Het was vannacht kwart voor drie dat ik voor het eerst naar toilet moest. We waren rond twaalf uur naar bed gegaan. Buiten kolkte het geluid van de kermis vanaf de pleinen in het centrum naar het uitspansel. Ondanks dat: we gingen met open raam slapen. Het is een hardnekkige gewoonte die het alleen aflegt tegen teveel muggen en geen hor. We waren binnen de kortste keren vertrokken. Ik in elk geval, van L. weet ik het niet. Rond kwart voor drie was het ergste lawaai weer gaan liggen. Ik hoorde nog wat auto’s, wat rumoerig gepraat en had de neiging ons gelukkig te prijzen met zo weinig overlast. Ik ging weer naar bed en raakte verzeild in dromen waarin dit keer een rol was weggelegd voor oud-onderwijscollega Th.. Vraag me niet waarom. We kwamen elkaar tegen, keurig in het pak, tot en met overhemd en stropdas. We zagen elkaar en één blik was voldoende: zo kenden we elkaar niet. In de volgende scène keken we naar een kabelbaan waar naast elkaar vier bakjes tegelijkertijd naar boven vertrokken. De bakjes schommelden hevig. Ik vond het logisch. Zo gaat dat met bakjes aan een kabel. Toen ik rond kwart voor vijf weer voor een plasje het bed uit moest, hoorde ik iemand buiten roepen: Je moet van haar afblijven. Het klonk hol, alsof het uit een van de passages onder de gebouwen in de buurt kwam. Waarvan je kunt denken dat zich er dakloze mensen ophouden. Bezoekers van de kermis zouden nu wel zo’n beetje allemaal thuis zijn en op één oor liggen. Ik heb helemaal niet aan haar gezeten. Ik ben niet gek. De rest van de conversatie ging in zachter praten verloren. Weer terug in bed ijlden kermisgeluiden na in vertrouwde dromen van spullen die ik onderweg kwijtraakte. Vooral sleutels waren dit keer een probleem plus dat ik weer eens de klaslokalen niet kon vinden waar mijn leerlingen ongetwijfeld desperaat maar wel ordelijk op mijn komst zaten te wachten. Nu koffie!