen dan maar, naar iets dat me verder zou helpen. Niets te vinden. Totdat ik op een perron kwam, zo’n verhoging waar bussen, treinen of trams stilhouden, waar je kunt in- en uitstappen. Ik wachtte. Er dook uit het niets een struise blonde vrouw op. Ze had blond, golvend haar en droeg een lichte, wijde jas als een cape. Zowel dat opvallende haar als haar jas dreef zwierig op de wind. Meer mensen stapten op het perron. Toen we dicht op elkaar stonden begon het perron te bewegen. En best nog snel! Ik hoorde mezelf zeggen: Zoiets kun je alleen verwachten in een roman van Simon Vestdijk. Of een verhaal van Belcampo. Lees jij dan, vroeg iemand in het gezelschap? En ik: Jazeker lees ik. Reken maar. Ik vroeg: Is er een kellner aan boord? Ergens lachte iemand. Ik was me ervan bewust dat Vestdijk een roman met de titel De Kellner En De Levenden schreef. Rond het perron stonden nu wanden met ramen als van een bus. Naast mij stond Connie Palmen. Ik vroeg haar: En, ben je nou jaloers op Hugo Claus, dat hij zo’n mooie biografie heeft en jij niet? Ze zei: Ik niet, ik ben nooit jaloers. Ik vroeg haar nog iets maar dat ben ik kwijt. De bus was inmiddels een bakfiets geworden en stond stil in een duinlandschap, we stapten uit, het was niet Noordwijk aan Zee. Er waren nogal wat mannen in Duitse lederhosen en met van die jagershoedjes en er waren vrouwen in dirndl. Ik was ergens maar joost mocht weten waar.